63
Net toen de laatste boogschutters van Zonnegloor hun posities innamen, reed Rorin Marinier uit aan de zijde van Tejay Leeuwenklauw, begeleid door het geluid van een verre donderslag. Hij voelde zich ongemakkelijk onder het ongewone gewicht van zijn geleende borstkuras, en terwijl hij Tejay in haar schitterende vergulde en met edelstenen bezette harnas volgde, vroeg hij zich af waarom verder niemand meteen zag dat de geharnaste gestalte die naar de voorste linies galoppeerde niet Terrin Leeuwenklauw was.
Zelfs gehuld in deze ouderwetse wapenrusting kon Tejay beter paardrijden dan haar echtgenoot. Ze zat met veel meer zelfvertrouwen in het zadel en stond te popelen om de troepen voor te gaan in de strijd. Rorin moest zijn best doen om haar bij te houden. Het was van het grootste belang dat hij de definitieve bevelen zou geven. Door het harnas zou iedereen wellicht denken dat de krijgsheer van Zonnegloor voldoende was hersteld om te kunnen deelnemen aan de strijd, maar Tejay hoefde maar één woord te zeggen of het bedrog werd duidelijk.
De officieren salueerden toen hun krijgsheer passeerde maar maakten geen aanstalten hun leenheer aan te spreken. Ze hadden de avond tevoren hun bevelen gekregen van Rorin, die de officieren had toegesproken en zich ervan had verzekerd dat ze wisten hoe de strategie voor vandaag luidde. Er was hier en daar ontstemd gemompeld omdat de troepen bevelen kregen van de nieuwe seneschalk van hun krijgsheer in plaats van de krijgsheer zelf, en het was niet verwonderlijk dat de meeste klachten afkomstig waren van Stefan Krijgsheft, die aan het hoofd stond van een klein contingent cavalerie uit Elasapine. Dat moest de rechterflank verdedigen, voornamelijk omdat Damin hem niet gewapend in de buurt van Narvell wilde zien. Rorin had alle vragen naar tevredenheid beantwoord, en uiteindelijk had zelfs de misnoegdste krijger moeten accepteren dat hun bevelen via Terrin Leeuwenklauw van de hoogprins kwamen, en dat de seneschalk alleen maar de plaats van hun heer innam omdat die nog niet voldoende hersteld was om het zelf te doen.
Hun plan was tamelijk specifiek en was tijdens vele late avonden in de duisternis van Tejays tent tot in detail uitgewerkt door Damin, Narvell, Almodavar, Kraig en vrouwe Leeuwenklauw. Op fluistertoon hadden ze alle mogelijke risico’s doorgesproken.
Tejay was hier vanochtend om twee redenen. Ten eerste moest ze de onervaren boogschutters van Zonnegloor zodanig aanmoedigen dat die een paar cruciale pijlen zouden afschieten voordat ze zich terugtrokken, en ten tweede moest ze iedereen ervan overtuigen dat Terrin Leeuwenklauw in blakende gezondheid zijn Stropers aanvoerde. Rorin had de uitdrukkelijke instructie gekregen om tijdens de eerste beslissende momenten van de strijd geen moment van de zijde van vrouwe Leeuwenklauw te wijken en ervoor te zorgen dat ze zich samen met de boogschutters zou terugtrekken, zodat daarna de strijd kon worden voortgezet door de infanterie onder de meer ervaren leiding van de officieren van Groenhaven en Pentamor, die het grootste deel van de eerste golf vormden.
De naderende regen hing zwaar in de lucht, en aan de hemel hadden laaghangende wolken zich samengepakt. Hoewel hij geen echt telepathisch talent had, kon Rorin de stemming onder de mannen voelen: een ongewone mengeling van opwinding en bezorgdheid.
Rorins handpalmen waren klam van het zweet, en hij hoorde de Fardohnyanen lang voordat hij hen zag. De vijand trok in een geordende formatie op, met speren roffelend tegen hoge houten schilden, zo dicht tegen elkaar gedrukt dat ze een ondoordringbare muur vormden, die even langzaam en meedogenloos naderde als stromende lava. Met toenemende bezorgdheid zag hij dat de vijand het slagveld vulde tussen de oevers van de modderige Norsell enerzijds en de snel stromende Saltan aan de andere kant, in de (niet geheel onjuiste) veronderstelling dat de Hythrun hen vanwege die rivieren niet konden omsingelen. Uiteraard konden ze niet vermoeden dat dit niet het verkozen slagveld was en dat ze voor het einde van de dag veel verder de vallei ingelokt zouden worden, tot aan de uitlopers rond Ouddrevel. Daar, achter de enige twee plekken waar de rivieren in dit deel van het land konden worden overgestoken, wachtte de verzamelde cavalerie van Dregian, Elasapine en Krakandar op hen.
Toen de Fardohnyanen in zicht kwamen, klonk het gestamp op de grond zo luid dat de aarde op de maat leek mee te beven. Rorin, zelf ook niet zonder zenuwen, boog zich voorover om zijn schichtige ruin te kalmeren en keek even naar vrouwe Leeuwenklauw. Ze zat kaarsrecht en zonder een krimp te geven in het zadel, alsof de aanblik van een schier eindeloze hoeveelheid Fardohnyanen geen enkele reden tot zorg was.
‘O, goden,’ zei Rorin, ademloos van ontzag, ‘komt er dan helemaal geen einde aan?’
‘We gaan er een einde aan máken,’ antwoordde Tejay simpelweg. Toen draaide ze zich naar hem om en keek hem door de smalle spleet in haar helm aan. ‘Weet je hoe je dat zwaard van je moet gebruiken?’
Rorin keek naar het geleende wapen dat ze gisteravond voor hem had geregeld. ‘Niet echt.’
‘Gebruik dan maar magie om jezelf te beschermen, Rorin. Ik kan je niet voortdurend in de gaten houden.’
Dat leek Rorin een bijzonder goed idee, ook al werd hij eigenlijk verondersteld op Tejay te passen. Een mogelijk dodelijke slag met magie afweren bood ongetwijfeld meer kans van slagen dan de held proberen uit te hangen met een wapen dat hij waarschijnlijk na tien minuten al uit een vermoeide hand zou laten vallen. En hij zou ook zijn metgezel met magie kunnen beschermen. Toch leek het niet eerlijk om als enige te kunnen toveren.
‘Speel ik dan niet vals? Door gebruik te maken van magie?’
‘Maakt dat wat uit, als je daardoor aan het einde van de dag nog leeft?’
‘Nou... nee, eigenlijk niet.’
‘Nou, maak er dan gebruik van, jongen, en spreek me niet tegen. Ik ben je krijgsheer.’
Daar kon Rorin niets tegen inbrengen. Hij sloot heel even zijn ogen en trok de magie naar zich toe. Toen hij ze weer opende, waren zijn ogen even zwart als zijn ruin, waren de Fardohnyanen eindelijk tot stilstand gekomen en had Tejay Leeuwenklauw haar arm opgeheven ten teken dat de oorlog kon beginnen.
Er was een korte pauze, één beladen moment van verwachting, waarop de Fardohnyanen hun positie innamen en de Hythrun hen vanaf de andere zijde van het veld gadesloegen. Eén stil, ademloos moment, lang genoeg om de mannen te doen beseffen dat ze weldra zouden sterven, maar niet lang genoeg om hen te laten nadenken over de vraag waarom. Zodra vrouwe Leeuwenklauw haar arm liet zakken, scheerden duizenden pijlen sissend in een boog door de lucht en was er geen weg terug.
De meeste Fardohnyanen herkenden dat geluid en waren zo verstandig hun schilden op te heffen om de dodelijke regen af te weren. Andere deden niets; ze stonden zo dicht naast hun strijdmakkers dat ze niets konden opheffen, ook al herkenden ze het gevaar. Of wellicht beschouwden ze de pogingen van de vijand om hen tot stilstand te brengen met louter minachting. Dat was een dwaze houding, die bovendien levens kon kosten, dacht Rorin. Zelfs de meest onervaren stommelingen raakten vroeg of laat wel iets als ze allemaal maar tegelijk hun pijlen afschoten op een massa opeengepakte lijven.
Rorins paard steigerde, geschrokken van de herrie en de bliksemschichten die af en toe oplichtten aan de horizon. Hoorns schalden door de vallei en de Fardohnyanen begonnen zich in een hechte en gedisciplineerde formatie naar voren te bewegen, met op de achtergrond een hemel die zwart kleurde door het naderende noodweer dat zich in bijna hetzelfde tempo leek te bewegen als het leger. Tejay stak nogmaals haar arm op, maar nu leek ze hem een eeuwigheid omhoog te houden voordat ze eindelijk het bevel gaf. Rorin kromp ineen toen de lucht voor de tweede keer zwart werd van de pijlen. Weer viel het ene na het andere gelid Fardohnyaanse soldaten, maar hun kameraden stapten simpelweg over de gesneuvelden en gewonden heen en haastten zich om de ontstane gaten te vullen. Met het hart in de keel zag Rorin de troepen oprukken, en hij vroeg zich af waarom niemand hem of Tejay in haar verlokkende versierde harnas onder vuur nam. En of de onervaren boogschutters van Zonnegloor wel lang genoeg stand konden houden voor een derde aanval. En waarom hij ooit had gedacht dat een veldslag glorieus kon zijn. Hij zou het de schutters niet kwalijk nemen als die nu op de vlucht sloegen. Dat was in elk geval wat elke vezel in zijn lijf hem nu opdroeg te doen.
‘Ze kunnen nu elk moment zelf...’ Tejay bukte zich in het zadel toen er opeens een regen van pijlen van de zijde van de Fardohnyanen over hun hoofden schoot en terechtkwam in de gelederen van boogschutters achter hen. ‘Dat is het nadeel wanneer de vijand binnen bereik is. Je bent ook binnen hun bereik.’
Pijlen boorden zich in de aarde om hen heen. Twee of drie ketsten af op Tejays harnas. Haastig breidde Rorin het magische schild uit tot over hen allebei en keek vol ontzag naar de dodelijke lading die uit de hemel viel. Hij hoorde Tejay amper vanwege het geschreeuw van de mannen die door de Fardohnyaanse aanval werden geraakt. Kreten schalden door de lucht, onderbroken door de donder toen het noodweer samen met de Fardohnyanen dichterbij kwam. De oorlogsgod mag dan de god van Hythria zijn, dacht Rorin, maar de god van de stormen staat blijkbaar aan de kant van Fardohnya.
Tejay, die moeite moest doen om haar ongedurige paard in bedwang te houden, stak opnieuw haar arm omhoog. ‘We moeten onze laatste pijlen afschieten en de mannen dan hiervandaan zien te krijgen,’ riep ze tegen Rorin. Ze moest schreeuwen om over het lawaai van de naderende infanterie en de kreten van hun eigen gewonden heen te komen. ‘Zodra het gaat regenen, wordt het hier één grote modderpoel en kunnen we niemand meer lokken.’
Beslist liet ze haar arm zakken, en weer volgde er een regen van pijlen, zij het minder krachtig dan de vorige, iets onsamenhangender, een stuk minder zelfverzekerd. Zodra de pijlen over hun hoofden zoefden, trok Tejay haar zwaard uit de schede en stak het omhoog: het afgesproken teken dat de boogschutters van Zonnegloor zich konden terugtrekken.
Nu de Fardohnyanen in elk geval een deel van de vijand op de vlucht zagen slaan, zetten ze hun meedogenloze opmars voort. De voorhoede riep lachend allerlei beledigingen in de richting van de vluchtende Stropers van Zonnegloor.
‘Vrouwe...’ waarschuwde Rorin ongerust. Ze keek naar het naderende leger alsof ze van plan was in hoogsteigen persoon iedereen te lijf te gaan, maar in dat verdraaide harnas vol edelstenen vormde ze een veel te gemakkelijk doelwit tussen haar mannen. ‘Kom, we moeten ons terugtrekken.’
Tejay aarzelde en wendde toen haar paard, op amper vijftig passen afstand van de oprukkende Fardohnyanen. Toen ze in de richting van hun eigen linies galoppeerden, zag Rorin de cavalerie van Izcomdar en Elasapine zich verzamelen op de flanken. Hoewel er in de cavalerie slechts twee provincies vertegenwoordigd waren, zou een onoplettend toeschouwer denken dat ze allemaal aanwezig waren. Verspreid tussen de Stropers reden ruiters met banieren van alle provincies, zodat de indruk werd gewekt dat dit alles was wat ze van Hythria’s eens zo machtige leger op de been hadden weten te brengen.
Tienduizend man tegenover een leger van bijna dertigduizend, dacht Rorin, en op dit moment denkt Axelle Regis vast dat hij kan winnen.
Er volgde weer een pijlenregen van Fardohnyaanse zijde, die deze keer rondom hen in de grond sloeg. Doordat ze werden beschermd door Rorins magische schild kon de dodelijke bui hen niet raken, maar de boogschutters die rondom hen op de vlucht sloegen, hadden minder geluk. Aan weerszijden van hen vielen doodsbange mannen schreeuwend neer, getroffen door een regen van Fardohnyaanse pijlen.
Plots viel vlak voor Tejay een jongeman van zijn paard, een pijl met een blauwe baard in zijn schouder. Haar paard steigerde vanwege het plotselinge obstakel, maar ze wist het te kalmeren en wendde het, terwijl Rorins paard naar voren stoof. Een tel later besefte hij dat ze niet langer aan zijn zijde reed. Hij draaide zich om en zag dat Tejay uit het zadel was gesprongen om de gewonde jonge Stroper overeind te helpen.
Vloekend keerde Rorin zijn paard en probeerde hen te bereiken, maar de vloedgolf van angstige, zich terugtrekkende soldaten die werden gevolgd door een dodelijke regen van Fardohnyaanse pijlen drong hem achteruit, nog verder bij haar vandaan. Hij kon Tejay zien. Ze had haar arm om de gewonde knaap heen had geslagen en probeerde hem in het zadel te tillen, terwijl achter hen de oprukkende horde Fardohnyanen onder het slaken van een onverstaanbare strijdkreet de vallei binnenstormde. Tejay had nog maar een paar tellen voordat ze onder de voet zou worden gelopen. Rorin strekte zijn schild uit om haar te beschermen, al wist hij dat het zinloos was. Met zijn magie kon hij pijlen laten afbuigen, een man door de kamer smijten en misschien een paar vallende rotsblokken opzijschuiven, zoals in de Weduwmakerspas, maar hij kon geen muur optrekken om een heel aanstormend leger tegen te houden.
Wanhopig en hulpeloos zag hij Tejay over haar schouder naar het naderende leger kijken. Het was duidelijk dat ze wist dat ze gevaar liep, maar het was even duidelijk dat ze niet van plan was de jongeman voor wie ze was gestopt, in de steek te laten. De Fardohnyanen waren op minder dan vijftig passen afstand en uitten zulke bloedstollende kreten dat Rorin zijn eigen gedachten amper kon horen. Tejay worstelde met de Stroper, maar de jongen verloor snel aan kracht, en hoewel ze een gezonde, sterke jonge vrouw was, ontbrak het haar aan de kracht om een volwassen man in een harnas terug op een paard te tillen.
Opeens vervloekte Rorin zichzelf omdat hij niet eerder aan de oplossing had gedacht. In de hoop dat Tejays harnas haar zou beschermen liet hij het schild zakken, reikte met zijn magie naar de jonge Stroper en legde zijn lichaam dwars over het zadel. Tejay sprong naar achteren, geschrokken door de plotselinge verplaatsing van haar last, en zodra ze besefte dat dit niet had kunnen gebeuren zonder tussenkomst van magie, keek ze over het veld in de richting van Rorin. Haar wenkend betreurde hij het dat hij niet net als Wrayan in gedachten kon communiceren, zodat hij tegen haar kon zeggen dat ze er als de donder vandoor moest gaan...
Maar dat hoefde hij ook niet. Het duurde een fractie van een tel voordat vrouwe Leeuwenklauw begreep dat Rorin haar had geholpen, en nog eens een fractie van een tel voordat ze besefte dat ze geen tijd meer had en dat ze, gehuld in haar metalen wapenrusting, nooit zonder hulp het grote strijdros van haar echtgenoot zou kunnen bestijgen.
Toen de Fardohnyanen bijna boven op Tejay zaten, dreef Rorin zijn paard naar voren, tegen de stroom vluchtende mannen in, om bij haar te komen. Met haar zwaard in haar rechterhand greep Tejay met haar andere hand haar paard bij zijn toom, en met haar gewonde passagier dwars over het zadel dreef ze het dier over het met pijlen bezaaide veld in de richting van de linies van de Hythrun. Zelf kon ze haar paard niet bestijgen, net zo min als ze in Lernens sierharnas kon rennen. Wanhopig strekte Rorin opnieuw het schild naar haar uit, in de hoop dat het haar zou bereiken. Hij wist niet zeker waar de randen zich bevonden en kon alleen maar hopen dat het haar bescherming zou bieden.
Dat deed het niet, ontdekte hij een tel later. Frustrerend dichtbij maar nog wanhopig ver weg, struikelde Tejay en viel, in haar linkerbeen geraakt door een pijl, precies door de opening in haar wapenrusting die ervoor zorgde dat ze haar benen kon buigen.
Rorin slaakte een kreet toen ze tegen de grond sloeg. De laatste boogschutters renden nu langs hen heen, velen slepend met gewonde kameraden. Nog steeds kon hij Tejay niet te hulp snellen, hoe wanhopig graag hij ook wilde. Toen werd het donderende onweer overstemd door het geschal van hoorns. Hij was zich er slechts vaag van bewust, maar achter hem kwamen de veel gedisciplineerdere eenheden infanterie uit Pentamor en Groenhaven naar voren om hun posities in te nemen.
Tejay was nog steeds dichter bij de Fardohnyanen dan bij haar eigen troepen toen de eerste Fardohnyaan haar inhaalde. Tejay moest de man hebben horen naderen. Ze krabbelde overeind en draaide zich net om toen de Fardohnyaan zijn arm ophief en haar met zijn strijdbijl wilde treffen. Bijna achteloos, en ondanks het feit dat ze gewond en alleen was en weldra het hele Fardohnyaanse leger op haar nek zou krijgen, doorboorde ze haar aanvaller, zonder een krimp te geven. Daarna greep ze de teugels van haar paard vast en hervatte haar wanhopige poging een veilig heenkomen te vinden, ondertussen wild uithalend naar de volgende Fardohnyaan die haar wilde beletten haar eigen gelederen te bereiken.
Rorin, misselijk van angst, overwoog net serieus of hij haar moest optillen en letterlijk uit het strijdgewoel moest wegdragen toen er opeens redding verscheen in de persoon van een kapitein uit Pentamor die Rorin niet eens kende. De officier moest hebben gezien dat de krijgsheer van Zonnegloor in gevaar was, en voordat Rorin er ook maar aan kon denken om hulp te vragen, riep de man al iets over zijn schouder en stroomde er een eskader naar voren om de krijgsheer te omsingelen. Net toen de Stropers Tejay en haar metgezel bereikten, werden ze ingehaald door de Fardohnyanen, maar de mannen van Pentamor waren veel beter voorbereid op de aanval en trokken zich beter georganiseerd dan de Stropers van Zonnegloor terug, met de gewonde Stroper en de krijgsheer in hun midden, ondertussen de aanvallen van de Fardohnyanen afwerend. Tejay strompelde tussen hen voort, met de pijl nog steeds in haar kuit.
Een paar tellen later bereikten ze Rorin, met de Fardohnyanen letterlijk op hun hielen. De mannen gingen voor hen uiteen en strompelden naar de veiligheid van hun eigen linies. Rorin sprong uit het zadel en ving Tejay op toen ze struikelde en weer viel. Ze slaakte een kreet van pijn toen iemand achter haar tegen de pijl botste die uit haar been stak.
Ze waren net in veiligheid toen de twee legers op elkaar stuitten en de herrie hem sprakeloos maakte. Het klonk niet als mannen. De slag was een aanhoudend gebulder, geschreeuw en gekrijs en gevloek, kreten die allemaal samenvloeiden tot een muur van ondraaglijk geluid. Hij huiverde en keek neer op vrouwe Leeuwenklauw.
‘Mijn vr... heer!’ riep hij boven de onuitstaanbare kakofonie uit, terwijl hij haar op de grond liet zakken. ‘Kunt u nog even volhouden? U moet het nog even volhouden.’
Door de spleet in haar helm keek Tejay hem boos aan. Haar pijn was nog niet zo hevig dat ze was vergeten dat ze hem in het bijzijn van anderen maar beter niet kon antwoorden, al was de kans klein dat iemand haar in deze herrie zou horen. Ze probeerde overeind te komen maar kon haar gewicht niet op haar been laten rusten. Nu de slag zich achter hen afspeelde, liet Rorin het magische schild zakken, wikkelde zijn wilskracht om haar heen en tilde haar zo op zijn eigen paard. Hij wilde niets liever dan het lawaai van de slag achter zich laten en greep de teugels van haar paard. Zo baande hij zich een weg tussen de aanvallende troepen door, Tejays paard en de gewonde soldaat die ze had gered met zich meevoerend, naar de helling boven het slagveld waar de hoogprins met zijn gevolg stond te wachten.
Het duurde een hele tijd om het veld te verlaten, maar uiteindelijk wist hij de twee gewonden weg te voeren van het strijdgewoel. Toen Rorin opkeek naar het paviljoen, zag hij, enigszins tot zijn verbazing, dat de Denikaanse prins-in-vermomming, prins Maanschaduw Kraig van het Huis van de Rijzende Maan, helemaal vooraan voor de tent stond en door een koperen telescoop naar de slag keek.
Rorin keek over zijn schouder, bevend omdat hij op het nippertje had weten te ontsnappen. Gelukkig was de kans klein dat ze nogmaals in het gevecht verwikkeld zouden raken. Van nu af aan was de strijd in handen van de officieren en soldaten van Pentamor en Groenhaven.
Tejay keek even op naar de bevelvoerderstent en toen neer op Rorin. ‘Haal dat verrekte ding uit mijn been.’
Hij keek vol argwaan naar de pijl. ‘Weet u het zeker?’
‘Ja, ik weet het zeker,’ zei ze met een grimas. ‘Het is alleen maar een vleeswond...’
‘Die kan ik genezen,’ bood hij aan.
‘Geen wonder dat Damin je nog niet zat is.’ Hij kon haar gezicht achter de helm niet zien, maar ze klonk onder de indruk. ‘Nou, ga je gang, jongen. Voordat er iemand komt vragen wat we aan het doen zijn.’
Rorin haalde diep adem, pakte de schacht van de pijl stevig vast en trok. Het kostte hem weinig moeite. Tejay kermde niet eens toen hij trok, en ze had gelijk, het was alleen maar een vleeswond, in de spier van haar kuit, een van de weinige plekken die niet werd beschermd door het versierde harnas.
Hij legde zijn hand op de bloedende wond, putte uit zijn magie en voelde dat de randen van haar vlees zich aan elkaar vasthechtten. Een paar tellen later deed hij zijn ogen open en keek naar haar op. Hij kon niet zien wat ze dacht, maar haar schouders waren zichtbaar meer ontspannen.
‘Het is echt handig om jou te kennen, hè?’ Tejay klonk alsof ze net opdracht had gegeven de inventaris van de kelder op te maken, en niet alsof ze op het nippertje aan de dood op het slagveld was ontsnapt. Rorin stond perplex. Zelf stond hij te trillen als een riet.
‘Ik weet me soms nuttig te maken, mijn... heer. Zal ik uw jonge vriend daar ook beter maken?’
Tejay schudde haar hoofd en pakte haar teugels. ‘Ik breng hem wel naar de hospikken. Dan heb ik meteen een reden om me niet meteen bij Lernen te voegen. Ga jij er maar heen en bied de hoogprins mijn verontschuldigingen aan. Zeg hem dat ik zo snel mogelijk kom.’
Lichtelijk verbijsterd door haar manier van doen liet Rorin de krijgsheer van Zonnegloor en de dwars over haar zadel liggende jonge Stroper alleen en reed de korte helling op naar het bevelvoerderspaviljoen.
‘Rorin!’ riep ze hem achterna. Hij draaide zich om. ‘Je ogen.’
Hij keek haar niet-begrijpend aan en besefte toen wat ze bedoelde. Hij putte nog steeds uit de magie van de Harshini. Zijn ogen waren nog steeds volledig zwart, en als hij zo voor de hoogprins verscheen, viel niet te voorspellen hoe die zou reageren. Tejay deed niet alsof, ze was echt zo onverstoorbaar, besefte hij. Ze dacht veel beter na dan hij.
Na een laatste zwaai naar de dappere jongere vrouw die zich uitgaf voor de krijgsheer van Zonnegloor liet Rorin de magie los, wachtte even totdat zijn ogen weer hun gewone kleur hadden en klom toen de helling op om verslag uit te brengen bij de hoogprins.