_________
7
King James Street
Daphné had Sam bij de arm genomen en trok hem mee de gangen door. Tijdens het lopen legde ze hijgend haar plan uit om Sam buiten te loodsen. Het plan leek Sam even eenvoudig als efficiënt. Daphné zou simpelweg de portier aan de praat houden, zodat Sam achter hun rug door naar buiten kon sluipen. Hij was blij dat hij dit niet alleen hoefde te doen. Wanneer ze langs een scherm in de muur kwamen, stopte Daphné bruusk.
‘Wacht even, ik neem nog iets extra’s mee’, zei ze. ‘Portman zal nooit eten weigeren.’
Ze bestelde een grote bazooka en een portie pijltjes. Een luik in de muur ging open en daar stond de bloedworst op hen te wachten. Dat was nog zo een van die dingen waar Sam niet bij kon: hoe slaagde de kok erin om het eten zo snel klaar te maken? Voorlopig zou dat voor hem nog een raadsel blijven, want ook Daphné wist hier het antwoord niet op. Lang kon hij niet stilstaan bij deze kwestie, want Daphné trok alweer aan zijn arm.
‘Spaar het filosoferen voor een andere keer, Sam, je hebt een opdracht te vervullen, weet je nog wel? En ik riskeer hier mijn vel om jou te helpen, dus schiet een beetje op, oké?’
Sam concentreerde zich opnieuw op wat hem te doen stond en zette zich in beweging. Na enkele tellen stonden ze al bij de lift. Daphné keek Sam ernstig aan.
‘Dit moeten we van de eerste keer goed doen, Sam. Als dit mislukt, lopen we het risico om allebei van De School te worden verwijderd. En ik vind het hier wel leuk, dus ik zou hier graag blijven.’
Sam keek haar aan. Hij zag dat ze ondanks haar ongerustheid, deze gebeurtenis ook wel spannend vond. Ze genoot van de actie, die een aangename afwisseling bood voor de lessen. Ook Sam zelf was opgewonden, hij voelde zijn hart hevig bonzen in zijn keel. Hij overliep nog even het plan.
‘Dus jij gaat naar Portman, biedt hem de worst aan en slaat nog een babbeltje met hem. Ik wacht in de lift en als hij met zijn rug naar me toe staat, sluip ik achter hem door naar de buitendeur en maak ik mij uit de voeten.’
‘Klopt.’
‘En hoe gaat de deur open? Moet je een speciale code intikken of je hand op een glasplaat leggen? Of werkt de deur met een soort van stemherkenningsmechanisme? Dan raak ik nooit buiten!’
‘Nee hoor,’ zei Daphné met een zenuwachtig lachje, ‘je draait gewoon de sleutel in het slot om en de deur gaat open. Jij hebt te veel films gezien!’
De School bleef Sam verbazen: de meest ingenieuze snufjes werden afgewisseld met banale, alledaagse dingen, zoals een eenvoudige sleutel op een deur. Zelfs zijn oude school had een automatische schuifdeur om het gebouw te betreden. Maar Sam moest toegeven dat men in zijn oude school geen eten uit de muur kon halen en dat er ook geen robotten zoals Spyro 42 rondliepen.
Ping. De liftdeur ging open en Sam en Daphné stapten in de lift. Daphné duwde op de knop voor het gelijkvloers en de deur ging dicht. Drie seconden later stond de lift alweer stil. Ping. De deur schoof open en Sam zag dat Portman achter zijn bureau de krant aan het lezen was. Dat maakte het niet makkelijker. Daphné zou de portier van achter zijn bureau moeten weglokken, anders zou Sam nooit ongemerkt de deur kunnen bereiken. Daphné stapte uit de lift met de geurende vleesschotel in haar handen. Portman keek op van zijn krant. Op de voorpagina stond een artikel met als kop: ‘Voorbereidingen stoet koningin nu al begonnen’. Maar dat artikel leek Portman niet te interesseren, hij had meteen doorgebladerd naar de sportpagina’s.
‘Zo, jongedame, wat kan ik voor u doen? U weet toch dat u hier uw middagmaal niet mag komen opeten?’
‘Dat weet ik meneer Portman’, sprak Daphné met haar onschuldigste stemmetje. ‘Maar dit is niet voor mij, ik heb het meegebracht voor u.’
‘Voor mij?’ vroeg Portman verbaasd. Hij wreef met zijn hand over zijn mollige kin die tegelijkertijd ook als zijn hals functioneerde.
‘Ja, voor u’, ging Daphné verder. ‘U zit hier altijd zo alleen, dus dacht ik dat u het wel leuk zou vinden om eens wat gezelschap te hebben. En dan heb ik ineens maar een lekkere maaltijd meegebracht.’
‘Wel wel, dat is lief,’ antwoordde de nietsvermoedende Portman, ‘maar ik heb eigenlijk al gegeten dus… Ach wat zou het, zet de schotel maar neer hoor, een lekkere worst gaat er bij een Portman altijd in. Maar moet u niet naar de les, juffrouw…’
‘Wickman, Daphné Wickman. Nee wij hebben een vrij uurtje gekregen van mevrouw May,’ loog Daphné, die wist dat Portman nooit de moeite zou doen om haar verhaal te controleren, ‘en wij moesten tijdens dat uur nadenken over verschillende manieren om beleefd te zijn en die ook proberen toe te passen. Dus dacht ik dat ik wat eten naar u kon brengen en u wat gezelschap kon houden.’
‘Ach, zit dat zo’, zei de portier. ‘Wel, kom er dan maar gezellig bijzitten.’ En hij wees op de stoel die aan de andere kant van zijn bureau stond.
Sam volgde gespannen het gesprek. De liftdeuren stonden nog steeds open omdat Sam de punt van zijn schoen voor het elektronische oog hield, zodat de lift niet kon sluiten. Hij kon echter nog niet naar buiten sluipen, want Portman zat nog steeds achter zijn bureau met zijn blik gericht op de gang met de lift. Hij hoopte dat ook Daphné dat besefte, want zij was de enige die daar iets aan kon doen. Ze had ondertussen plaatsgenomen op de stoel en maakte zich klaar om Portman haar charmantste glimlach te tonen.
‘Weet u, ik heb eigenlijk altijd al eens achter zo’n groot bureau willen zitten. Wij leerlingen zitten altijd maar aan onze kleine bankjes. Dan voelen wij ons zo nietig en machteloos.’
Waar was Daphné mee bezig? Dacht ze echt dat ze Portman met wat vleierij kon bewerken? Sam zuchtte stilletjes en wachtte op wat er nog zou komen. Daphné ging verder met haar zoete praat.
‘Maar zo’n groot bureau moet toch een gevoel van macht geven. Het is duidelijk dat wie achter een bureau als dit zit, een belangrijk iemand is in deze school. Iemand waarmee De School staat of valt.’
Dit werd niets. Misschien moest Sam maar gewoon tegen Portman zeggen dat hij van meneer December toestemming had gekregen om De School te verlaten. Met een beetje geluk wilde Portman niet eens het precieze van de zaak weten. Maar dan zou December naar alle waarschijnlijkheid wel te weten komen dat Sam over zijn opdracht had gesproken tegen Daphné. Hoe dan ook zou hij in de problemen komen. Terwijl hij koortsachtig naar een oplossing zocht, luisterde hij naar de reactie van Portman.
‘Wel juffrouw euh…’
‘Wickman’, vulde Daphné aan. Voor iemand die zo ‘belangrijk’ was voor de school, had hij toch een kortstondig geheugen.
‘Wickman, juist ja. Wel juffrouw Wickman, als u zo graag eens achter een groot bureau wil zitten, dan kan dat hoor. We kunnen even van plaats verwisselen, als u dat goedvindt?’
Niet te geloven! Portman was in de list van Daphné getrapt. Hoe deed ze dat toch? Ze had inderdaad gelijk gehad toen ze zei dat mannen niet snel vrouwen verdenken van dubbel spel spelen. Daphné en Portman wisselden van plaats, zodat de portier nu met zijn rug naar de gang zat. Sam zag dat Daphné vanuit een ooghoek naar de lift gluurde. Hij gebaarde dat ze moest blijven babbelen, want als het stil was zou Portman hem ongetwijfeld horen.
‘Wat een leuke stoel. Het moet leuk zijn om hierin lekker achterover te leunen, terwijl u de krant leest. Ik wou dat onze stoelen ook zo zacht waren, dan zouden de lessen nog veel leuker zijn. Maar dan zouden we het misschien moeilijker hebben om op te letten, want te veel op je gemak zijn is ook niet goed. Als toekomstige geheim agenten moeten we immers altijd alert blijven, dat is een belangrijke eigenschap, en…’
Daphné ratelde maar door. Onophoudelijk en luid, dat kon ze als de besten. Sam maakte van de gelegenheid gebruik om achter de rug van Portman door naar de deur te sluipen. Heel traag draaide hij de sleutel om. Hij had geluk, het slot knarste niet. Zoals alles in De School werd ook de buitendeur goed onderhouden. Zachtjes opende hij de deur en glipte naar buiten. Terwijl hij de deur sloot hoorde hij Daphné nog vertellen hoe zij in haar huis vroeger ook een groot bureau had gehad, toevallig net zo een als dit hier en dat ze als ze later ooit een huis zou kopen, ze vast en zeker een groot bureau in haar huis wilde en… Het was gelukt, Sam was De School uit geraakt.
En wat nu? Hoe moest hij in King James Street raken? Hij wist niet eens waar hij zich nu bevond. Het enige wat hij wist, was dat De School in Londen gevestigd was, dat had Spyro 42 hem een keer verteld. Maar hij was nog nooit in Londen geweest, tot voor enkele weken kende hij enkel het leven in een klein, doodgewoon dorpje. En nu stond hij hier op zijn eentje in een grote stad, met een enveloppe in zijn handen die hij ergens moest afleveren en hij had er geen flauw benul van waar dat ‘ergens’ ergens was.
Hij moest ofwel proberen een plannetje te vinden, ofwel gewoon de weg vragen. Hij stapte op goed geluk de straat uit en klampte de eerste voorbijganger aan die hij tegenkwam. Het was een oud vrouwtje dat wat voorovergebogen liep. De tijd was haar blijkbaar niet genadig geweest, want haar gezicht stond vol met rimpels en de laatste drie tanden die haar nog restten, zouden er binnenkort gegarandeerd de brui aan geven. Ze lachte vriendelijk wanneer Sam haar de weg naar King James Street vroeg.
‘Natuurlijk weet ik dat, jongeman, maar dat is wel nog een eind hiervandaan. Je bent te voet, zie ik, dat wordt even stappen. Ach, je bent nog jong, een beetje sport kan geen kwaad. De jeugd van tegenwoordig beweegt veel te weinig zeg ik altijd tegen mijn man. Mijn man zegt dan altijd dat de jeugd vroeger net hetzelfde was als nu, maar dat vind ik toch niet hoor. Maar goed, ik merk dat ik weer te veel aan het babbelen ben, waar moest je ook alweer zijn, jongeman?’
‘King James Street’, sprak Sam geduldig.
‘King James Street? Die weet ik niet zijn hoor’, knarste het vrouwtje. ‘King James, was dat niet die koning met zijn acht vrouwen? Dat zou mijn man niet moeten proberen hoor! Als hij een andere vrouw zou hebben, krijgt die het met mij aan de stok! Of was dat een Hendrik die zoveel vrouwen had? Leren jullie dat niet op school jongen? De jeugd van tegenwoordig zal wel niet meer geïnteresseerd zijn in geschiedenis. Spijtig want er is veel uit te leren, dat zeg ik altijd tegen mijn man…’
Sam stond hier zijn tijd te verdoen, zoveel was duidelijk. Hij zou het aan iemand anders moeten vragen.
…. maar mijn man zegt dan altijd dat de jeugd van vroeger net hetzelfde was als de jeugd van nu, maar daar heb ik toch mijn twijfels over.’ Het oude vrouwtje was duidelijk niet van plan om haar pas gevonden gesprekspartner zomaar te laten gaan. Sam had echter belangrijkere dingen aan zijn hoofd en besloot zich uit de voeten te maken.
‘Bedankt voor de uitleg, mevrouw, nu weet ik het wel te vinden. Dus gewoon de eerste links en dan de tweede rechts?’ vroeg Sam.
Het vrouwtje keek verbaasd. Ze probeerde zich te herinneren wat ze zojuist allemaal gezegd had, maar dat lukte haar blijkbaar niet al te best. De glimlach die daarna op haar gezicht verscheen, verried dat ze er dan maar van uitging dat ze Sam net een wegbeschrijving had verschaft.
‘Graag gedaan jongen, ik ben altijd blij als ik iemand kan helpen.’
Sam liep verder en probeerde zijn geluk nog eens bij een jong paartje dat hij tegenkwam.
‘King James Street?’ De man nam het woord. ‘Dat is niet zo moeilijk uit te leggen. Je gaat hier eerst links Fleet Street in. Die wandel je uit en dan sla je rechtsaf, dat is New Bridge Street. Dan is het altijd rechtdoor: over Blackfriars Bridge naar Blackfriars Road. Op het eind van die straat ga je naar links, de naam van die straat ken ik niet, maar het is daarna in ieder geval de derde links en dan de tweede rechts. Daar zou King James Street moeten zijn. Ga je dat onthouden?’
Sam overliep de uitleg in zijn hoofd. Links, rechts, links, links, rechts, of zoiets. Hij wilde zo snel mogelijk verder. Hij had al genoeg tijd verloren met de oude vrouw.
‘Dat lukt me wel’, zei Sam. ‘Hartelijk bedankt voor de beschrijving.’ Hij liet het jonge stel achter. De man en de vrouw keken hem na, ze vroegen zich af wat zo’n jongetje op dit uur alleen op straat deed en wat hij in King James Street te zoeken had. Lang bleven ze er echter niet bij stilstaan en arm in arm liepen ze verder.
Sam stapte snel door. Al bij al had hij het snel gevonden. Nu gauw dat pakje gaan afgeven, dan kon hij nog op tijd terug zijn om een potje te voetballen bij meneer June. Wat zou er eigenlijk in het pakje zitten? Hij liep er nu al een tijd mee rond, maar hij had nog niet stilgestaan bij de inhoud van zijn zending. Sam tastte met zijn vingers de buitenkant af. Hij voelde iets zachts, hij vermoedde dat wat erin zat, omwikkeld was met een soort van plastic folie. Daaronder zaten bundeltjes papier, meende Sam. En niet zomaar papier, dat waren bundeltjes geld!
Terwijl Sam aan het eind van Black Friars Road, Borough Road indraaide, dacht hij na over zijn situatie. Een duidelijk zenuwachtige meneer December geeft hem een pakje met geld en stuurt hem tegen alle regels van De School in naar buiten om het aan iemand anders te overhandigen. Waarom deed December dit niet zelf? Had hij echt gewoon geen tijd? Dan deed hij het toch een andere keer? Aan dit zaakje klopte iets niet. Mevrouw September had in de les ‘Opmerkingszin en Zesde Zintuig’ al eens gezegd dat Sam een zeer goed ontwikkeld zesde zintuig had. En inderdaad, de periode dat hij door Summer bespied werd in zijn vroegere leven had hij vaak een vreemd gevoel gehad. Hij wist toen dat iets of iemand hem volgde. Ook met de bom van Richard in de les van mevrouw November had hij dat gevoel gehad. En nu weer, dat wilde zeggen dat er iets mis was.
King James Street, hij was er. Nu nog zoeken naar nummer 137. Het huis waar hij moest zijn, was een gewoon rijhuis waarvan er dertien in een dozijn zijn. Veel meer duidelijkheid omtrent zijn opdracht bracht het alleszins niet. Nu ja, wat had hij anders verwacht? Een bank, zodat hij het geld op de rekening van meneer December kon zetten? Een gokkantoor, waar hij de schulden van December moest afbetalen en ineens wat geld moest inzetten op het paard Elke Keerlaatst? De enige manier om te weten te komen voor wie het geld bestemd was, was aanbellen, dus nieuwsgierig maar op zijn hoede drukte Sam op de bel van huis nummer 137.
Sam hoorde gestommel achter de deur, die enkele tellen later openzwaaide. Een rijzige man in een zwart maatpak doemde op voor Sam. Hij had kort zwart haar en had zijn baard zo afgeschoren dat er enkel nog een streepje haar op zijn kin overbleef. Over zijn wang zag Sam een litteken lopen, waarschijnlijk van een messteek of iets dergelijks, want alles wees erop dat deze man geen doetje was. Toen hij Sam zag, fronste hij zijn wenkbrauwen.
‘Ja, wat is er? Kom je koekjes verkopen? Rot dan maar op want wij hoeven die rotzooi niet, gesnopen?’
Vlam! De man sloeg de deur dicht met een luide klap. Sam bleef even verbouwereerd staan. Hier stond hij dan met een levensbelangrijk pakje en degene die het moest ontvangen, dacht dat hij een koekjesverkoper was! Sam belde opnieuw aan. De deur ging nu sneller open. Toen de man Sam zag staan, kreeg hij het duidelijk op de zenuwen.
‘Wat nu weer? Had ik jou niet gezegd op te rotten? Ik geef je nog twee tellen.’
Sam raapte al zijn moed bijeen en begon te spreken. ‘W… wacht. Ik ben geen koekjesverkoper, meneer. Integendeel, ik heb iets bij voor u. Het komt van meneer December. Hij zei dat ik het op dit adres moest komen afgeven, dus… alstublieft.’ Sam strekte zijn armen en toonde de man het pakje. Bij het zien van de enveloppe klaarde het gezicht van de man helemaal op. ‘Zo zo, een pakje van meneer December. Ik wist wel dat hij niet zou weigeren. Geef maar hier. Dat heb je flink gedaan jongen, maar nu wegwezen, moet jij niet naar school?’
Voor de tweede keer smakte hij de deur voor de neus van Sam toe. Het vreemde gevoel bekroop Sam weer en deze keer ging het van in zijn tenen tot in de puntjes van zijn haren. Hier was iets grondig niet in de haak. Op de schaal van dingen die niet in de haak zijn, scoorde dit minstens een acht op tien, zelfs meer. Waarom zou December zich inlaten met een duistere figuur zoals de man die hij net had ontmoet? Waarom zou hij in ’s hemelsnaam zo iemand geld geven? Hier moest Sam het fijne van weten.
Hij keek om zich heen: langs de voorkant van het huis kon hij alvast niet binnen komen. De enige toegangswegen waren de deur - die net dichtgeslagen was - en een groot raam, maar daardoor binnenkomen zonder opgemerkt te worden was uitgesloten. De personen die binnen zaten moesten potdoof en stekeblind zijn, wilde dat lukken en de man die hem net afgesnauwd had, was dat alvast niet.
Sam keek verder de straat in. Een beetje verderop was er een huis waarnaast een paadje liep om naar de tuin te gaan. Misschien kon hij via de achtertuinen wel de achterkant van nummer 137 bereiken en proberen om langs achter binnen te glippen. Omdat hij enerzijds gewoonweg niet veel keuze had en anderzijds nog op tijd wilde zijn voor de les voetbal van meneer June, besloot hij dit maar te doen. Het kostte Sam niet veel moeite om in de tuin van nummer 137 te komen. De afrasteringen die de tuinen van elkaar moesten scheiden waren laag en Sam kon er makkelijk overheen klimmen. De mensen van 139 hadden zelfs een hekje geïnstalleerd om naar de tuin van hun buren van 137 te wandelen. Dat hadden ze ongetwijfeld gedaan voor ze wisten wat voor buurman er zou komen wonen.
Sam sloop naar de achterdeur, die tot zijn verbazing open stond. Angst voor inbrekers hadden ze hier alvast niet. Even spookte de gedachte door zijn hoofd om toch maar terug te gaan naar De School en zich niet te moeien met andermans zaken. Nu kon hij nog terug, als hij zo meteen de deur binnenging bevond hij zich officieel op verboden terrein. Hoe zou hij dat moeten uitleggen op De School? Dat zijn zesde zintuig hem ingegeven had dat hij moest inbreken? Toch vertrouwde Sam op zijn gevoel, de vorige keren had hij het immers ook bij het rechte eind gehad, en hij stapte stilletjes het huis binnen.
Hij bevond zich in een smalle gang. Voor zich zag hij een trap en rechts van hem was er een deur die op een kier stond. Uit de kamer achter de deur klonken stemmen.
‘Baas, wat zit er nu eigenlijk in dat pak als het zo belangrijk is?’ De man die gesproken had, had een zeurderige, hoge stem.
‘Zwijg, Frankie en speel verder! Je weet toch dat ik daar niets over mag zeggen.’ Sam herkende die stem. Dat was de man die de deur geopend had. Hij was dus de baas hier. ‘Jullie worden betaald om te doen wat ik zeg en voor de rest zwijgen jullie, gesnopen? Net zoals ik mijn bevelen krijg van de grote baas en verder geen vragen stel.’
‘Ja dat is nog zoiets, baas’, zei de man met de hoge stem, die blijkbaar Frankie heette. ‘Die grote baas, wie is dat eigenlijk? Waarschijnlijk een hoge piet?’
‘Wat heb ik net gezegd, Frankie?’ blafte de baas. Sam hoorde het geluid van een klets en het luide ‘au’ van Frankie bevestigde Sams vermoeden dat Frankie net een tik voor zijn kop had gekregen. ‘Geen vragen! En hou nu je domme kop en leg een kaart op die tafel, het is jouw beurt!’
Sam luisterde aandachtig. Dus de man die hij had gezien, werkte samen met een paar handlangers voor een grotere baas. Maar de naam van die baas en de inhoud van het pakje zou hij voorlopig nog niet te weten komen. Hij besloot om de trap op te gaan en boven een kijkje te gaan nemen.
Terwijl hij langzaam trede per trede de trap besteeg, ging het gepraat in de kamer verder. Een vrouwenstem mengde zich nu in het gesprek.
‘Harten troef en o wee als ik een van jullie betrap op vals spelen! Trouwens, Dennis, heb jij onze gast al iets te eten gegeven?’
Een vierde stem - waarvan Dennis de eigenaar was -antwoordde. ‘Maak je niet druk, die jongen wordt goed verzorgd. Ik heb hem pas nog een kom lekkere spaghetti gegeven. Wees gerust, hij komt niets tekort.’
‘Dat mag ik hopen!’ Dat was de stem van de baas weer. ‘Als iedereen zich aan de afspraak houdt, moet die jongen zonder schrammetje weer worden afgeleverd. Ik wil niet dat men mij ervan kan beschuldigen dat ik niet eens voor een kind kan zorgen. Genoeg geleuterd nu, wordt er nog gespeeld?’
Sam kon niet helemaal volgen. Over wie hadden ze het? Wie was hun gast die ze eten moesten geven? Toen hij boven kwam, werden zijn vragen beantwoord. In de eerste kamer waar hij binnenkeek, zat een jongen van ongeveer zijn leeftijd vastgeketend aan een bed.
Toen Sam de kamer binnenging, keek de jongen hoopvol op. Aan zijn beide polsen hingen lange kettingen die aan het uiteinde van het bed bevestigd waren. De jongen had dus wel wat bewegingsruimte maar veel was het niet. In de kamer stonden een televisietoestel en een playstation. Onwillekeurig keek Sam naar de spelletjes die erbij lagen, hij had vroeger immers zelf veel computerspelletjes gespeeld, maar hij besefte al snel dat het niet het juiste moment was.
‘Wie ben jij?’ vroeg Sam aan de jongen.
‘Ik heet Jason Davids’, antwoordde de jongen. ‘Wat doe jij hier? Pas maar op, want als ze weten dat je hier bent, sluiten ze jou misschien ook op.’
‘Ik ben Sam Smith’, zei Sam. ‘Ik moest hier iets komen afgeven, maar ik voelde dat er iets mis was en ik had blijkbaar gelijk. Waarom houden ze je hier vast? Hebben je ouders veel geld misschien? En weet jij wie die grote baas is over wie ze hier beneden spraken?’
Sam zat met een heleboel vragen en hij vermoedde dat de gangsters van beneden regelmatig eens boven zouden komen kijken, dus veel tijd hadden ze niet. Hij keek naar de boeien van Jason: die zou hij nooit open krijgen, hij zou hulp nodig hebben.
‘Ik weet niet waarom ik hier ben’, sprak Jason. ‘Ik weet alleen dat we met onze klas een uitstap maakten naar The Globe Theatre en dat ik even achterbleef om mijn veter vast te maken. Daarna werd alles zwart voor mijn ogen. Toen ik weer wakker werd, zat ik hier, dat is al vier dagen geleden.’
‘En je hebt er geen idee van waarom ze jou moesten hebben?’
‘Totaal niet. Maar zij zullen wel hun redenen hebben. Kan je me niet losmaken? We zullen later wel bijkletsen, als je dat goedvindt.’ De jongen keek smekend naar Sam.
Sam dacht na. Als hij die boeien wilde losmaken, zou hij zwaar gereedschap nodig hebben en dat zou ongetwijfeld met veel lawaai gepaard gaan. Op zijn eentje zou hij de jongen nooit ongemerkt buiten kunnen krijgen. Hij moest teruggaan en hulp halen.
‘Luister, ik…’
Sam kon zijn zin niet afmaken, er kwam iemand de trap op.
‘Tegen wie zat jij hier te praten?’ snauwde Frankie tegen Jason. Blijkbaar hadden ze beneden toch iets gehoord. ‘Tegen niemand’, antwoordde Jason. ‘Ik was wat in mezelf aan het praten, ik zit hier ook altijd alleen.’
‘Ik heb je nog nooit eerder tegen jezelf horen praten. Vreemd dat je daar nu plots mee begint, vind je niet?’
Frankie keek de kamer rond. Buiten het bed, Jason, de televisie en de playstation viel er niets te bespeuren.
‘Hmm, stop in ieder geval maar met dat tegen jezelf praten. Je maakt ons hier nog gek, de spanning is nu al te snijden. Als ik je nog luidop bezig hoor als wij er niet zijn, krijg je geen eten meer, hoor je me? Nu ik hier toch ben, kan ik net zo goed je boeien nog eens controleren.’
Frankie bukte zich en mompelde: ‘Verdomde rotkinderen! Praten tegenwoordig al tegen zichzelf, dat moesten wij niet proberen als wij jong waren. Spreken zonder toestemming betekende bij vader gegarandeerd de broeksriem!’
Dit was het moment. Terwijl Frankie over het bed gebogen stond, sloop Sam achter de deur vandaan. Het was niet de beste schuilplaats geweest, maar hij had niet veel tijd gehad om te beslissen toen Frankie naar boven kwam. Stilletjes stapte hij de trap af. Nog enkele treden en dan snel naar de achterdeur. Beneden aan de trap keek hij nog even om. Sam verstijfde: hij keek recht in de lelijke tronie van Frankie, die bovenaan de trap even verbaasd terugkeek.
‘Wel, heb ik ooit!’ riep Frankie. ‘Baas! Baas!’
Dit was het sein voor Sam om weer te beginnen functioneren. Zonder na te denken zette hij het op een lopen. Nog voor de andere ontvoerders beseften wat er aan de hand was, was Sam al door de achterdeur de tuin in gelopen. Zich niets aantrekkend van de schrammen die hij opliep, sprong hij over en door de heggen van de buren heen tot hij het paadje naar de straat bereikte. Snel keek hij over zijn schouder: de boeven waren nog niet buiten. Ze waren waarschijnlijk nog niet van hun verbazing om het onverwachte bezoek bekomen. Goed, dan wisten ze niet waar hij heen zou gaan. Hij liep het paadje op en gluurde om de hoek van het huis: ook op straat waren ze niet te zien. Sam stapte het voetpad op en begon opnieuw te rennen, het enige waar hij nu aan dacht, was de politie waarschuwen. Dan zou alles in orde komen. Dacht hij toch.