_________
2
De Kandidaat
Het was een frisse lentedag in Londen. Een vervelende motregen – je voelt het niet, maar je wordt wel nat – belaagde een man die met snelle pas door de straten liep. Hij was geheel in het grijs gekleed. Zowel zijn jas, zijn pak als zijn schoenen waren grijs, zodat hij nauwelijks opviel in het gure weer. Hij stopte bij een groot, grijs gebouw. Er waren geen ramen te bespeuren, de voorgevel was één betonnen plaat, enkel onderbroken door een kleine poort die als ingang moest dienen.
De man klopte aan: een tik, pauze, twee tikken snel achter elkaar, pauze en nog een tik. Het leek een afgesproken code te zijn. Een klein gleufje schoof open en twee ogen staarden hem aan.
‘Wachtwoord?’
‘Wie niet weg is, wordt niet altijd gezien.’
De poort zwaaide open en de man stapte een hal binnen. De man die hem had binnengelaten, was stevig gebouwd en droeg een grijs uniform. Nadat hij de poort weer op slot had gedaan, ging hij opnieuw achter zijn bureau zitten om verder te lezen in het nieuwste nummer van een of ander royalty-magazine.
‘Zo meneer Summer, komt u een nieuwe kandidaat voorstellen?’ vroeg hij.
‘Inderdaad mijn beste meneer Portman, en een zeer geschikte mag ik wel zeggen’, antwoordde de man, die blijkbaar Summer heette. ‘Ik denk niet dat meneer Autumn hem zal afwijzen deze keer.’
‘Ik hoop het voor u, hij heeft de laatste maanden zowat elke kandidatuur afgewezen. Hij wil de kwaliteit van de school weer de hoogte injagen, zegt men.’
‘Dat heb ik ook gehoord, ja. Allemaal goed en wel, voor kwaliteit kiezen, maar als hij zo doorgaat, hebben we straks enkel nog een kwaliteitsschool zonder studenten.’
Summer ging enkele passen van Portman vandaan en drukte de knop van de lift in.
‘Maar goed, ik ben ervan overtuigd dat mijn kandidaat wordt goedgekeurd. Nog een prettige dag verder, meneer Portman’, en Summer stapte de lift in.
Summer steeg naar de vierde verdieping. Hij stapte de lift uit en begon aan een tocht door een wirwar van kale gangen. Hij hield halt bij een deur waarop een bordje met ‘Autumn, president-directeur-generaal’ was bevestigd. Zachtjes klopte hij aan, waarop een norse stem vrijwel onmiddellijk ‘Binnen!’ riep.
Summer duwde de deur open en betrad het kantoor van zijn overste. De ruimte was ingericht zoals de rest van het gebouw. Of beter: net zoals de rest van het gebouw níet ingericht. De kamer was op een bureau na helemaal leeg, de muren waren grijs en kaal. Achter de bureau zat een klein mannetje met een veel te grote bril. De eerste sporen van haarverlies werden reeds zichtbaar op zijn achterhoofd. Gelukkig had hij een stoel die naar wens in een hogere of lagere stand gezet kon worden, anders zou het mannetje amper boven de tafel uit komen. Zijn pak was grijs. Bij het zien van Summer verscheen er een glimlach op zijn gezicht.
‘Wel, wel, meneer Summer, dat is lang geleden. Ik had je al bijna niet meer herkend. Je hebt je snor afgeschoren, niet? Nee wacht, je hebt nooit een snor gehad, niemand hier heeft ooit een snor gehad. Je lijkt toch veranderd. Nieuwe jas? Nieuwe schoenen? Of ben je naar de kapper geweest?’
Summer schudde zijn hoofd. Autumn inspecteerde Summer nauwkeuriger.
‘Wacht ik weet het. Ja, nu zie ik het: het is die lach op je gezicht die ik niet herkende. En je hebt zo’n vreemde twinkeling in je ogen. Dat moet al jaren geleden zijn. Jij hebt ongetwijfeld goed nieuws voor mij, is het niet?’
Summer knikte instemmend.
‘Maar ga zitten, mijn beste Summer. Of nee, er is geen stoel. Wel dan, blijf dan maar gezellig staan. Een mens zit al genoeg op zijn luie kont, vind je niet? Maar natuurlijk vind je dat, ik ken jou al langer dan vandaag, nietwaar? Nu, vertel eens waar ik je bezoek aan te danken heb.’
Summer was het geratel van zijn baas al gewoon. Die man spendeerde zoveel uren in eenzaamheid in zijn kantoor, dat hij elk menselijk contact aangreep om zijn gedachten mee te delen. Nog voor Summer kon antwoorden, begon Autumn opnieuw: ‘Summer, sta daar niet zo te lanterfanten, ik heb niet de hele dag, hoor. En als dat wel zo was, zou ik hem alvast niet willen doorbrengen met te wachten totdat jij iets gaat zeggen. Ik kan wel een miljoen dingen bedenken die ik liever zou doen dan op jouw mededeling te wachten. Wat zeg ik, een miljard!’
Ook dat was eigen aan Autumn: overdrijven dat het geen naam meer heeft. Summer was nu wel zo slim om zijn overste zo snel mogelijk de mond te snoeren.
‘De reden waarom ik hier ben, meneer de president-directeur-generaal, is dat ik een nieuwe kandidaat voor De School wil voorstellen. Ik denk dat hij u ten zeerste zal bevallen en…’
Nog voor hij zijn zin kon afmaken, had Autumn hem al onderbroken.
‘Zo zo, een nieuwe kandidaat, dat is goed nieuws. Tegenwoordig lijkt het of niemand nog iemand durft komen voorstellen. Je zou haast denken dat onze medewerkers schrik hebben om tot bij mij te komen. Ben ik dan zo kritisch? Nee toch. Het zal wel aan hen liggen, ze moeten maar eens met kwaliteit komen in plaats van die losers die ik de laatste tijd heb moeten afkeuren. Maar een nieuwe kandidaat dus, Summer; probeer me maar te overtuigen alvorens ik hem afwijs.’
Summer slikte even en haalde na wat rommelen enkele documenten uit zijn aktetas. Voor zijn baas een nieuwe woordenstroom op hem kon loslaten, startte hij zijn betoog.
‘Wel, de jongen die ik wil voorstellen voor De School heet Sam Smith. Om te beginnen is zijn naam al zeer geschikt: Smith, lekker neutraal en onopvallend…’
‘Jij durft hier iemand komen voorstellen omdat hij een geschikte naam heeft?’
Autumn moest moeite doen om niet te beginnen roepen.
‘Wacht, wacht. Zijn naam is lang niet alles,’ hervatte Summer zijn presentatie, ‘ik vermeldde het er maar bij als leuk extraatje.’
‘Hmm. Goed, ga verder, maar hou het kort.’
Summer overhandigde Autumn de documenten, wiste het zweet van zijn voorhoofd en begon weer te spreken.
‘Oké, Sam Smith: een doodgewone jongen, kort bruin haar, middelmatige schoolresultaten, nergens echt goed in, weinig vrienden en doodgewone ouders. Kortom, hij heeft het geschikte profiel.’
‘Allemaal goed en wel dat hij het juiste profiel heeft, maar zo zijn er nog wel een miljoen andere kinderen. Wat zeg ik, een miljard! Wat maakt die Sam Smith anders dan die anderen? Waarom moeten we hem in onze school toelaten?’
Autumn hield zich al klaar om de papieren van Summer door de versnipperaar op zijn bureau te jagen.
‘Ik heb hem nu een maand bestudeerd en ik voel dat hij net iets extra’s heeft. Deze jongen weet dat hij een doodgewone jongen is en zou het liever anders zien. Alleen weet hij niet hoe hij voor verandering kan zorgen. Maar ik weet zeker dat als hij een kans krijgt, hij die met beide handen zal grijpen. En precies die gedrevenheid maakt van hem volgens mij een geschikte kandidaat voor De School.’
Autumn leunde achterover in zijn stoel en staarde voor zich uit. Summer wist niet of zijn baas het voorstel aan het overwegen was of zich zat af te vragen wat hij die avond zou eten. Autumn kon op de vreemdste momenten van eten beginnen dromen. Na een tijdje richtte Autumn zijn hoofd op en keek Summer strak aan.
‘Ik moet eerlijk toegeven dat ik niet volledig overtuigd ben van de kandidatuur van Sam Smith. Maar omdat De School wel eens een nieuwe leerling kan gebruiken en nog meer omdat jij de enige bent in dit hele gebouw die mij nog nooit heeft teleurgesteld, heb ik besloten de jongen een kans te geven. Onder voorbehoud weliswaar en op jouw verantwoordelijkheid. Ik hoop dat je intuïtie je niet in de steek heeft gelaten, Summer, want ik zou niet graag één van mijn beste medewerkers verliezen. Laat alles maar achter bij meneer April, zodat die de nodige papieren al kan invullen. Daarna neem je meneer Spring maar mee om de jongen te gaan ophalen. Spring kan wel eens wat frisse lucht gebruiken, de stakker zit al wekenlang binnen aan zijn verslag over zijn operatie in Wit-Rusland te werken. Bomaanslagen verijdelen kan ie als de besten, maar typen met meer dan twee vingers is helaas niet aan hem besteed. In orde, Summer, je kunt gaan.’
Autumn wachtte tot Summer zijn kantoor had verlaten en belde dan zijn vrouw om te zeggen dat ze die avond schnitzels moest klaarmaken.