Liefdadigheid

 

 

 

 

Adua brandde.

   In de twee westelijkste wijken – de Drie Hoeven aan de zuidwestelijke hoek van de stad en de Bogen verder naar het noorden – waren zwarte wonden gehakt. De rook steeg nog uit enkele daarvan op, grote zuilen die onderaan werden verlicht met een vaag oranje gloed. Ze spreidden zich uit in vettige vegen, meegesleurd naar het westen door een stevige wind, en trokken een modderig gordijn voor de ondergaande zon. 

   Jezal keek in somber stilzwijgen toe, met zijn handen tot gevoelloze vuisten gebald op de borstwering van de Toren van Ketens. Er was hier niets te horen dan de wind die langs zijn oren ruiste en af en toe heel vaag iets van strijd in de verte. Een strijdkreet, of het geschreeuw van gewonden. Of misschien alleen maar de kreet van een zeevogel, hoog op de wind. Jezal wenste een sentimenteel ogenblik lang dat hij een vogel was, dat hij gewoon van de toren weg kon vliegen, over de Gurkense buitenwacht heen, weg van deze nachtmerrie. Maar ontsnappen zou niet zo eenvoudig zijn.

   ‘Casamirs Muur is drie dagen geleden voor het eerst doorbroken,’ vertelde maarschalk Varuz op een monotone dreun. ‘We hebben de eerste twee aanvallen afgeslagen en de Drie Hoeven die nacht in handen gehouden, maar de volgende dag was er weer een bres, en nog een. Dat verrekte vuurpoeder heeft alle regels veranderd. Een muur die een week had moeten standhouden kunnen zij binnen een uur omver krijgen.’

   ‘Khalul speelde altijd graag met zijn poedertjes en flesjes,’ mompelde Bayaz weinig behulpzaam.

   ‘Ze kwamen die nacht in groten getale naar de Drie Hoeven en braken snel daarna door naar de Bogen. Sindsdien is het één doorlopende strijd in het hele westelijke deel van de stad.’ De taveerne waar Jezal zijn Wedstrijdoverwinning op Filio had gevierd stond in die wijk. De taveerne waar hij had gezeten met West en Jalenhorm, Kaspa en Brint, voordat zij naar het noorden gingen en hij naar het Oude Keizerrijk. Stond dat gebouw nu in brand? Was het al een verkoold skelet? 

   ‘Bij daglicht vechten we man tegen man met ze in de straten. We organiseren elke nacht uitvallen in het donker. Geen stap grond wordt opgegeven zonder dat het doordrenkt is van het Gurkense bloed.’ Misschien hoopte Varuz dat hij inspirerend klonk, maar hij slaagde er alleen maar in Jezal misselijk te maken. De straten van zijn hoofdstad doordrenkt met bloed, wiens bloed dan ook, was nauwelijks zijn eerste doelstelling als koning van de Unie. ‘Arnaults Muur staat nog stevig overeind, hoewel er branden woeden in het stadscentrum. De vlammen kwamen vannacht bijna bij de Vier Hoeken aan, maar ze werden gedoofd door de regen, althans voorlopig. We vechten voor elke straat, ieder huis, elke kamer. Net zoals u zei dat we zouden doen, Majesteit.’

   ‘Mooi,’ wist Jezal schor uit te brengen, maar hij stikte er bijna in.

   Toen hij zo koen de voorwaarden van generaal Malzagurt afwees, wist hij niet zeker wat hem te wachten stond. Hij had zich vagelijk voorgesteld dat er binnenkort iemand zou komen om hen te redden. Dat er iets heldhaftigs zou gebeuren. Maar de bloederige toestand was nu goed op gang gekomen en er was geen teken van een op handen zijnde verlossing. Waarschijnlijk waren er wel heldendaden gaande daarbeneden in de rook. Soldaten die gewonde kameraden naar de veiligheid sleepten door de beroete duisternis. Verplegers die wonden hechtten bij kaarslicht. Stedelingen die brandende gebouwen in renden om hoestende kinderen naar buiten te sleuren. Heldendaden van een alledaagse en niet roemrijke soort. Het soort dat geen verschil zou maken voor de algehele afloop.

   ‘Zijn dat onze schepen in de baai?’ vroeg hij zachtjes, bang voor het antwoord.

   ‘Ik wou dat het zo was, Majesteit. Ik had nooit gedacht dat ik het nog eens zou zeggen, maar ze zijn ons op zee de baas. Ik heb nog nooit zo veel schepen gezien. Zelfs als het grootste deel van onze marine niet bezig was het leger op te halen uit Angland, dan nog weet ik niet wat ze zouden kunnen uitrichten. Zoals het ervoor staat zullen de mannen buiten de stad moeten ontschepen. Het is verdomde lastig, en het kan nog veel erger worden. De haven is een zwakke plek. Vroeg of laat kunnen ze proberen daar mannen aan land te laten komen.’ 

   Jezal keek nerveus naar het water. Legers vol Gurken die uit de schepen stroomden en het hart van de stad in liepen. De Middenweg leidde dwars door het centrum van Adua, van de baai naar de Agriont. Een weg die uitnodigend breed genoeg was om er een heel Gurkens legioen in een oogwenk overheen te laten marcheren. Hij sloot zijn ogen en probeerde rustig te blijven ademen.

   Voordat de Gurken kwamen was er amper een moment stilte geweest waarin een van zijn raadslieden niet zijn mening gaf. Nu hij feitelijk advies nodig had, was de stortvloed ineens opgedroogd. Sult verscheen maar zelden in de Open Raad, en dan nog alleen om kwaad naar Marovia te loeren. De hoogrechter zelf had weinig anders te bieden dan jammerklachten over de onfortuinlijke situatie waarin ze zich bevonden. Zelfs Bayaz’ voorraad van historische voorbeelden scheen eindelijk te zijn uitgeput. Jezal moest de verantwoordelijkheid alleen dragen, en hij vond het een zware last. Hij nam aan dat het nog een heel stuk erger was voor degenen die gewond waren, of dakloos, of dood, maar dat was een schrale troost. 

   ‘Hoeveel doden al?’ hoorde hij zichzelf vragen, als een kind dat aan een korstje peutert. ‘Hoeveel hebben we er verloren?’

   ‘De gevechten langs Casamirs Muur waren fel. De gevechten in de bezette wijken waren nog veel feller. Veel slachtoffers aan beide zijden. Ik schat dat er aan onze kant minstens duizend doden zijn.’

   Jezal slikte zuur spuug weg. Hij dacht aan de rommelige verdedigers die hij bij de westelijke poort had gezien, op een plein dat nu kennelijk was ingenomen door Gurkense legioenen. Gewone mensen, die met hoop en trots naar hem hadden opgekeken. Toen probeerde hij zich in te denken hoe duizend lijken eruit zouden zien. Hij stelde zich er honderd voor, naast elkaar op een rij. Toen tien van zulke rijen, de een boven de ander. Duizend. Hij knaagde aan zijn duimnagel, die al pijnlijk kort was.

   ‘En nog veel meer gewonden, natuurlijk,’ voegde Varuz eraan toe, met een plotselinge trap na. ‘We hebben daar eigenlijk al een ruimteprobleem mee. Minstens twee wijken zijn in ieder geval deels bezet door de Gurken, en de vijand lanceert zijn brandbommen bijna tot in het hart van de stad.’ Jezals tong ging op zoek naar de nog altijd gevoelige spleet tussen zijn tanden. Hij herinnerde zich zijn eigen pijn, daarbuiten op de eindeloze vlakte onder de genadeloze hemel, de steken in zijn gezicht terwijl de karrenwielen kraakten en hotsten. 

   ‘Stel de Agriont open voor de gewonden, de daklozen. Nu het leger weg is, is er ruimte genoeg. Barakken voor duizenden, en meer dan genoeg proviand.’

   Bayaz schudde zijn kale hoofd. ‘Dat is een risico. We weten niet wie we dan binnenlaten. Gurkense agenten. Spionnen van Khalul. Niet iedereen is wat hij lijkt.’

   Jezal knarsetandde. ‘Ik ben bereid dat risico te nemen. Ben ik hier koning of niet?’

   ‘Ja,’ grauwde Bayaz, ‘en ik raad u aan u daarnaar te gedragen. Dit is geen tijd voor sentiment. De vijand nadert Arnaults Muur. Op bepaalde plaatsen bevinden ze zich misschien al binnen twee mijl van hier.’

   ‘Twee mijl?’ mompelde Jezal, en zijn ogen schoten weer nerveus naar het westen. Arnaults Muur was een fijne grijze streep tussen de gebouwen en leek van hieraf een verschrikkelijk kwetsbaar soort barrière, en onrustbarend dichtbij. Hij werd gegrepen door een plotselinge angst. Niet de schuldbewuste bezorgdheid die hij voelde voor de theoretische mensen daarbeneden in de rook, maar een heel echte en heel persoonlijke angst om zijn eigen leven. Net als die hij tussen de rotsen had gevoeld, toen de twee strijders op hem af kwamen met een moorddadige blik in hun ogen. Misschien had hij een fout begaan door de stad niet te verlaten toen hij de kans had. Misschien was het nog niet te laat om… 

   ‘Ik zal staan of vallen aan de zijde van het volk van de Unie!’ schreeuwde hij, even kwaad om zijn eigen lafheid als hij op de magiër was. ‘Als zij bereid zijn voor mij te sterven, dan ben ik bereid om voor hen te sterven!’ Hij draaide zijn schouder naar Bayaz toe en wendde snel zijn blik af. ‘Stel de Agriont open, maarschalk Varuz. U kunt er ook de gewonden naartoe brengen, als het moet.’

   Varuz wierp nerveus een zijdelingse blik op Bayaz en maakte een stramme buiging. ‘Dan zal ik ziekenzalen laten inrichten in de Agriont, Majesteit. En de barakken openstellen voor het volk. Het paleis kunnen we waarschijnlijk beter verzegeld houden, in ieder geval tot de situatie verergert.’

   Jezal kon zich amper indenken hoe die verergerde situatie eruit zou zien. ‘Mooi, mooi. Regel het maar.’ Hij moest een traan onder zijn oog wegvegen terwijl hij zich afwendde van de smeulende stad en naar de lange trap liep. Dat kwam door de rook, natuurlijk. Alleen maar de rook. 

 

Koningin Terez zat in haar eentje voor het raam van hun enorme slaapkamer.

   Gravin Shalere hing ook nog ergens in het paleis rond, maar kennelijk had ze geleerd om haar minachting ver bij Jezal uit de buurt te houden. De rest van Terez’ hofdames was teruggestuurd naar Styria voordat de Gurken de haven blokkeerden. Jezal wenste eigenlijk dat hij de koningin zelf samen met de rest had kunnen terugsturen, maar dat was helaas geen optie. 

   Terez keek niet eens zijn kant op toen Jezal de deur dichtdeed. Hij moest een diepe zucht onderdrukken terwijl hij door de kamer sjokte, zijn laarzen modderig van de kletterende regen, zijn huid vettig van het roet in de buitenlucht.

   ‘Je sleept vuil mee naar binnen,’ zei Terez zonder om te kijken en met een even ijzige stem als altijd.

   ‘Oorlog is een vuile zaak, mijn liefste.’ Hij zag de zijkant van haar gezicht vertrekken van walging toen hij haar zo noemde, en hij wist eigenlijk niet of hij daarom moest lachen of huilen. Hij liet zich zwaar in de stoel tegenover haar zakken zonder zijn laarzen aan te raken, al die tijd wetend dat ze daar woest om zou zijn. Hij kon helemaal niets doen waar ze niet woest om werd. 

   ‘Moet je op die manier naar me toe komen?’ snauwde ze.

   ‘O, maar ik kon niet wegblijven! Je bent immers mijn vrouw.’

   ‘Niet uit vrije keus.’

   ‘Het was ook niet mijn keus, maar ik ben bereid er het beste van te maken! Geloof het of niet, ik was liever getrouwd met iemand die me niet haat!’ Jezal streek met zijn hand door zijn haar en onderdrukte met enige moeite zijn woede. ‘Maar laten we niet ruziën, alsjeblieft. Ik heb daarbuiten al gevechten genoeg. Meer dan ik kan verdragen! Kunnen we niet in ieder geval… beschaafd tegen elkaar doen?’

   Ze keek hem een tijdje aan, met een bedachtzame frons op haar voorhoofd. ‘Hoe krijg je het voor elkaar?’

   ‘Wat?’

   ‘Dat je het maar blijft proberen.’

   Jezal waagde een halve grijns. ‘Ik had gehoopt dat je op zijn minst bewondering zou krijgen voor mijn vasthoudendheid.’ Ze glimlachte niet, maar hij bespeurde misschien een heel klein beetje een verzachten van de harde lijn van haar mond. Hij durfde amper te geloven dat ze misschien eindelijk begon te ontdooien, maar hij was bereid elk kleinste flardje hoop aan te grijpen. Hoop was er niet veel, tegenwoordig. Hij boog zich naar haar toe en keek haar ernstig in de ogen. ‘Je hebt duidelijk gemaakt dat je me niet veel soeps vindt, en ik kan het je moeilijk kwalijk nemen. Ik vind mezelf ook niet veel soeps, geloof me. Maar ik doe mijn best… Ik doe heel erg mijn best… om een beter mens te zijn.’

   De hoek van Terez’ mond kwam omhoog in een droevig soort glimlach, maar toch een soort glimlach. Tot zijn grote verbazing stak ze haar hand uit en legde die teder tegen zijn wang. De adem stokte in zijn keel en zijn huid tintelde onder haar vingertoppen. 

   ‘Waarom wil je maar niet begrijpen dat ik je veracht?’ vroeg ze. Hij kreeg het heel koud. ‘Ik veracht hoe je eruitziet, hoe je aanvoelt, hoe je stem klinkt. Ik veracht deze stad en het volk hier. Hoe eerder de Gurken alles platbranden, hoe liever het me is.’ Ze trok haar hand terug en draaide zich weer om naar het raam, met een lichte glans langs haar perfecte profiel.

   Jezal stond langzaam op. ‘Ik denk dat ik vanavond maar een andere kamer zoek om in te slapen. Deze is me te koud.’

   ‘Eindelijk.’

   Het kan een verschrikkelijke vloek zijn voor een man als hij alles krijgt waar hij ooit van had gedroomd. Als de glanzende trofeeën lege omhulsels blijken te zijn, heeft hij zelfs zijn dromen niet meer om hem te troosten. Alle dingen waarvan Jezal had gedacht dat hij ze wilde hebben – macht, roem, de schitterende ornamenten van grootsheid – waren niets dan stof. Het enige wat hij nu wilde, was dat alles weer was zoals voorheen, voordat hij die dingen kreeg. Maar er was geen weg terug. Nooit meer. 

   Hij had eigenlijk verder niets te zeggen. Hij draaide zich stram om en liep naar de deur.