Diepe schulden

 

 

 

 

Superieur Glokta,

 

Hoewel ik geloof dat we nooit formeel aan elkaar zijn voorgesteld, heb ik uw naam in de afgelopen weken vaak horen noemen. Ik hoop dat ik u niet krenk, maar het lijkt wel alsof u net bent vertrokken uit of op het punt staat te arriveren in elke kamer die ik betreed, en elke onderhandeling die ik aanga wordt gecompliceerd door uw betrokkenheid.

 

Hoewel onze opdrachtgevers in deze zaak lijnrecht tegenover elkaar staan, is er geen reden waarom wij niet beschaafd met elkaar zouden kunnen omgaan. Misschien kunnen u en ik onderling tot overeenstemming komen, waardoor we allebei minder werk hebben en meer vooruitgang boeken.

 

Ik zal op u wachten op het slachtterrein nabij de Vier Hoeken, morgenochtend vanaf zes uur. Mijn verontschuldigingen voor het kiezen van zo’n lawaaiige plek, maar ik denk dat ons onderhoud beter discreet kan blijven.

 

Ik durf er wel van uit te gaan dat we ons geen van beiden laten afschrikken door een beetje mest onder onze voeten.

 

Harlen Morgenstond,

Ondersecretaris hoogrechter Marovia

 

Vriendelijk gezegd stonk het hier. Blijkbaar ruiken een paar honderd levende varkens niet zo lekker als je zou verwachten. De vloer van het schimmige pakhuis was glibberig van hun stinkende smurrie, de dichte lucht vol met hun wanhopige lawaai. Ze knorden en krijsten, gromden en botsten tegen elkaar aan in de volle hokken, voelden misschien aan dat het mes van de slager niet zo ver weg was. Maar, zoals Morgenstond al had geschreven, Glokta was er het type niet naar om zich te laten afschrikken door het lawaai of de messen of, wat dat betrof, een onplezierige geur. Ik waad immers alle dagen door de overdrachtelijke vuiligheid. Waarom dan niet een keer in het echt? De glibberige ondergrond was een groter probleem. Hij hobbelde met kleine stapjes, op een brandend been. Stel je voor dat ik vol aangekoekte varkensmest bij mijn afspraak aankom. Dat zou niet bepaald het juiste beeld uitdragen van angstwekkende meedogenloosheid, hè? 

   Hij kreeg Morgenstond in het oog, die tegen een van de hokken leunde. Net als een boer die naar zijn kampioenskudde kijkt. Glokta hinkte met soppende laarzen naar hem toe, grimassend en hijgend terwijl het zweet tappelings van zijn rug liep. ‘Nou, Morgenstond, je weet wel hoe je moet zorgen dat een meisje zich bijzonder voelt, dat moet ik je nageven.’ 

   Marovia’s secretaris keek grijnzend naar hem op, een klein mannetje met een rond gezicht en een bril. ‘Superieur Glokta, mag ik ten eerste zeggen dat ik niets dan het hoogste respect heb voor uw prestaties in Gurkhul, uw onderhandelingsmethoden en…’

   ‘Ik ben hier niet om beleefdheden uit te wisselen, Morgenstond. Als het je daarom gaat, kan ik wel plekken bedenken die lekkerder ruiken.’

   ‘En beter gezelschap ook, ongetwijfeld. Ter zake, dan. Dit zijn zware tijden.’

   ‘Dat ben ik met je eens.’

   ‘Verandering. Onzekerheid. Onrust onder de boerenbevolking…’

   ‘Het is wel iets meer dan onrust, zou ik zeggen. Jij niet?’

   ‘Rebellie, dan. Laten we hopen dat het vertrouwen van de Gesloten Raad in kolonel Luthar gerechtvaardigd zal blijken en dat hij de rebellen buiten de stad tegenhoudt.’

   ‘Ik zou er nog niet op vertrouwen dat zijn lijk een pijl zou tegenhouden, maar ik neem aan dat de Gesloten Raad zo zijn redenen heeft.’

   ‘Die heeft hij altijd. Hoewel ze het natuurlijk niet altijd met elkaar eens zijn.’ Ze zijn het nooit ergens over eens. Dat is bijna een vaste regel bij dat verdomde instituut. ‘Maar het zijn degenen die hen dienen,’ Morgenstond tuurde nadrukkelijk over de rand van zijn bril, ‘die de last dragen van hun gebrek aan eensgezindheid. Ik denk dat vooral wij meer op elkaars tenen hebben gestaan dan gewenst.’ 

   ‘Ha,’ sneerde Glokta, die met zijn gevoelloze tenen wriemelde in zijn laars. ‘Ik hoop dat je voeten niet te blauw zijn. Ik zou nooit met mezelf kunnen leven als je door mij zou moeten hinken. Heb je misschien een oplossing in gedachten?’

   ‘Dat zou je wel kunnen zeggen.’ Hij keek glimlachend naar de varkens, zag ze wurmen en knorren en over elkaar heen klimmen. ‘We hadden zwijnen op de boerderij waar ik ben opgegroeid.’ Goeie genade. Alles behalve je levensverhaal. ‘Ik moest ze voeren. Vroeg opstaan, zo vroeg dat het nog donker was en je adem wolkjes vormde in de kou.’ O, wat een levendig beeld schetst hij! De jonge meester Morgenstond, tot aan zijn knieën in de vuiligheid, toekijkend terwijl zijn varkens zich volstoppen en dromend van ontsnapping. Een mooi nieuw leven in de glinsterende stad! Morgenstond grijnsde naar hem op, waarbij vaag licht op zijn brillenglazen twinkelde. ‘Weet je, die beesten vreten alles. Zelfs kreupelen.’ 

   Ah, dus dat is het. 

   Toen werd Glokta zich bewust van een man die zich steels naar hen toe bewoog vanaf de andere kant van de schuur. Een potige kerel in een haveloze jas, die in de schaduwen bleef. Hij had zijn arm stevig tegen zich aan gedrukt en zijn hand in zijn mouw getrokken. Net alsof hij daar een mes verstopt, een niet zo heel geslaagde poging trouwens. Je kunt beter komen aanlopen met een glimlach op je gezicht en een mes in het volle zicht. Er zijn honderd redenen om een mes bij je te hebben in een slachthuis. Maar er is altijd maar één reden om te proberen er een verborgen te houden. 

   Hij keek over zijn schouder en grimaste toen zijn nek klikte. Nog een man, die veel leek op de eerste, kwam aansluipen uit die richting. Glokta trok zijn wenkbrauwen op. ‘Schurken? Wat ontzettend onorigineel.’

   ‘Niet erg origineel, misschien, maar ik denk dat je zult merken dat ze behoorlijk effectief zijn.’

   ‘Dus ik moet worden afgeslacht in het slachthuis, hè, Morgenstond? Geslacht bij de slager! Sand dan Glokta, hartenbreker, winnaar van de Wedstrijd, held van de Gurkense oorlog, uitgescheten door tien verschillende varkens!’ Hij lachte snuivend en moest wat snot van zijn bovenlip vegen. 

   ‘Ik ben zo blij dat de ironie je bevalt,’ mompelde Morgenstond, hoewel hij enigszins van zijn stuk leek te zijn.

   ‘O, zeker. Aan de zwijnen gevoerd. Zo voor de hand liggend dat ik in alle eerlijkheid kan zeggen dat ik het niet had zien aankomen.’ Hij slaakte een lange zucht. ‘Maar iets niet zien aankomen of ergens geen rekening mee houden, dat zijn twee verschillende dingen.’

   De boogpees was niet te horen bij de herrie van de zwijnen. De schurk leek eerst uit te glijden, zijn glanzende mes los te laten en zomaar om te vallen. Toen zag Glokta de schicht uit zijn zij steken. Geen al te grote verrassing, natuurlijk, en toch lijkt het altijd wel magie. 

   De huurling aan de andere kant van het pakhuis zette geschrokken een stap achteruit en zag practicus Vitari niet, die geruisloos over het hek van het lege hok achter hem glipte. Er blonk een flits van metaal in de duisternis toen ze de pezen achter zijn knie doorsneed en hem neerhaalde, waarop zijn kreet snel werd gesmoord door de ketting die ze om zijn nek legde.

   Severard sprong soepel omlaag van de dakbalken links van Glokta en belandde soppend in de smurrie. Hij wandelde naar hen toe met een vlakboog over zijn schouder, schopte het gevallen mes weg en keek naar de man die hij had neergeschoten. ‘Je krijgt vijf mark van me,’ riep hij Vorst toe. ‘Zijn hart gemist, verdomme. Lever, misschien?’

   ‘Lefegh,’ gromde de albino, die uit de schaduwen aan de andere kant van het pakhuis stapte. De man werkte zich op zijn knieën, graaiend naar de schicht in zijn zij, met zijn verwrongen gezicht half onder de smerigheid. Vorst tilde in het voorbijgaan zijn stok omhoog en gaf hem een enorme klap op zijn achterhoofd, waardoor zijn gejammer verstomde en hij op zijn gezicht in de smurrie belandde. Vitari had intussen haar man tegen de grond gewerkt en knielde op zijn rug, trekkend aan de ketting om zijn nek. Zijn verzet werd zwakker en zwakker, en toen stopte het. Nog wat dood vlees op de vloer van het slachthuis. 

   Glokta keek Morgenstond weer aan. ‘Wat kunnen de dingen snel veranderen, nietwaar, Harlen? Het ene moment wil iedereen je kennen. Het volgende?’ Hij tikte droevig met de vuile punt van zijn stok tegen zijn nutteloze voet. ‘Ben je ineens de lul. Het is een harde les.’ Ik kan het weten. 

   Marovia’s secretaris schuifelde achteruit, likte zenuwachtig langs zijn lippen en stak zijn hand op. ‘Wacht even…’

   ‘Waarom?’ Glokta stak zijn onderlip naar voren. ‘Denk je echt dat we weer vriendjes kunnen worden na dit alles?’

   ‘Misschien kunnen we toch een soort…’

   ‘Ik ben niet boos omdat je me probeerde te vermoorden. Maar dat je dat zo stuntelig aanpakte? We zijn beroeps, Morgenstond. Het is een belediging dat je dacht dat dit kon lukken.’

   ‘Ik ben gekwetst,’ mompelde Severard.

   ‘Verwond,’ zong Vitari, en haar ketting rammelde in het donker.

   ‘Fwaa belejug,’ gromde Vorst, die Morgenstond terugdreef naar het hok.

   ‘Je had thuis moeten blijven en Hoffs dikke dronken reet moeten kussen. Of misschien had je op je boerderij moeten blijven, bij je varkens. Hard werken misschien, altijd vroeg op en zo, maar het is een leven.’

   ‘Wacht! Even wuurgh…’

   Severard greep Morgenstonds schouder van achteren vast, stak hem in de zijkant van zijn nek en hakte zijn strottenhoofd eruit, zo kalmpjes alsof hij een vis vilde.

   Het bloed spoot over Glokta’s laarzen en hij strompelde achteruit, grimassend toen er een pijnscheut door zijn verwoeste been trok. ‘Schijt!’ siste hij door zijn tandvlees, bijna struikelend en op zijn reet vallend in de vuiligheid, en hij wist alleen overeind te blijven door zich wanhopig vast te grijpen aan het hek naast zich. ‘Had je hem niet gewoon kunnen wurgen?’

   Severard haalde zijn schouders op. ‘Zelfde resultaat, toch?’ Morgenstond zakte op zijn knieën, met zijn bril scheef op zijn neus, graaiend naar zijn doorgesneden hals terwijl het bloed op zijn hemdskraag borrelde.

   Glokta zag de klerk op zijn rug vallen, zijn ene been trappelend op de grond, waarbij zijn hak lange strepen trok in het stinkende vuil. Helaas voor de varkens op de boerderij. Ze zullen hun jonge meester Morgenstond nu nooit meer over de heuvel zien komen, teruggekeerd van een mooi leven in de glinsterende stad terwijl zijn adem wolkjes vormt in de koude, koude ochtendlucht 

   De stuiptrekkingen van de klerk werden minder, en minder, tot hij stil lag. Glokta hield zich nog even aan het hek vast en keek naar het lijk. Wanneer ben ik nou eigenlijk precies… dit geworden? Met kleine stapjes, neem ik aan. De ene daad oefent invloed uit op de andere, op een pad dat we wel moeten volgen, en telkens zijn er wel redenen. We doen wat we moeten doen, we doen wat ons gezegd wordt, we doen wat het makkelijkste is. Wat kunnen we anders dan één lastig probleempje tegelijkertijd oplossen? Dan kijken we op een dag op en zien dat we… dit zijn geworden. 

   Hij keek naar het glanzende bloed op zijn laars, trok zijn neus op en veegde zijn schoeisel af aan Morgenstonds broekspijp. Nou ja. Ik zou graag nog even filosoferen, maar ik moet ambtenaren omkopen, edelen afpersen, stemmen manipuleren, secretarissen vermoorden, minnaars bedreigen. Zo veel messen om mee te jongleren. En terwijl het ene op de vuile grond klettert, moet het volgende de lucht in, met een lemmet dat vlijmscherp fonkelt boven ons hoofd. Het wordt nooit gemakkelijker. 

   ‘Onze magische vrienden zijn weer in de stad.’

   Severard tilde zijn masker op en krabde aan zijn gezicht. ‘De magiërs?’

   ‘De Eerste van die rotzakken, maar liefst, met zijn koene gezelschap van helden. Hij en die sluipende leerling, en die vrouw. De navigator ook. Hou een oogje in het zeil en kijk of we een biggetje kunnen afzonderen van de kudde. Het wordt hoog tijd dat we uitvissen wat ze in hun schild voeren. Heb je dat charmante huis aan het water nog steeds?’

   ‘Natuurlijk.’

   ‘Mooi. Misschien kunnen we voor de verandering eens voorblijven in het spel, en als Zijne Eminentie antwoorden eist, kunnen we hem die geven.’ En krijg ik eindelijk een schouderklopje van het baasje. 

   ‘Wat moeten we hiermee doen?’ vroeg Vitari, die met haar stekelige hoofd naar de lijken knikte.

   Glokta zuchtte. ‘De varkens vreten alles, kennelijk.’

 

Het werd al donker in de stad toen Glokta zijn verwoeste been door de leeglopende straten naar de Agriont sleepte. De winkeliers sloten hun deuren, huisbedienden staken lampen aan, kaarslicht scheen in de schemerige stegen door spleten langs de luiken. Gelukkige gezinnetjes die ongetwijfeld aan hun gelukkige avondmaal gaan zitten. Liefhebbende vaders met hun mooie vrouwen, hun schattige kindertjes, hun volle en betekenisvolle leven. Mijn oprechte felicitaties. 

   Hij drukte zijn resterende tanden in zijn tandvlees van de inspanning om te blijven doorlopen, zweet begon in zijn hemd te trekken, en zijn been brandde meer en meer bij elke slepende stap. Maar ik blijf niet staan voor dat nutteloze brok dood vlees. De pijn kroop van zijn enkel naar zijn knie, van zijn knie naar zijn heup, van zijn heup helemaal omhoog door zijn vergroeide wervelkolom naar zijn schedel. Al die inspanning alleen om een middelmatig belangrijke klerk te vermoorden, die trouwens maar een paar deuren verderop werkte van het Huis van Vragen. Het is een verdomde verspilling van mijn tijd, dat is het, het is een verdomde… 

   ‘Superieur Glokta?’

   Er was een man naar voren gestapt, respectvol, met zijn gezicht in de schaduwen. Glokta tuurde naar hem. ‘Ken ik…’

   Het was goed gedaan, dat viel niet te ontkennen. Hij was zich niet eens bewust van de andere man totdat de zak over zijn hoofd zat en zijn arm op zijn rug was gedraaid, waarna hij hulpeloos naar voren werd geduwd. Hij struikelde, verloor zijn wandelstok en hoorde die op de stenen kletteren.

   ‘Aargh!’ Een withete pijnscheut trok door zijn rug terwijl hij vergeefs probeerde zijn arm te bevrijden, en hij was gedwongen om slap te blijven hangen, hijgend van pijn onder de zak. Even later hadden ze zijn polsen vastgebonden en voelde hij een sterke hand onder elk van zijn oksels. Hij werd met grote vaart afgevoerd, met aan weerskanten een man, zijn voeten nog net schrapend over de keien. Sneller dan ik in lange tijd heb gelopen, in ieder geval. Hun greep was niet ruw, maar hij kon er niet aan ontsnappen. Beroeps. En van een stuk beter slag dan die Morgenstond had ingehuurd. De opdrachtgever van deze lui is geen idioot. Dus wie is het? 

   Sult zelf, of een van Sults vijanden? Een van zijn rivalen in de wedren om de troon? Hoogrechter Marovia? Heer Brock? Iemand in de Open Raad? Of kunnen het de Gurken zijn? Dat zijn nooit mijn beste vrienden geweest. Het bankiershuis Valint en Balk, misschien, dat uiteindelijk heeft besloten om die gunst te vragen? Heb ik misschien de jonge kapitein Luthar volkomen verkeerd ingeschat? Of kan het simpelweg superieur Goyle zijn, die zijn functie niet langer wil delen met de kreupele? Het was me nogal een lijst, nu hij gedwongen werd erover na te denken. 

   Hij hoorde de voetstappen om zich heen weerkaatsen. Smalle steegjes. Hij had geen idee hoe ver ze al waren gekomen. Zijn adem raspte hees door de zak. Het hart bonst, het koude zweet parelt op de huid. Opwinding. Angst, zelfs. Wat zouden ze van me willen? Mensen worden niet van de straat geplukt om een promotie te krijgen, of gebakjes, of tedere kussen, helaas. Ik weet waarom mensen van de straat worden geplukt. Als geen ander. 

   Een trap af, met de neus van zijn laarzen machteloos schrapend langs de treden. Het geluid van een zware deur die werd dichtgeduwd. Voetstappen die weerkaatsten door een betegelde gang. Nog een deur die dichtging. Hij voelde dat hij zonder plichtplegingen in een stoel werd gedumpt. En nu, ongetwijfeld, komen we erachter 

   De zak werd plotseling van zijn hoofd gerukt en Glokta knipperde met zijn ogen toen er schel licht in prikte. Een witte kamer, onbehaaglijk fel verlicht. Het soort kamer dat ik bedroevend goed ken. En toch ziet het er zo veel lelijker uit vanaf deze kant van de tafel. Er zat iemand tegenover hem. Of de wazige omtrek van iemand. Hij sloot één oog en tuurde door het andere terwijl zijn pupillen wenden aan het licht. 

   ‘Nou nou,’ mompelde hij, ‘wat een verrassing.’

   ‘Een plezierige, hoop ik.’

   ‘Dat moeten we afwachten.’ Carlot dan Eider was veranderd. En het lijkt erop dat de verbanning haar niet onwelgevallig is geweest. Haar haar was weer aangegroeid, niet helemaal, maar meer dan ver genoeg om het aantrekkelijk te kappen. De blauwe plekken op haar hals waren vervaagd en er waren alleen nog heel lichte vlekjes te zien waar de korsten op haar wang hadden gezeten. Ze had de jutezak van de verrader verruild voor de reiskleding van een bemiddelde vrouw en zag er extreem goed in uit. Juwelen fonkelden aan haar vingers en om haar hals. Ze zag er weer net zo rijk en gepolijst uit als toen ze elkaar voor het eerst hadden ontmoet. Bovendien glimlachte ze. De glimlach van een speler die alle troeven in handen heeft. Waarom leer ik het toch nooit? Je moet nooit een goede daad verrichten. Vooral niet voor een vrouw. 

   Er lag een klein schaartje op de tafel voor haar, binnen handbereik. Van het soort dat rijke vrouwen gebruikten om hun nagels te knippen. Maar net zo geschikt voor het afknippen van de huid van je voetzolen, voor het bijknippen van neusgaten of oren, reepje na traag reepje 

   Glokta merkte dat hij er behoorlijk wat moeite mee had om zijn ogen af te wenden van het glanzende schaartje dat lag te fonkelen in het felle lamplicht. ‘Ik dacht dat ik u had gezegd nooit meer terug te komen,’ zei hij, maar zijn stem ontbeerde het gebruikelijke gezag. 

   ‘Dat klopt. Maar toen dacht ik… waarom eigenlijk niet? Ik heb bezittingen in de stad die ik niet wilde afstaan, en er lagen nog een paar zakelijke kansen waar ik graag gebruik van wilde maken.’ Ze pakte het schaartje, knipte een minuscuul randje van een al perfect gevormde duimnagel en keek fronsend naar het resultaat. ‘En u zult niet gauw iemand vertellen dat ik hier ben, nietwaar?’

   ‘Mijn zorgen om uw veiligheid zijn allemaal weggenomen,’ gromde Glokta. Mijn zorgen om die van mezelf nemen echter helaas met de seconde toe. Een man is immers nooit zo kreupel als hij zou kunnen zijn. ‘Moest u echt al die moeite doen alleen om me over uw reisplannen te vertellen?’ 

   Haar glimlach werd wat breder. ‘Ik hoop dat mijn mannen u geen pijn hebben gedaan. Ik heb ze gevraagd om voorzichtig te zijn. Althans voorlopig.’

   ‘Een voorzichtige ontvoering blijft echter een ontvoering, nietwaar?’

   ‘Ontvoering is zo’n lelijk woord. Ik stel voor dat we het zien als een uitnodiging die moeilijk te weerstaan is. Ik heb u in ieder geval uw kleren laten houden, nietwaar?’

   ‘Die genade werkt twee kanten op, geloof me. Een uitnodiging waartoe, als ik het vragen mag, behalve een pijnlijke verplaatsing en een kort gesprek?’

   ‘Ik ben gekwetst dat u nog meer wenst. Maar er is inderdaad nog iets, nu u het zegt.’ Ze knipte nog een randje nagel af met haar schaartje, en haar ogen draaiden naar hem toe. ‘Een kleine schuld die nog openstaat uit Dagoska. Ik vrees dat ik niet rustig zal kunnen slapen tot die is ingelost.’

   Een paar weken in een pikdonkere cel en een bijna fatale wurging? Hoe zou die schuld eens aan me worden ingelost? ‘Zeg het dan maar,’ siste Glokta door zijn tandvlees, en zijn ooglid trilde terwijl hij dat schaartje zag knippen, knippen, knippen. ‘Ik kan de spanning amper verdragen.’ 

   ‘De Gurken komen er aan.’

   Hij zweeg even, op het verkeerde been gezet. ‘Hierheen?’

   ‘Ja. Naar Midderland. Naar Adua. Naar u. Ze hebben in het geheim een vloot gebouwd. Daar zijn ze mee begonnen na de laatste oorlog, en nu is hij klaar. Schepen die kunnen wedijveren met alles wat de Unie heeft.’ Ze smeet het schaartje op tafel en slaakte een diepe zucht. ‘Dat heb ik althans gehoord.’

   De Gurkense vloot, net zoals mijn middernachtelijke bezoeker Yulwei had gezegd. Geruchten en geesten, misschien. Maar geruchten zijn niet altijd leugens. ‘Wanneer komen ze?’ 

   ‘Dat zou ik echt niet weten. Het is een kolossale onderneming om zo’n expeditie op touw te zetten. Maar de Gurken zijn altijd al zo veel beter georganiseerd geweest dan wij. Daarom is zakendoen met hen zo’n genoegen.’

   Mijn eigen betrekkingen met hen zijn niet zo verblijdend geweest, maar toch. ‘Hoeveel komen er?’ 

   ‘Heel veel, stel ik me zo voor.’

   Glokta snoof. ‘Vergeef me als ik het woord van een verraadster met een zekere scepsis bezie, vooral aangezien u nogal vaag bent over de details.’

   ‘Wat u wilt. U bent hier om te worden gewaarschuwd, niet om te worden overtuigd. Zo veel ben ik u wel verschuldigd, denk ik, omdat u me mijn leven hebt geschonken.’

   Wat heerlijk ouderwets van je. ‘En dat is alles?’ 

   Ze spreidde haar handen. ‘Mag een dame haar nagels niet knippen zonder te krenken?’

   ‘Had u niet gewoon kunnen schrijven?’ snauwde Glokta. ‘Dat had me die rauwe plekken onder mijn oksels bespaard.’

   ‘O, kom toch. U bent nooit op mij overgekomen als een man die maalt om wat beurse plekken. Bovendien heeft dit ons de kans gegeven om onze zeer plezierige vriendschap te hernieuwen. En u moet me mijn momentje van triomf niet misgunnen, na wat u me hebt laten doorstaan.’

   Daar heeft ze wel gelijk in. Ik heb minder charmante bedreigingen meegemaakt, en ze heeft in ieder geval een betere smaak dan af te spreken in een varkensstal. ‘Dus ik kan gewoon weglopen?’ 

   ‘Heeft iemand een wandelstok opgeraapt?’ Niemand zei iets. Eider glimlachte vrolijk en toonde Glokta haar perfecte witte tanden. ‘Dan kunt u wegkruipen. Hoe klinkt dat?’

   Beter dan naar het oppervlak van het kanaal te drijven na een paar dagen op de bodem, opgezwollen als een grote, bleke slak en stinkend naar alle graven in de stad. ‘Zo goed als mogelijk, neem ik aan. Ik vraag me echter nog wel één ding af. Wat weerhoudt me ervan mijn practici de geur van uw dure parfum te laten volgen als we hier klaar zijn en af te maken waar ze aan begonnen waren?’ 

   ‘Het is echt net iets voor u om zoiets te zeggen.’ Ze zuchtte. ‘Ik moet u vertellen dat een oude en betrouwbare zakenrelatie van me een verzegelde brief in zijn bezit heeft. Mocht ik komen te overlijden, dan wordt die naar de hoofdlector gestuurd, en daarin is de exacte aard van mijn veroordeling in Dagoska uiteengezet.’

   Glokta zoog zuur op zijn tandvlees. Net wat ik nodig heb, nog een mes om mee te jongleren. ‘En wat gebeurt er als u, volledig los van mijn handelen, bezwijkt aan de rot? Of er een huis boven op u valt? Of u in een hap brood stikt?’ 

   Haar ogen werden heel groot, alsof die gedachte nog niet bij haar was opgekomen. ‘In die gevallen… vrees ik… wordt de brief ook verstuurd, ondanks uw onschuld.’ Ze lachte hulpeloos. ‘De wereld is lang niet zo’n eerlijke plek als ze zou moeten zijn, vind ik, en ik durf wel te zeggen dat de inboorlingen van Dagoska, de huurlingen die dwangarbeid verrichten, en de afgeslachte Uniesoldaten die u had laten vechten voor uw hopeloze zaak het daarmee eens zouden zijn.’ Ze glimlachte liefjes, alsof ze het over tuinieren hadden. ‘Het zou waarschijnlijk allemaal veel simpeler voor u zijn geweest als u me toch had laten wurgen.’

   ‘U kunt gedachten lezen.’ Maar nu is het veel te laat. Ik heb iets goeds gedaan, dus natuurlijk moet daar een prijs voor worden betaald. 

   ‘Vertel eens, voordat we afscheid nemen voor – zo kunnen we beiden alleen maar hopen – de laatste keer: bent u betrokken bij die zaak van de verkiezing?’

   Glokta voelde zijn oog trillen. ‘Mijn plichten schijnen er zijdelings mee te maken te hebben.’ Eigenlijk ben ik er dag en nacht mee bezig. 

   Carlot dan Eider boog zich naar voren tot op samenzweerderige afstand, met haar ellebogen op tafel en haar kin op haar handen. ‘Wie wordt de volgende koning van de Unie, denkt u? Wordt het Brock? Isher? Iemand anders?’

   ‘Het is een beetje vroeg om dat al te zeggen. Ik werk eraan.’

   ‘Nou, strompel dan maar weg.’ Ze stak haar onderlip naar voren. ‘En het is waarschijnlijk beter als u hier niets over zegt tegen Zijne Eminentie.’ Ze knikte, en Glokta kreeg weer een zak over zijn hoofd.