Het grotere goed

 

 

 

 

De kamer was weer een te hel verlichte doos. Hij had dezelfde min of meer witte muren met bruine vlekken. Schimmel of bloed, of allebei. Dezelfde gebutste tafel en stoelen. Zelf al bijna martelinstrumenten. Dezelfde gloeiende pijnscheuten in Glokta’s voet, en been, en rug. Sommige dingen veranderen nooit. Dezelfde gevangene, naar het zich liet aanzien, met dezelfde jutezak over zijn hoofd. Net als de tientallen anderen die in de afgelopen dagen door deze kamer zijn gekomen, en de tientallen mensen die nog in de cellen achter die deur gepropt zitten, wachtend tot het ons uitkomt. 

   ‘Mooi.’ Glokta wuifde vermoeid met zijn hand. ‘Laten we maar beginnen.’

   Vorst trok de zak van het hoofd van de gevangene. Een lang, slank, Kantisch gezicht met diepe plooien om de mond en een netjes bijgeknipte zwarte baard doorschoten met grijs. Een wijs, waardig gezicht, met diepliggende ogen die probeerden te wennen aan het licht.

   Glokta barstte in lachen uit. Elke uithaal stak onder in zijn stramme rug en rammelde door zijn stijve nek, maar hij kon er niets aan doen. Zelfs na al die jaren kan het lot nog steeds spelletjes met me spelen. 

   ‘Wa if e-fo ghappig?’ gromde Vorst.

   Glokta veegde langs zijn tranende oog. ‘Practicus Vorst, we zijn werkelijk vereerd. Onze nieuwste gevangene is niemand minder dan meester Farrad, voorheen afkomstig uit Yashtavit in Kanta en meer recent van een schitterend adres aan het begin van de Koningsweg. We zijn in de aanwezigheid van de beste tandarts in de hele Cirkel van de Wereld.’ En die ironie moet je toch op prijs stellen. 

   Farrad keek knipperend met zijn ogen op in het schelle lamplicht. ‘Ik ken u.’

   ‘Ja.’

   ‘U bent degene die een gevangene was van de Gurken.’

   ‘Ja.’

   ‘Degene die ze hebben gemarteld. Ik weet het nog… u werd bij mij gebracht.’

   ‘Ja.’

   Farrad slikte. Alsof de herinnering alleen al genoeg is om hem aan het kotsen te maken. Hij keek op naar Vorst en de roze ogen loerden terug zonder te knipperen. Hij keek om zich heen naar de groezelige, met bloed bevlekte kamer, naar de gebarsten tegels, naar de gebutste tafel. Zijn ogen bleven hangen bij de bekentenis die erop lag. ‘Na wat ze met u hebben gedaan… Hoe kunt u dit nu doen?’ 

   Glokta toonde Farrad zijn tandeloze grijns. ‘Hoe zou ik nog anders kunnen, na wat ze met mij hebben gedaan?’

   ‘Waarom ben ik hier?’

   ‘Om dezelfde reden als ieder ander die hier komt.’ Glokta zag dat Vorst zijn zware vingertoppen op de bekentenis zette en die nadrukkelijk over de tafel naar de gevangene toe schoof. ‘Om te bekennen.’

   ‘Wat moet ik dan bekennen?’

   ‘Nou, spioneren voor de Gurken.’

   Farrads gezicht vertrok van ongeloof. ‘Ik ben geen spion! De Gurken hebben me alles afgenomen! Ik ben uit mijn huis gevlucht toen ze kwamen! Ik ben onschuldig, en u moet dat toch weten!’

   Natuurlijk. Net als alle spionnen die de afgelopen dagen hebben bekend in deze kamer. Maar ze hebben allemaal bekend, zonder uitzondering. ‘Ondertekent u?’ 

   ‘Ik heb niets te bekennen!’

   ‘Waarom kan niemand gewoon eens mijn vragen beantwoorden?’ Glokta strekte zijn pijnlijke rug, werkte zijn krakende nek heen en weer, wreef met vinger en duim over zijn neusbrug. Niets hielp. Maar dat is dan ook nooit het geval. Waarom moeten ze het altijd zo moeilijk maken, voor mij en voor zichzelf? ‘Practicus Vorst, zou jij de goede meester ons werk tot dusverre willen laten zien?’ 

   De albino schoof een gedeukte tinnen emmer onder de tafel vandaan en dumpte de inhoud zonder plichtplegingen voor de gevangene. Tanden en kiezen kletterden en schoven en draaiden over het hout. Honderden. Tanden en kiezen van alle groottes en vormen, van wit langs alle tinten geel naar bruin. Tanden en kiezen met bloedige wortels en met flarden vlees eraan vast. Een paar tuimelden van de andere kant van de tafel af, stuiterden over de groezelige tegels en schoten klikkend weg naar de hoeken van de benauwde kamer.

   Farrad gaapte vol afgrijzen naar het bloederige tandartswerk voor zich. Zelfs de gebitsprins zelf kan nog nooit zoiets hebben gezien. Glokta boog zich naar voren. ‘Je hebt zelf vast ook wel eens een tand getrokken.’ De gevangene knikte onthutst. ‘Dan kun je je waarschijnlijk wel voorstellen hoe moe ik ben na dit stel. Daarom wil ik echt graag zo snel mogelijk klaar met jou zijn. Ik wil je hier niet hebben, en jij wilt hier zeker niet zijn. We kunnen elkaar helpen.’ 

   ‘Wat moet ik doen?’ mompelde Farrad, die nerveus zijn tong door zijn mond bewoog.

   ‘Het is niet zo ingewikkeld. Eerst onderteken je de bekentenis.’

   ‘Ekfufeer,’ mompelde Vorst, die zich naar voren boog en een paar tanden van de bekentenis veegde, waarbij een ervan een lange roze streep op het document achterliet.

   ‘Dan geef je me de naam van twee anderen.’

   ‘Twee andere wat?’

   ‘Nou, twee andere spionnen van de Gurken, natuurlijk, van je eigen volk.’

   ‘Maar… ik ken geen spionnen!’

   ‘Dan moeten het maar een paar andere namen worden. Jij bent al een paar keer genoemd.’

   De tandarts slikte, schudde zijn hoofd en schoof het papier weg. Een moedig man, en een rechtvaardig man. Maar moed en rechtvaardigheid zijn slechte eigenschappen hier in deze kamer. ‘Ik zal tekenen, maar ik geef geen namen op van onschuldige mensen. God mag me genadig zijn, maar dat doe ik niet.’ 

   ‘God heeft misschien wel genade voor je over, maar híj houdt hier de tang niet vast. Zet hem klem.’

   Vorst greep Farrads hoofd van achteren vast met een grote witte hand, en de pezen bolden op zijn bleke huid op toen hij zijn mond open dwong. Toen duwde hij de klem tussen Farrads kaken en draaide de moer soepel tussen zijn wijsvinger en duim tot ze wijd open werden gehouden.

   ‘Ah!’ gorgelde de tandarts. ‘Arg!’

   ‘Ik weet het. En we beginnen nog maar pas.’ Glokta klapte het deksel van zijn koffertje open, zag het gewreven hout, het geslepen staal, het glanzende glas naar buiten komen. Wat krijgen… Er ontbrak een stuk gereedschap. ‘In godsnaam! Heb jij de tang eruit gepakt, Vorst?’ 

   ‘Eeh,’ gromde de albino, die kwaad zijn hoofd schudde.

   ‘Verdomme! Kunnen die rotzakken hun eigen instrumenten niet gebruiken? Ga naar hiernaast en kijk of we wat kunnen lenen.’

   De practicus slenterde de kamer uit en liet de zware deur achter zich openstaan. Glokta wreef grimassend over zijn been. Farrad staarde naar hem, en er liep speeksel uit de hoek van zijn met de klem open geforceerde mond. Zijn uitpuilende ogen draaiden opzij toen er een gedempte kreet van pijn van de gang buiten kwam.

   ‘Mijn verontschuldigingen, werkelijk,’ zei Glokta. ‘Meestal zijn we een stuk georganiseerder, maar het is hier de afgelopen dagen zo hels druk geweest. Zo veel af te werken, snap je.’

   Vorst trok de deur dicht en gaf Glokta een roestige tang aan, met het handvat naar voren. Er zaten wat gedroogd bloed en een paar krullende haren aan de bek.

   ‘Is dit het beste wat ze hadden? Deze is vies!’

   Vorst haalde zijn schouders op. ‘Wa maake uif?’

   Daar zegt hij wat. Glokta zuchtte diep, werkte zich overeind uit zijn stoel en boog zich naar voren om in Farrads mond te turen. En wat een fraai stel. Parelwit en compleet. Maar je verwacht dan ook bij de beste tandarts niet anders dan het beste gebit. Het zou anders slechte reclame zijn voor zijn vak. 

   ‘Ik complimenteer je met je reinheid. Het is een zeldzaam privilege om een man te ondervragen die het belang inziet van het poetsen van zijn gebit. Ik kan niet zeggen dat ik ooit een mooier stel tanden en kiezen heb gezien.’ Glokta tikte er blij op met de tang. ‘Het lijkt me zonde om ze allemaal te trekken alleen zodat je over tien minuten bekent in plaats van nu meteen, maar het is niet anders.’ Hij zette de bek van de tang om de eerste kies en werkte zijn hand om het handvat.

   ‘Glock,’ gorgelde Farrad. ‘Glomp!’

   Glokta tuitte zijn lippen alsof hij peinsde, liet de tang los en ging zitten. ‘Laten we de goede meester nog één kans geven om te praten.’ Vorst schroefde de klem los en trok die samen met een sliert speeksel uit Farrads mond. ‘Wilde je iets zeggen?’

   ‘Ik teken wel!’ bracht Farrad met een traan op zijn wang hijgend uit. ‘God sta me bij, ik teken!’

   ‘En je geeft me de namen van twee handlangers?’

   ‘Wat u maar wilt… alstublieft… wat u maar wilt.’

   ‘Uitstekend,’ zei Glokta terwijl hij de pen over de bekentenis zag krassen. ‘Wie is de volgende?’

   Glokta hoorde het slot achter zich rammelen. Hij keek fronsend om en bereidde zich erop voor zijn brutale bezoeker uit te foeteren.

   ‘Uwe Eminentie,’ fluisterde hij met amper verholen verbijstering, grimassend terwijl hij probeerde zich uit zijn stoel te hijsen.

   ‘Je hoeft niet op te staan, ik heb niet de hele dag de tijd.’ Glokta stond verstijfd in de pijnlijkst mogelijke houding, ergens tussen zitten en staan in, en hij moest zich met weinig gratie weer laten zakken toen Sult de kamer in beende, met twee of drie van zijn enorme practici zwijgend in de deuropening achter zich. ‘Je kunt je gedrocht vragen ons alleen te laten.’

   Vorsts ogen knepen samen, schoten naar de andere practici en toen weer naar Sult. ‘Heel goed, practicus Vorst,’ zei Glokta haastig. ‘Je mag onze gevangene meenemen.’

   De albino maakte de boeien van Farrad los en sleurde de tandarts met één witte vuist uit zijn stoel, sleepte hem hijgend aan zijn kraag naar de deur achter in de kamer en schoof de grendel met zijn andere hand opzij. Hij loerde nog een keer met zijn roze ogen achterom, en Sult loerde terug. Toen sloeg hij de deur achter zich dicht.

   Zijne Eminentie gleed in de stoel tegenover Glokta. Ongetwijfeld nog warm van de zwetende kont van de moedige en rechtvaardige meester Farrad. Met de zijkant van zijn gehandschoende hand veegde hij een paar tanden van de tafel, en ze belandden klikkend op de vloer. En het hadden wat hem betreft net zo goed broodkruimels kunnen zijn. ‘Er is een dodelijke samenzwering gaande in de Agriont. Hebben we al voortgang geboekt met de ontmaskering ervan?’ 

   ‘Ik heb de meeste Kantische gevangenen verhoord en een flink aantal bekentenissen gekregen, dus er zou geen…’

   Sult wuifde boos met zijn hand. ‘Niet dat, halfzachte. Ik verwijs naar die klootzak van een Marovia en zijn pionnen, de zogenaamde Eerste van Magiërs en onze zogenaamde koning.’

   Zelfs nu, terwijl de Gurken op de poorten bonzen? ‘Uwe Eminentie, ik had aangenomen dat de oorlog voorrang…’ 

   ‘Jij hebt niet het intellect om dingen aan te nemen,’ sneerde Sult. ‘Wat voor bewijzen heb je verzameld tegen Bayaz?’

   Ik ben bij de universiteit op iets gestuit waar ik niet op had mogen stuiten, en werd toen bijna verzopen in mijn eigen badkuip. ‘Tot dusver… niets.’ 

   ‘En de ouders van koning Jezal de Eerste?’

   ‘Ook die weg lijkt… dood te lopen.’ Of het is een weg met mijn eigen dood aan het einde, als mijn eigenaren bij Valint en Balk ervan horen. En zij horen alles. 

   De lippen van de hoofdlector vertrokken. ‘Wat heb je dan de laatste tijd verdomme uitgevoerd?’

   De afgelopen drie dagen ben ik bezig geweest met het persen van betekenisloze bekentenissen uit de mond van onschuldige mannen, zodat wij effectief kunnen lijken. Wanneer had ik dan precies de tijd moeten vinden om de staat te ondermijnen? ‘Ik ben bezig geweest met zoeken naar Gurkense spionnen…’ 

   ‘Waarom krijg ik toch nooit iets anders dan uitvluchten van jou te horen? Ik begin me de laatste tijd af te vragen, sinds je effectiviteit zo duidelijk is afgenomen, hoe je Dagoska zo lang uit Gurkense handen hebt weten te houden. Je moet een ongelooflijke som geld nodig hebben gehad om de verdediging van de stad te versterken.’

   Het kostte Glokta al zijn zelfbeheersing om te voorkomen dat zijn oog uit zijn hoofd trilde. Rustig nou, trillende bol gelei, anders is het afgelopen met ons. ‘Het Specerijengilde werd overgehaald om bij te dragen toen hun eigen inkomstenbron op het spel stond.’ 

   ‘Wat gul voor hun doen. Nu ik erover nadenk vind ik eigenlijk dat er een luchtje zit aan die hele toestand in Dagoska. Ik heb het altijd merkwaardig gevonden dat je je op eigen houtje van magister Eider hebt ontdaan in plaats van haar naar mij toe te sturen.’

   Van heel erg naar een heel stuk erger. ‘Een misrekening van mijn kant, Eminentie. Ik dacht dat ik u de moeite kon besparen van…’ 

   ‘Het is geen moeite voor me om me te ontdoen van verraders. Dat weet je.’ Boze groeven omringden Sults harde blauwe ogen. ‘Zou het kunnen zijn, na alles wat we samen hebben meegemaakt, dat je me aanziet voor een idioot?’

   Glokta’s stem raspte onbehaaglijk in zijn droge keel. ‘Geen sprake van, hoofdlector.’ Alleen maar een dodelijke megalomaan. Hij weet het. Hij weet dat ik geen volkomen plichtsgetrouwe slaaf ben. Maar hoeveel weet hij? En van wie heeft hij het gehoord? 

   ‘Ik had je met een onmogelijke taak opgezadeld, en daarom heb ik je ook het voordeel van de twijfel gegeven. Maar dat voordeel houdt slechts net zolang aan als je successen. Ik begin het beu te worden om je steeds te moeten aansporen. Als je mijn problemen met onze nieuwe koning niet binnen twee weken oplost, zal ik superieur Goyle laten graven naar de antwoorden op mijn vragen over Dagoska. Ik zal ze hem uit je verwrongen vlees laten graven als het moet. Is dat helder?’

   Als glas uit Visserine. Twee weken om de antwoorden te vinden of anders… Delen van een afgeslacht lijk gevonden, drijvend bij de haven. Maar als ik alleen al de vragen stel, zal Valint en Balk Zijne Eminentie op de hoogte stellen van onze regeling en…Opgezwollen door zeewater, afgrijselijk verminkt, onherkenbaar. Helaas voor die arme superieur Glokta. Een aantrekkelijk en geliefd man, maar zo veel pech. Wat moet hij toch doen? 

   ‘Ik begrijp het, hoofdlector.’

   ‘Waarom zit je hier dan nog?’

 

Het was Ardee West zelf die de deur opendeed, met een halfvol wijnglas in haar hand. ‘Ah! Superieur Glokta, wat een heerlijke verrassing. Kom toch binnen!’

   ‘Je lijkt bijna blij om me te zien.’ Inderdaad een zeldzame reactie op mijn verschijnen. 

   ‘Waarom zou ik dat niet zijn?’ Ze stapte sierlijk opzij om hem te laten passeren. ‘Hoeveel meisjes hebben nou het geluk om een folteraar als chaperonne te hebben? Niets beters voor het aanmoedigen van vrijers.’

   Hij hobbelde over de drempel. ‘Waar is je bediende?’

   ‘Ze was helemaal over haar toeren over een of ander Gurkens leger, dus heb ik haar laten gaan. Ze is naar haar moeder in Martenhorm.’

   ‘En jij bent zelf ook klaar voor vertrek, hoop ik?’ Hij liep met haar mee naar de warme woonkamer, waar de luiken en gordijnen gesloten waren en het licht van de bewegende gloed van de kooltjes in het vuur kwam.

   ‘Eigenlijk blijf ik liever in de stad.’

   ‘Echt? De tragische prinses, wegkwijnend in haar lege kasteel? Verlaten door haar trouweloze bedienden, in haar hulpeloze handen wringend terwijl haar vijanden de slotgracht omringen?’ Glokta snoof. ‘Weet je zeker dat die rol je past?’

   ‘Beter dan jij de rol past van de ridder op het witte ros die met fonkelende kling de deerne komt redden.’ Ze bekeek hem spottend van top tot teen. ‘Ik had gehoopt op een held met in ieder geval de helft van zijn tanden.’

   ‘Ik dacht dat je er inmiddels al wel aan gewend was om minder te krijgen dan waar je op hoopt.’ Dat geldt in ieder geval wel voor mij. 

   ‘Wat kan ik zeggen? Ik ben romantisch. Ben je hier alleen om mijn dromen te doorboren?’

   ‘Nee, dat doe ik zonder er mijn best voor te doen. Ik had een borrel in gedachten, en een gesprek dat niet de subtekst van mijn verminkte lijk draagt.’

   ‘Het is in dit stadium moeilijk te zeggen welke richting ons gesprek in zal gaan, maar die borrel kan ik je beloven.’ Ze schonk een glas voor hem in en hij dronk het met vier grote teugen leeg. Hij stak het nog eens uit, zuigend op zijn zure tandvlees.

   ‘Alle gekheid op een stokje, maar de Gurken staan binnen een week op de stoep. Je moet echt zo snel mogelijk vertrekken.’

   Ze vulde zijn glas bij, en toen dat van haarzelf. ‘Heb je niet gemerkt dat de halve stad hetzelfde idee heeft? De schurftige knollen die nog niet door het leger in beslag zijn genomen gaan van de hand voor vijfhonderd mark per stuk. Nerveuze burgers stromen naar alle hoeken van Midderland. Rijen weerloze vluchtelingen, zwervend door een massa modder met een tempo van een mijl per dag nu het koud wordt, zwoegend onder alles van waarde wat ze bezitten, een gemakkelijke prooi voor elke schurk binnen honderd mijl afstand.’ 

   ‘Dat is waar,’ moest Glokta toegeven terwijl hij zich gepijnigd in een stoel bij het vuur liet zakken.

   ‘En waar moet ik dan trouwens naartoe? Ik zweer je dat ik niet één vriend of familielid in Midderland heb. Wil je dan dat ik me verstop in de bossen, vuurtjes maak door stokken langs elkaar te wrijven en met mijn blote handen op eekhoorns jaag? Hoe moet ik in die omstandigheden nou dronken blijven? Nee, dank je, ik ben hier veiliger, en een stuk comfortabeler. Ik heb kolen voor mijn vuur en de proviandkast ligt vol. Ik kan het maanden uithouden.’ Ze wuifde met een slappe hand naar de muur. ‘De Gurken komen vanuit het westen, en wij zitten aan de oostkant van de stad. Ik zou niet veiliger kunnen zijn in het paleis zelf, durf ik wel te beweren.’

   Misschien heeft ze gelijk. Hier kan ik haar tenminste nog een beetje in de gaten houden. ‘Goed dan, ik geef me met een buiging gewonnen voor die redenatie. Of dat zou ik doen als mijn rug het me toestond.’ 

   Ze ging tegenover hem zitten. ‘En hoe is het leven in de wandelgangen van de macht?’

   ‘Koud. Zoals vaak het geval is in gangen.’ Glokta streek met zijn vinger over zijn lippen. ‘Ik zit in een lastige situatie.’

   ‘Daar heb ik enige ervaring mee.’

   ‘Deze is… ingewikkeld.’

   ‘Nou, vertel het dan maar in bewoordingen die een dom vrouwmens kan begrijpen.’

   Wat kan het voor kwaad? Ik staar de dood toch al in de ogen. ‘In de bewoordingen van een dom vrouwmens dan, denk het je eens in. Omdat je wanhopig behoefte had aan zekere gunsten, heb je je hand beloofd aan twee heel rijke en machtige mannen.’ 

   ‘Ha. Eén zou al heel mooi zijn.’

   ‘Geen zou heel mooi zijn, in dit specifieke geval. Ze zijn allebei oud en ongelooflijk lelijk.’

   Ze haalde haar schouders op. ‘Lelijkheid valt de rijken en machtigen gemakkelijk te vergeven.’

   ‘Maar allebei die vrijers zijn nogal gewelddadig jaloers. Gevaarlijk jaloers, als je achteloze ontrouw bekend zou worden. Je had gehoopt dat je je aan een van beide beloften zou kunnen onttrekken, maar nu nadert de datum van de huwelijken en merk je dat je… nog altijd danig gebonden bent aan hen allebei. Meer dan ooit, in feite. Wat doe je?’

   Ze tuitte haar lippen, haalde diep adem, dacht erover na en gooide toen theatraal een sliert haar over haar schouder. ‘Ik zou ze allebei bijna waanzinnig maken met mijn ongeëvenaarde humor en smeulende schoonheid, en dan een duel tussen die twee op touw zetten. Degene die won zou worden beloond met de ultieme prijs van mijn hand, en zou nooit vermoeden dat ik ooit ook aan zijn rivaal was beloofd. Aangezien hij oud is, zou ik hopen op zijn aanstaande dood, waardoor ik een rijke en gerespecteerde weduwe zou worden.’ Ze grijnsde scheef naar hem. ‘Wat zegt u daarop, meneer?’ 

   Glokta knipperde met zijn ogen. ‘Ik vrees dat de metafoor zijn relevantie is verloren.’

   ‘Of…’ Ardee tuurde naar het plafond en knipte toen met haar vingers. ‘Ik zou mijn subtiele vrouwelijke verleiding gebruiken…’ ze gooide haar schouders naar achteren en wierp haar boezem naar voren, ‘om een derde man te strikken, die nog machtiger en rijker was. Jong, en knap, en lenig ook, neem ik aan, aangezien dit een metafoor is. Ik zou met hem trouwen en met zijn hulp de andere twee vernietigen, waardoor ze blut en teleurgesteld achterbleven. Ha! Wat denk je daarvan?’

   Glokta voelde zijn ooglid trillen en drukte zijn hand ertegenaan. Interessant. ‘Een derde vrijer,’ mompelde hij. ‘Dat was nog niet bij me opgekomen.’