8
Aomame: Deze deur bevalt me wel

De volgende twee weken komt er niemand bij haar langs, met uitzondering van de zwijgende bevoorradingsploeg, die haar elke dinsdagmiddag bezoekt. De man die zich NHK-collecteur noemt heeft gezegd dat hij beslist terug zal komen, en er klonk een harde vastbeslotenheid in zijn stem toen hij dat zei. Die indruk maakte dat tenminste op haar. Maar sinds die tijd heeft hij niet meer op de deur gebonsd. Misschien heeft hij het te druk met zijn andere routes.

Oppervlakkig gezien zijn het rustige, vreedzame dagen. Er gebeurt niets, er komt niemand, er belt niemand. Om veiligheidsredenen heeft Tamaru de keren dat hij opbelt tot het uiterste minimum beperkt. Aomame houdt de gordijnen constant dichtgetrokken, houdt zichzelf zo stil mogelijk, doet net of er niemand thuis is, om vooral geen aandacht te trekken. Zelfs als het donker wordt, doet ze alleen het kleinst mogelijke lampje aan.

Met zo min mogelijk geluid doet ze zware lichamelijke oefeningen, maakt ze elke dag met een stofdoek de vloer schoon, en neemt ze de tijd om haar dagelijkse maaltijden klaar te maken. Met behulp van de audiocassettes van een cursus Spaans die ze Tamaru gevraagd had bij de dinsdagse bevoorradingen bij te sluiten, oefent ze Spaanse conversatie. Als ze zo lange tijd doorbrengt zonder te kunnen praten, kwijnen de spieren rond haar mond nog eens weg. Ze beweegt haar mond met opzet zo overdreven mogelijk. Voor dat doel is het oefenen van een vreemde taal bijzonder geschikt. En Aomame heeft altijd al een ietwat romantische belangstelling voor Zuid-Amerika gekoesterd. Als ze zelf haar bestemming zou kunnen kiezen, ging ze in een klein, vreedzaam land op dat continent wonen. Costa Rica, bijvoorbeeld. Dan huurde ze een kleine villa aan de kust, en dan deed ze niets anders dan zwemmen en boeken lezen. Met het geld dat ze nu in haar tas heeft zitten, moet ze het, als ze geen rare bokkensprongen maakt, minstens tien jaar kunnen uitzingen. En tot Costa Rica zullen ze haar wel niet volgen.

Terwijl ze de Spaanse spreektaal oefent, droomt ze over een rustig, zorgeloos leven aan de Costa Ricaanse kust. Zou Tengo deel van dat leven uitmaken? Als ze haar ogen dichtdoet, ziet ze zichzelf en Tengo liggen zonnebaden op het strand van de Caraïbische Zee. Ze heeft een kleine zwarte bikini aan en draagt een zonnebril, en ze houdt de hand vast van Tengo, die naast haar ligt. Maar haar hart gaat er niet van dansen. Het beeld mist werkelijkheid. Het ziet eruit als een foto uit een toeristenfolder, meer niet.

Als haar niets invalt wat ze beter kan doen, neemt ze het pistool onder handen. Ze demonteert de Heckler & Koch precies zoals het handboek dat voorschrijft en maakt alle onderdelen zorgvuldig schoon met een doek en een borsteltje, zet ze in de olie, en zet het pistool weer in elkaar. Dan verzekert ze zich ervan dat alles nog soepel werkt. Dat doet ze bijzonder vakkundig. Het pistool is nu bijna een deel van haar eigen lichaam geworden.

Om ongeveer tien uur gaat ze naar bed, leest nog een paar bladzijden, en valt in slaap. Haar leven lang heeft ze nooit moeite gehad om de slaap te vatten. Terwijl haar ogen over de pagina glijden, voelt ze haar oogleden zwaar worden. Dan doet ze haar leeslampje uit, draait haar gezicht naar haar kussen en sluit haar ogen. Het moet al raar lopen als het geen ochtend is wanneer ze ze weer opendoet.

Ze heeft nooit veel gedroomd. Als ze al droomt, herinnert ze zich bijna niets als ze wakker wordt. Slechts uiterst korte flarden van een droom blijven soms aan de muur van haar bewustzijn plakken. Maar ze kan het verhaal van zo’n droom nooit van begin tot eind volgen. Het zijn alleen maar korte, uit hun verband gerukte fragmenten. Ze slaapt altijd heel diep, en haar dromen spelen zich ook in de diepte af. Het zijn net diepzeevissen, die niet naar de oppervlakte kunnen komen omdat ze door het verschil in de druk van het water hun oorspronkelijke vorm zouden verliezen.

Maar sinds ze zich in deze flat heeft verscholen, droomt ze bijna elke nacht. En het zijn heel duidelijke, realistische dromen. Ze droomt, en terwijl ze droomt, wordt ze wakker, en dan duurt het altijd even voor ze met zekerheid kan zeggen of ze zich in de werkelijke wereld bevindt of in de wereld van haar droom. Ze kan zich niet herinneren dat ze zoiets ooit eerder heeft meegemaakt. Dan werpt ze een blik op de digitale klok bij haar hoofdkussen. Die staat op 1:15, of op 2:37, of op 4:07. Ze doet haar ogen dicht en probeert weer in te slapen. Maar zo eenvoudig lukt dat niet. Twee verschillende werelden vechten geluidloos om haar bewustzijn, zoals bij een brede riviermonding het inrollende getij slag levert met het uitstromende zoete water.

Niks aan te doen, denkt ze. Het is nog maar de vraag of je écht de werkelijke wereld bewoont als er twee manen aan de hemel staan. Wat is er dan voor vreemds aan als je op zo’n wereld in slaap valt en droomt, en je bent later niet in staat om uit te maken of je in een droom verkeert of in de werkelijkheid? En om het nog mooier te maken heb ik met eigen handen een aantal mannen vermoord, word ik achternagezeten door een stelletje religieuze fanaten, en hou ik me schuil op een onderduikadres. Natúúrlijk ben ik gespannen en bang! Dat ogenblik dat ik hem doodde – mijn hand voelt het nog steeds. Misschien zal ik nooit van mijn leven meer rustig in slaap kunnen vallen. Dat is de verantwoordelijkheid die ik moet dragen, dat is de prijs die ik betalen moet.

==

In grote lijnen heeft ze drie verschillende dromen. Dat wil zeggen, de dromen die ze zich kan herinneren, kunnen in die drie verschillende soorten worden onderverdeeld.

In haar eerste droom dondert het. Ze is in een donkere kamer, en de donder houdt maar niet op. Het bliksemt echter niet – net als op de avond dat ze de Leider vermoordde. Er is iets in de kamer. Aomame ligt naakt in bed, en daaromheen sluipt iets rond, met langzame, voorzichtige bewegingen. Er ligt een dik vloerkleed, en de lucht is zwaar en stil. De ruiten trillen hevig bij elke donderklap. Ze is bang. Ze weet niet wat er bij haar in de kamer is. Misschien is het een mens. Misschien is het een dier. Misschien is het mens noch dier. Maar eindelijk gaat dat iets de kamer uit. Niet door de deur. Niet door het raam. Toch wordt die aanwezigheid gaandeweg zwakker, verwijdert hij zich, tot hij helemaal verdwenen is. Nu is er helemaal niemand meer in de kamer, behalve zij.

Op de tast doet ze de lamp op het nachtkastje aan. Ze stapt naakt uit bed en doorzoekt de kamer. In de muur tegenover het bed is een gat. Een gat net groot genoeg om een mens met moeite door te laten. Maar het gat heeft geen vaste vorm. Het verandert telkens en kruipt rond. Het trilt, het verplaatst zich, het krimpt en zet uit. Het ziet eruit alsof het leeft. Dat iets is door dit gat naar buiten gegaan. Ze kijkt door het gat. Het lijkt ergens heen te leiden, maar in de verte ziet ze alleen duisternis – duisternis zo zwart dat je er een stuk van zou kunnen afbreken om mee te nemen. Ze is nieuwsgierig, maar tegelijkertijd is ze ook bang. Haar hart gaat met harde, droge slagen tekeer. Dan is de droom voorbij.

==

In de tweede droom staat ze aan de kant van de snelweg. Ook nu is ze naakt. De mensen in de auto’s die vastzitten in de file kijken ongegeneerd naar haar naakte lichaam. Het zijn bijna allemaal mannen, maar er zijn ook een paar vrouwen bij. Ze staren naar haar onvolmaakte borsten en haar eigenaardig uitgroeiende schaamhaar en lijken daar gedetailleerd commentaar op te leveren. Ze fronsen hun wenkbrauwen, grijnzen ironisch of geeuwen onbeschaamd. Of ze staren recht haar kant uit, zonder enige uitdrukking in hun ogen. Ze wilde dat ze iets aanhad. Ze wilde dat ze op z’n minst haar borsten en haar geslacht kon bedekken. Een lapje stof of een krant is al voldoende. Maar ze ziet nergens iets wat zich daartoe leent. En dat had toch niet geholpen, want door bepaalde omstandigheden (wat voor omstandigheden, dat weet ze niet) is ze niet in staat om haar handen vrijelijk te bewegen. Af en toe komt er opeens een vleugje wind dat haar tepels prikkelt en met haar schaamhaar speelt.

En om het helemaal mooi – of lelijk – te maken, lijkt ze juist nu ongesteld te gaan worden. Haar lendenen zijn loom en zwaar, en ze heeft een warm gevoel in haar onderbuik. Wat moet ze beginnen als ze in het bijzijn van zoveel mensen begint te bloeden?

Op dat ogenblik gaat het portier van een zilverkleurige Mercedes-Benz Coupé open en stapt er een goed geklede dame van middelbare leeftijd achter het stuur vandaan. Ze loopt op helder gekleurde hoge hakken, draagt een zonnebril en heeft zilveren oorbellen in. Ze is slank en ongeveer net zo groot als Aomame. Terwijl ze tussen de auto’s in de file door naar Aomame toe loopt, trekt ze haar jas uit, en die hangt ze om Aomames lichaam. Het is een eigele voorjaarsjas, die tot aan haar knieën reikt. Hij is zo licht als een veertje, van een bijzonder simpele snit, en zo te zien peperduur. Hij had op Aomames maat gemaakt kunnen zijn, zo goed past hij. De dame knoopt de jas tot helemaal bovenaan voor haar dicht.

‘Ik weet niet wanneer ik hem terug kan geven,’ zegt Aomame. ‘En bovendien, ik ben bang dat er bloed op komt, omdat ik ongesteld ben.’

De dame zegt niets en schudt alleen maar even haar hoofd. Dan loopt ze weg, tussen al de stilstaande auto’s door, terug naar de zilverkleurige Mercedes Coupé. Vanachter het stuur lijkt ze nog even naar Aomame te wuiven, maar dat kan verbeelding zijn. Met de lichte, zachte voorjaarsjas om zich heen voelt Aomame zich beschermd. Haar lichaam is nu niet meer blootgesteld aan al die onbeschaamde blikken. En dan, alsof het op dit ogenblik heeft gewacht, druipt er een straaltje bloed langs haar dij naar beneden. Warm, dik, zwaar bloed. Maar als ze goed kijkt, is het geen bloed. Het heeft geen kleur.

==

De derde droom kan niet goed in woorden worden uitgedrukt. Het is een droom zonder samenhang, zonder verhaal, zonder beelden. Het enige wat hij biedt, is een gevoel van beweging. Ze reist constant heen en terug in de tijd, en heen en weer in de ruimte. Wanneer en waar doet er niet toe. Het feit dat ze heen en terug en heen en weer reist, dát is belangrijk. Alles stroomt, en uit die stroming wordt betekenis geboren. Maar terwijl ze haar lichaam aan die stroming overgeeft, wordt het langzaam maar zeker doorzichtig. Als ze naar de palm van haar hand kijkt, kan ze zien wat er aan de andere kant ligt. Ze kan haar botten en organen en baarmoeder ook onderscheiden. Op deze manier verdwijnt deze persoon die zijzelf is misschien wel. En als ze helemaal onzichtbaar is geworden, wat komt er dan tevoorschijn, denkt Aomame. Geen antwoord.

==

Die middag om twee uur gaat de telefoon. Ze ligt net op de bank wat te soezen en schiet overeind.

‘Alles nog goed met je?’ vraagt Tamaru.

‘Tot nu toe wel,’ zegt ze.

‘Nog wat van die NHK-man gehoord?’

‘Sindsdien niet meer. Hij zei dat hij terug zou komen, maar misschien was dat maar een dreigement.’

‘Dat denk ik ook,’ zegt Tamaru. ‘Je kijkgeld wordt automatisch van een bankrekening afgeschreven, en buiten bij de deur is een sticker geplakt die dat bevestigt. Elke collecteur moet dat onmiddellijk kunnen zien. Ik heb de NHK erover opgebeld, en die zeggen hetzelfde. Er is vast sprake van een misverstand, volgens hen.’

‘Dus zolang ik er niet op reageer, is er niets aan de hand.’

‘Dat is er wel! Ik wil niet dat de aandacht van je buren op jouw flat wordt gericht. En verder heb ik het niet op misverstanden.’

‘Maar de wereld hangt van misverstanden aan elkaar!’

‘Dat is dan jammer voor de wereld, maar we hebben het nu over mij,’ zegt Tamaru. ‘Als er ook maar iets gebeurt wat je niet bevalt, al lijkt het nog zo weinig om het lijf te hebben, dan laat je me dat onmiddellijk weten. Oké?’

‘Wat is het laatste nieuws over Voorhoede?’

‘Die houden zich heel rustig, net of er nooit iets is gebeurd. Achter de schermen zijn ze ongetwijfeld heel druk bezig, maar van buitenaf kunnen we niet zien waarmee precies.’

‘Ik dacht dat jullie een bron van informatie binnen de sekte hadden?’

‘We krijgen wel informatie, maar die is allemaal vrij onbelangrijk. Het bestuur lijkt alle communicatie met de buitenwereld ongebruikelijk streng te controleren. De kraan is helemaal dichtgedraaid.’

‘Maar het staat vast dat ze achter me aan zitten.’

‘Na de dood van de Leider is er in de sekte een grote leegte ontstaan. Ze lijken nog niet te hebben beslist wie zijn opvolger zal zijn of welke richtlijnen de sekte nu zal volgen. Maar op één punt is er niets veranderd en zijn ze het roerend met elkaar eens: ze zullen en moeten jou vinden. Dat is alles wat we weten.’

‘Ik ben blij dat je de feiten niet verdoezelt, maar leuk is anders.’

‘Waar het bij feiten op aankomt, is hoe belangrijk ze zijn en hoe accuraat. Of ze leuk zijn is bijzaak.’

‘In elk geval,’ zegt Aomame, ‘als ik in hun handen val en ik vertel ze hoe het allemaal in z’n werk is gegaan, bezorg ik jullie een hoop narigheid.’

‘En daarom willen we je als het kan nog vandaag overbrengen naar een plaats waar ze je nooit kunnen vinden!’

‘Dat begrijp ik heel goed. Maar ik wil dat je nog éventjes wacht!’

‘Zíj zegt dat ze zal wachten tot het eind van dit jaar. Dus natuurlijk doe ik dat ook.’

‘Dankjewel.’

‘Mij hoef je niet te bedanken.’

‘Nou ja,’ zegt Aomame. ‘O, en dan is er iets waarvan ik graag wil dat je het bij de volgende bevoorrading laat bezorgen. Alleen is het een beetje gênant om tegen een man te zeggen.’

‘Ik ben een stenen muur,’ zegt Tamaru. ‘En ik ben bovendien eredivisiehomofiel.’

‘Ik wil een zwangerschapstest.’

Stilte.

Dan zegt Tamaru: ‘Je denkt dat je zo’n test nodig hebt.’

Dit is geen vraag. Daarom geeft Aomame geen antwoord.

‘Heb je enig idee wanneer je zwanger kunt zijn geworden?’ vraagt Tamaru.

‘Dat niet.’

In Tamaru’s hoofd draaien heel veel radertjes heel hard rond. Als je goed luistert, kun je ze horen ratelen.

‘Je hebt geen idee wanneer je zwanger kunt zijn geworden, maar je vindt een test wel nodig.’

‘Ja.’

‘Dat klinkt mij als een raadsel in de oren.’

‘Het spijt me verschrikkelijk, maar meer kan ik er op dit ogenblik niet over zeggen. Een eenvoudige test is voldoende. Je kunt ze bij elke apotheek krijgen. En het zou fijn zijn als je er een boekje bij kon doen over de voortplantingsfuncties van het vrouwelijk lichaam.’

Tamaru zwijgt nogmaals. Het is een harde, samengeperste stilte.

‘Ik geloof dat ik maar een keertje terug moet bellen,’ zegt hij. ‘Vind je dat erg?’

‘Natuurlijk niet.’

Hij maakt een zacht geluidje achter in zijn keel. Dan hangt hij op.

==

Een kwartier later gaat de telefoon weer. Het is tijden geleden dat ze de stem van de Oude Dame in Azabu heeft gehoord. Het is of ze weer terug is in de kas – in die broeierige ruimte, waar zeldzame vlinders rondfladderen en de tijd langzamer verstrijkt.

‘Maak je het nog steeds goed?’

Aomame antwoordt dat ze haar best doet om haar eigen ritme zo goed mogelijk aan te houden. De Oude Dame lijkt zich daar zorgen over te maken, dus ze praten even over haar dagelijkse routine, wat voor lichaamsbeweging ze neemt, wat ze elke dag eet.

De Oude Dame zegt: ‘Het zal wel moeilijk zijn om niet naar buiten te kunnen, maar je hebt een sterke wil, dus daar zit ik niet zo over in. Jij zet je daar wel overheen. Ik vind nog steeds dat je daar zo snel mogelijk vandaan moet en naar een veiliger plaats moet worden overgebracht. Maar als je er met alle geweld wilt blijven, zul je daar wel je redenen voor hebben, en al weet ik niet wat die zijn, ik zal mijn best doen om je wensen voor zover mogelijk te respecteren.’

‘En daar ben ik u heel dankbaar voor.’

‘Nee, degene die dankbaar moet zijn, ben ik! Na al dat fantastische werk dat je voor me hebt gedaan!’ Er valt een korte stilte. Dan zegt de Oude Dame: ‘Ik hoor dat je een zwangerschapstest nodig hebt.’

‘Ja. Ik ben al drie weken over tijd.’

‘En ben je altijd regelmatig?’

‘Sinds mijn tiende heb ik bijna altijd om de negenentwintig dagen gemenstrueerd. Ik ben zo regelmatig als de fasen van de maan. En ik heb nog nooit een keer overgeslagen.’

‘Maar de omstandigheden waarin je je nu bevindt zijn allesbehalve normaal. Op zulke tijden kun je niet alleen geestelijk van slag raken, maar lichamelijk ook. Het is heel goed mogelijk dat je menstruatie is gestopt, of zwaar vertraagd.’

‘Dat is me nog niet één keer overkomen, maar ik begrijp dat die mogelijkheid bestaat.’

‘En volgens Tamaru heb je geen idee wanneer je zwanger kunt zijn geworden.’

‘De laatste keer dat ik met iemand seks heb gehad was half juni. En sindsdien niets meer wat daar ook maar in de verste verte op lijkt.’

‘Maar toch denk je dat je wel eens zwanger zou kunnen zijn. Daar moet je toch een reden voor hebben. Behalve dat je over tijd bent.’

‘Ik vóél het.’

‘Je voelt het alleen maar?’

‘Ik voel het heel sterk. Het is een heel concrete lichamelijke gewaarwording.’

‘Bedoel je dat je heel sterk voelt dat je zwanger bent?’

Aomame zegt: ‘U hebt het ooit een keer over eicellen gehad – de avond dat we Tsubasa gingen opzoeken. U zei toen dat een vrouw bij haar geboorte een beperkt aantal eicellen meekrijgt.’

‘Dat weet ik nog. Ongeveer vierhonderd eicellen per vrouw, en daarvan verlaat er elke maand één het lichaam. Dat gesprek hebben we inderdaad gevoerd.’

‘En nu voel ik een reactie alsof een van mijn eicellen vast en zeker is bevrucht. Ik weet niet zeker of “reactie” wel de juiste term is...’

De Oude Dame denkt hier even over na.

‘Ik heb twee kinderen ter wereld gebracht, dus voor wat jij een “reactie” noemt kan ik wel begrip opbrengen. Maar je zegt dat je zwanger bent geworden in een periode dat je met geen enkele man een seksuele relatie hebt gehad. Dat klinkt een beetje te vergezocht om op stel en sprong te geloven.’

‘Dan denkt u er net zo over als ik.’

‘Het spijt me dat ik het vragen moet, maar is het mogelijk dat je met iemand seks hebt gehad terwijl je niet bij kennis was?’

‘Nee. Ik ben gedurende die hele tijd mijn bewustzijn niet één keer kwijt geweest.’

De Oude Dame kiest haar woorden met de grootste zorg. ‘Ik heb je altijd beschouwd als een nuchtere, logisch denkende vrouw.’

‘Ik doe mijn best,’ zegt Aomame.

‘En toch denk je dat je zwanger bent geworden zonder geslachtsverkeer te hebben gehad.’

‘Om precies te zijn: ik denk dat de mogelijkheid bestaat,’ zegt Aomame. ‘Natuurlijk is alleen het feit dat ik die mogelijkheid in overweging neem misschien al het bewijs dat ik knettergek ben.’

‘Goed dan,’ zegt de Oude Dame. ‘Laten we kijken wat voor uitslag de test geeft. Morgen krijg je een zwangerschapstest, op dezelfde manier en tijd als de normale bevoorrading, dus wees erop voorbereid. En voor de zekerheid zal ik verschillende soorten testen in het pakje doen.’

‘Dank u wel,’ zegt Aomame.

‘En stel dat je echt zwanger bent, wanneer ongeveer denk je dan dat het gebeurd is?’

‘Waarschijnlijk die avond. De avond dat ik naar het Okura Hotel ging en het zo verschrikkelijk onweerde.’

De Oude Dame slaakt een korte zucht.

‘Kun je het zo precies bepalen?’

‘Ja. Het is natuurlijk maar toeval, maar als ik het uitreken, was dat de dag dat ik het vruchtbaarst was.’

‘Dat zou betekenen dat je nu twee maanden zwanger bent.’

‘Dat klopt,’ zegt Aomame.

‘Voel je je ook misselijk ’s ochtends? Dit is volgens mij de tijd dat je daar het meeste last van zou moeten hebben.’

‘Nee, helemaal niet. Al weet ik niet waarom niet.’

De Oude Dame kiest haar woorden langzaam en voorzichtig. ‘Als de test uitwijst dat je werkelijk zwanger bent, wat voor gevoelens denk je dat er dan als eerste in je zullen opwellen?’

‘Ik denk dat ik me eerst zal afvragen wie de biologische vader van het kind is. Dat is voor mij vanzelfsprekend van het grootste belang.’

‘Maar je hebt geen idee wie het zou kunnen zijn.’

‘Op dit moment niet.’

‘Goed,’ zegt de Oude Dame. Haar stem klinkt mild. ‘Wat er ook gebeurt, ik sta aan jouw kant. Ik zal alles doen om je te beschermen. Vergeet dat alsjeblieft nooit.’

‘Het spijt me meer dan ik u zeggen kan dat ik u zulke problemen bezorg,’ zegt Aomame.

‘Wie heeft het over problemen? Dit is voor een vrouw het belangrijkste wat haar kan gebeuren. We wachten het resultaat van de test af, en dan denken we er met z’n tweeën over na wat we zullen doen,’ zegt de Oude Dame.

En ze hangt stilletjes op.

==

Er bonst iemand op de deur. Aomame is net bezig met yogaoefeningen in de slaapkamer, maar ze houdt stil en spitst haar oren. Het bonzen klinkt hard en hardnekkig. Dat geluid heeft ze eerder gehoord.

Ze pakt het semiautomatische pistool uit de la van de klerenkast en haalt de veiligheidspal eraf. Ze trekt de slede naar achteren en zendt vliegensvlug een kogel naar de kamer. Ze steekt het pistool achter in de band van haar trainingsbroek en loopt zo zachtjes mogelijk naar de eetkamer. Met beide handen pakt ze de metalen softbalknuppel. Ze kijkt recht naar de deur.

‘Mevrouw Takai!’ zegt de zware, schorre stem. ‘Bent u daar, mevrouw Takai? Hier is de NHK, met zijn vele programma’s voor jong en oud! Ik ben gekomen om uw kijkgeld te innen, mevrouw Takai!’

Om de greep van de knuppel is plastic tape gewikkeld om te voorkomen dat hij uit je handen glipt.

‘Ik verval misschien in herhalingen, mevrouw Takai, maar ik weet dat u er bent! Houdt u dus op met verstoppertje spelen, want dat werkt niet. U bent thuis, mevrouw Takai, en u kunt me uitstekend horen!’

De vorige keer heeft de man praktisch dezelfde bewoordingen gebruikt. Het is net of hij een bandje afspeelt.

‘Ik heb u de vorige keer gezegd dat ik terug zou komen, en u dacht zeker dat dat maar een loos dreigement was. O nee! Als ik eenmaal zeg dat ik iets zal doen, doe ik het ook. En als er geld is dat ik moet innen, in ik het ook. Wat er ook gebeurt. Nu zit u daar, mevrouw Takai, en u houdt uw oren gespitst, en u denkt: als ik heel stil ben en niets zeg, dan geeft die nare collecteur het vast op. Dan gaat hij weer weg.’

Er volgt een zware roffel op de deur. Twintig keer, vijfentwintig keer. Wat hééft die man voor handen, vraagt ze zich af. En waarom drukt hij niet gewoon op de bel?

‘En wat u ook denkt,’ zegt de collecteur, alsof hij haar gedachten kan lezen, ‘is dit: wat een harde handen heeft die vent! Doen die geen pijn als hij er zo vaak mee op mijn deur timmert? En verder denkt u: waaróm slaat hij eigenlijk op mijn deur? Ik heb toch een bel? Waarom gebruikt hij die niet?’

Zonder dat ze het zelf beseft, verschijnen er diepe rimpels in Aomames voorhoofd.

De collecteur vervolgt: ‘O nee, mevrouw Takai! Mij zult u op zo’n truttig belletje niet zien drukken. Want wat hoor je dan? Ping, pong! Meer niet. Precies hetzelfde geluid, wie zijn vinger ook op die bel zet, en het is onschadelijk voor mens en dier. Maar een goeie dreun – dat heeft iets persoonlijks! Daar zit een lichaam van vlees en bloed achter, daar voel je de daadwerkelijke emotie in! Natuurlijk doen mijn handen er zeer van. Wat wilt u? Ik ben geen robot! Maar dat moet ik er maar voor overhebben. Dit is nu eenmaal mijn beroep. En een man zijn beroep verdient respect, wat hij ook doet voor de kost. Vindt u niet, mevrouw Takai?’

Een nieuwe roffel galmt door de gang. In totaal zevenentwintig zware slagen op de deur, over gelijke intervallen verdeeld. Het zweet staat in de handpalmen waarmee ze de softbalknuppel vasthoudt.

‘Mevrouw Takai, de wet heeft bepaald dat iedereen die radiogolven ontvangt een omroepbijdrage aan de NHK moet betalen. Ik kan het ook niet helpen, maar zo staat het er nu eenmaal. Zo zijn de regels van deze wereld. Kunt u zich er dan niet bij neerleggen en gewoon betalen? Ik sta hier niet op uw deur te beuken omdat ik dat zo ontzettend grappig vind, en ik weet zeker dat u, mevrouw Takai, niet voor eeuwig aan mijn gebeuk blootgesteld wilt zijn. U zult wel denken: waarom ik? Daar kan ik helemaal in komen. Maar het spijt me, u bent het nu eenmaal, dus waarom neemt u geen kloek besluit en betaalt u uw kijkgeld niet? Dan kan uw leven weer op zijn oude, rustige wijze voortkabbelen.’

De stem van de man schalt door de gang. Aomame beseft dat hij plezier heeft in zijn eigen welsprekendheid. Hij vindt het leuk om mensen die hun kijkgeld niet betalen te bespotten, voor gek te zetten, uit te schelden. In zijn woorden klinkt een satanisch genoegen door.

‘Wat bent u toch een stijfkop, mevrouw Takai! Ik sta paf van bewondering. Zoals u uw stilzwijgen bewaart, dat kan de grootste oester in de diepste zee u niet verbeteren! Maar toch weet ik dat u er bent. U staat aan de andere kant van deze deur, en u kijkt recht mijn kant uit. Het zweet staat u in de oksels van spanning. En? Heb ik ongelijk?’

Dertien dreunen. Dan stopt hij. Ze merkt dat het zweet haar in de oksels staat.

‘Uitstekend. Voor vandaag hou ik ermee op. Maar ik kom binnenkort weer terug! Ik geloof dat ik zowaar een speciale genegenheid voor deze deur heb opgevat. Want je hebt deuren en deuren, weet u. Maar deze deur bevalt me wel. Je kunt er zo lekker op beuken. Als ik niet op z’n tijd hierlangs loop om een roffeltje te slaan, dan ontbreekt er iets aan het leven. Dus, mevrouw Takai, tot binnenkort dan maar weer!’

Er valt een stilte. De collecteur lijkt te zijn vertrokken. Maar ze hoort geen voetstappen. Misschien zegt hij alleen maar dat hij weggaat, maar staat hij nog voor de deur. Aomame grijpt de knuppel nog steviger met beide handen vast. Zo wacht ze ongeveer twee minuten.

‘Joehoe, ik ben er nog!’ roept de collecteur. ‘Hahaha! U dacht zeker dat ik al weg was? Nog niet, hoor! Dat was een leugentje. Duizend excuses, mevrouw Takai! Zo ben ik nu eenmaal.’

Ze hoort hem hoesten – een theatraal, schor blafgeluid.

‘Ik doe dit werk al heel lang. En als je het zo lang doet als ik, ga je op den duur de mensen door de deur heen zien. Dat is de zuivere waarheid. Je zult ze de kost moeten geven die zich achter hun deur verschuilen omdat ze hun kijkgeld niet willen betalen! Ik heb tientallen jaren met zulk volk te maken gehad. Hoort u eens, mevrouw Takai!’

Nu beukt hij drie keer op de deur, met een geweld als nooit tevoren.

HOORT U EENS, MEVROUW TAKAI! U hebt u heel kundig verscholen. U bent net een platvis die zich onzichtbaar heeft ingegraven op de bodem van de zee. Zoiets heet camouflage. Maar als u denkt dat u op die manier de dans kunt ontspringen, hebt u het mis! Uiteindelijk komt er altijd iemand die deze deur openmaakt. En dat is niet gelogen. Dat garandeer ik u. Ik, de collecteur voor de NHK, met zijn vele programma’s voor jong en oud. Hoe vernuftig u zich ook verstopt, in de grond van de zaak is camouflage niet meer dan doorzichtige nep. En gelooft u me nu maar, mevrouw Takai: u lost er niets mee op. Ik moet er zo langzamerhand eens vandoor. Nee, maakt u zich geen zorgen. Ik lieg niet. Deze keer ga ik echt weg. Maar ik kom terug. Als u dus binnenkort weer op de deur hoort bonzen, moet u maar denken: daar heb je hem weer! Dus, mevrouw Takai, nog een prettige dag verder!’

Ook deze keer hoort ze geen voetstappen. Ze wacht vijf minuten. Dan loopt ze tot vlak voor de deur en luistert weer. Dan loert ze door het spionnetje. Er is niemand op de gang. De collecteur lijkt echt te zijn weggegaan.

Ze zet de metalen knuppel tegen het aanrecht in de keuken. Ze verwijdert de kogel uit de kamer van het pistool, doet de veiligheidspal er weer op, wikkelt hem in een dikke panty, en stopt hem terug in de la. Dan gaat ze op de bank liggen en sluit haar ogen. De stem van de man klinkt nog in haar oren.

Maar als u denkt dat u op die manier de dans kunt ontspringen, hebt u het mis! Uiteindelijk komt er altijd iemand die deze deur openmaakt. En dat is niet gelogen.

Deze man heeft niets met Voorhoede te maken. Die handelen veel stiller en nemen de kortste weg. Die zullen nooit in de gang van een flatgebouw insinuerende opmerkingen gaan staan schreeuwen, zodat de ander gewaarschuwd is. Die gaan heel anders te werk. Ze ziet Stoppelveld en Paardenstaart weer voor zich. Die zouden proberen haar geruisloos te besluipen. Die krijgt ze pas in de gaten als ze al vlak achter haar staan.

Ze kijkt om. Ze haalt heel kalm adem.

Misschien is de man echt een NHK-collecteur. Maar dan is het toch raar dat hij de sticker niet heeft opgemerkt die bewijst dat haar kijkgeld automatisch wordt afgeschreven. Ze heeft zelf even gekeken, en hij zit echt vlak naast de deur op de deurpost geplakt. Misschien is hij geestelijk gestoord. Maar daarvoor bezaten zijn woorden te veel realiteit. Ik had echt het gevoel dat hij mijn aanwezigheid door de deur heen aanvoelde. Het was net alsof hij mijn geheimen, of een gedeelte ervan, kon ruiken. Maar op eigen kracht de deur openmaken en de flat binnenkomen, dat kon hij niet. De deur moet vanbinnen worden opengemaakt. En dat ben ik niet van plan. Nooit van z’n leven.

Nee, dat moet ik niet te hard zeggen! Ooit zal ik deze deur misschien wél vanbinnen openmaken. Als Tengo zich nog een keer in de speeltuin laat zien, zal ik zonder een ogenblik te aarzelen deze deur opendoen en naar buiten rennen, de speeltuin in. Wie of wat me daar verder ook te wachten staat.

==

Ze zinkt neer in de tuinstoel op haar balkon en staart zoals altijd door de kier in het schuttinkje uit over de speeltuin. Op de bank onder de zelkova zitten een jongen en een meisje in het uniform van de bovenbouw van een middelbare school met bloedserieuze gezichten te praten. Twee jonge moeders houden toezicht, terwijl hun kinderen, die nog te klein zijn om naar de kleuterschool te gaan, in de zandbak spelen. Hun ogen wijken niet van hun kinderen, en toch staan ze druk met elkaar te praten. Een doodgewoon schouwspel in een doodgewone speeltuin op een doodgewone middag. Aomame tuurt lang naar het lege zitje boven aan de glijbaan.

Dan glijdt haar hand naar haar onderbuik. Ze sluit haar ogen en spitst haar oren, ze probeert een stem op te vangen. Er is geen twijfel mogelijk. Daar ís iets. Iets kleins, dat leeft. Dat weet ze.

Daughter, fluistert ze zacht.

Mother, antwoordt iets.