4
Ushikawa: Het scheermes van Ockham

Ushikawa kon zich niet voorstellen dat de oude dame die in de villa in Azabu woonde op enige wijze bij de moord op de Leider van Voorhoede betrokken was. Hij was haar antecedenten zorgvuldig nagegaan, en omdat ze een bekende persoon was met een vrij hoge maatschappelijke positie, had dat hem weinig moeite gekost. Haar man had een prominente rol gespeeld in de naoorlogse zakenwereld en had ook in politieke kringen grote invloed bezeten. Hij had zijn meeste geld verdiend met beleggingen en onroerend goed, maar was zich steeds meer gaan interesseren voor het ontwikkelen van grootwinkel- en transportbedrijven. Toen hij in het midden van de jaren vijftig overleed, was zijn weduwe hem opgevolgd. Ze bezat het talent om een bedrijf te leiden en was met name gezegend met de gave om gevaar te zien aankomen. In de tweede helft van de jaren zestig voelde ze dat haar firma zich te snel en te roekeloos had uitgebreid. In een weloverwogen zet stootte ze een aantal afdelingen af terwijl de aandelenkoers nog hoog was en begon toen de schaal van haar firma langzaam maar zeker in te krimpen, terwijl ze er grote zorg voor droeg de overgebleven afdelingen sterker te maken. Op deze manier overleefde ze de spoedig aanbrekende oliecrisis van 1973 zonder noemenswaardige problemen en slaagde ze er zelfs in een aanzienlijke hoeveelheid kapitaal te kweken. Ze had zich de kunst eigengemaakt om iets wat voor anderen gevaarlijk was voor haar eigen doeleinden aan te wenden.

Ze was nu bijna vijfenzeventig jaar oud en had zich helemaal uit het zakenleven teruggetrokken. Ze was steenrijk en leidde een gerieflijk leven in een kast van een huis waar niemand haar lastigviel. Ze was in een welvarende familie geboren en met een rijke man getrouwd, en ook nu haar man was gestorven had ze alles wat haar hartje begeerde. Waarom zou zo’n vrouw een moordaanslag beramen?

Toch besloot Ushikawa deze oude dame nog wat verder na te trekken. In de eerste plaats had hij geen enkele andere aanwijzing die enig houvast bood, en in de tweede plaats was er iets met dat vluchthuis van haar dat hem niet beviel. Kosteloos een schuilplaats ter beschikking stellen aan vrouwen die het slachtoffer zijn geworden van huiselijk geweld – dat op zich is helemaal geen onnatuurlijke handeling. Integendeel, het is een gezonde, nuttige daad, die de maatschappij alleen maar ten goede komt. Zij kon het zich makkelijk veroorloven, en de vrouwen die in die positie verkeerden waren haar ongetwijfeld innig dankbaar voor de hulp die ze van haar kregen. Maar de bewaking van dat appartementengebouw was veel te streng. Die sterke poort met dat zware slot, de Duitse herder, al die camera’s... Het was allemaal net een beetje te veel van het goede, vond Ushikawa.

Eerst ging hij na wie de eigenaar was van het perceel waar de oude dame woonde. Zulke informatie was ter inzage voor het publiek; daarvoor hoefde hij alleen maar naar het kadaster. Daar bleek dat zowel het huis als het land volledig en uitsluitend op haar eigen naam stonden geregistreerd. Er rustte ook geen hypotheek op. Niets kon duidelijker zijn. Omdat het perceel privé-eigendom was, was de jaarlijkse onroerendgoedbelasting een enorm bedrag, maar voor zo’n som draaide ze waarschijnlijk haar hand niet eens om. Ook de successierechten zouden uiteindelijk een lieve som gaan bedragen, maar dat leek haar eveneens nauwelijks te interesseren. Voor zo’n rijk iemand was dat een zeldzaam verschijnsel. Voor zover Ushikawa wist, was het: hoe meer geld, hoe meer hekel aan de belastingen.

Na de dood van haar man had ze blijkbaar helemaal alleen in die grote villa gewoond. ‘Alleen’ wil natuurlijk niet zeggen dat ze er geen bedienden op na hield; die woonden misschien zelfs bij haar in. Ze had twee kinderen gehad. Haar zoon, die haar taken in de zaak van haar had overgenomen, had zelf ook drie kinderen. Haar dochter was ook getrouwd, maar was vijftien jaar geleden aan een ziekte gestorven. Zij had geen kinderen gehad.

Al deze informatie had Ushikawa zonder moeite weten te verkrijgen, maar toen hij een stapje verder wilde gaan en nog iets meer over haar persoonlijke achtergrond aan de weet probeerde te komen, stuitte hij opeens op een heel harde muur. Alle wegen die verder leidden, waren geblokkeerd. De muur was hoog, en de poort was op verscheidene plaatsen vergrendeld en op slot. Dat maakte Ushikawa één ding overduidelijk: deze vrouw was niet van zins om de wereld iets meer over zichzelf te vertellen dan ze absoluut nodig vond. En ze had kosten noch moeiten gespaard om ervoor te zorgen dat het ook zo gebeurde. Ze gaf nooit interviews en legde nooit verklaringen af. Je kon stapels materiaal afzoeken zonder dat je een foto van haar vond.

Haar naam stond echter in het telefoonboek, dus Ushikawa probeerde het eerst maar eens op die manier. Elke koe één keer rechtstreeks bij de hoorns vatten – dat was Ushikawa’s werkwijze. Nog voor de telefoon twee keer was overgegaan, nam een man hem aan. Ushikawa stelde zich voor met een pseudoniem, noemde de naam van zomaar een beleggingsmaatschappij, en stak van wal: ‘Ik bel in verband met het beleggingsfonds dat mevrouw in haar bezit heeft.’ De man antwoordde: ‘Mevrouw kan helaas niet aan de telefoon komen. Ik zal al uw vragen aan haar doorgeven.’ Het was een zakelijke stem, die klonk alsof hij door een computer was geproduceerd. Ushikawa betreurde het dat de voorschriften van zijn firma hem slechts toestonden om zulke gesprekken uitsluitend met de persoon zelf te voeren, maar hij zou de desbetreffende documenten per post verzenden, al gingen daar waarschijnlijk enige dagen overheen. Dat was helemaal geen bezwaar, zei de man, en hij hing op.

Ushikawa was niet bijzonder teleurgesteld dat hij niet met de oude dame had kunnen praten. Daar had hij niet eens op gerekend. Wat hij had willen weten, was hoeveel moeite ze bereid was zich te getroosten om haar privacy te waarborgen. En het antwoord was: bijzonder veel. Blijkbaar stond ze in haar villa onder zware bescherming van niet één, maar meerdere personen. Dat maakte hij tenminste op uit de toon van de man – waarschijnlijk haar secretaris – die de telefoon aannam. Haar naam stond weliswaar in het telefoonboek, maar het aantal personen dat rechtstreeks met haar kon spreken was beperkt. Alle anderen werden netjes opgepikt en verwijderd, alsof ze mieren waren die de suikerpot wilden binnendringen.

==

Onder het voorwendsel dat hij daar in de buurt een appartement wilde huren, liep Ushikawa een aantal makelaars af en stelde en passant ook een paar vragen over het houten gebouw dat als vluchthuis werd gebruikt. De meeste makelaars wisten niet eens van het bestaan ervan. Dit is een van de meest exclusieve woonwijken in Tokyo. Makelaars hier bemiddelen in wezen alleen bij de huur of verkoop van peperdure woningen en hebben geen greintje belangstelling voor houten appartementengebouwen van maar één verdieping hoog. Ze wierpen één blik op Ushikawa’s gestalte en keerden hem abrupt de rug toe. Hij had het gevoel dat hem misschien een warmere ontvangst ten deel zou zijn gevallen als hij een natgeregende, schurftige hond met een gerafelde staart was geweest die door een kier in de deur naar binnen was geslopen.

Hij stond op het punt om het maar op te geven toen zijn oog viel op een klein makelaarskantoortje dat hier blijkbaar al sinds vroeger had gestaan. De oude man met het vergeelde gezicht die de honneurs waarnam, vertelde hem precies wat hij weten wilde, en maar wat graag ook. Hij mocht er dan uitzien als een verschrompelde tweedeklas mummie, maar hij kende de buurt van haver tot gort, en hij snakte naar iemand om een praatje mee te maken, het hinderde niet wie.

‘O, dát gebouwtje? Ja, dat is van mevrouw Ogata. Ik geloof dat die appartementen vroeger ook inderdaad verhuurd werden. Waarom mevrouw Ogata het heeft gekocht weet ik niet. Je zou denken dat ze de huur van die kamers nauwelijks nodig heeft. Ze zal het wel hoofdzakelijk als behuizing voor haar personeel hebben gebruikt. Waar het nu voor dient weet ik niet, maar ze zeggen dat het een soort toevluchtsoord is voor vrouwen die het slachtoffer zijn geworden van huiselijk geweld. In elk geval, voor ons makelaars is er geen cent aan te verdienen.’

Bij die woorden opende de oude man zijn mond en kakelde als een specht.

‘Een toevluchtsoord?’ zei Ushikawa, terwijl hij de man zijn pakje Seven Stars voorhield. De man nam er een uit, en nadat Ushikawa hem had bediend met zijn aansteker, zoog hij de rook met een voldaan gezicht in zijn longen. Het zou de sigaret ook wel een voldaan gevoel geven te weten dat hij met zulk plezier werd gerookt, dacht Ushikawa.

‘Ja, je weet wel. Zo’n mens krijgt van haar man een klap op haar bek, haar hele gezicht zwelt op, en dan rent ze het huis uit en houdt zich daar schuil. Natuurlijk hoeft ze niks te betalen.’

‘O, een soort maatschappelijke dienstverlening?’ zei Ushikawa.

‘Ja, zoiets. Ze had dat gebouw toch over, dus nu gebruikt ze het om vrouwen te helpen die in de nesten zitten. Nou ja, het mens zwemt in het geld, dus die kan zich zoiets rustig veroorloven. Heel anders dan bij ons slag volk!’

‘Maar waarom zou mevrouw Ogata ermee begonnen zijn? Had ze er soms een bepaalde reden voor?’

‘Tja, daar vraag je me wat. Volgens mij is het gewoon een vorm van tijdverdrijf. Rijkelui moeten toch wát doen met hun geld?’

‘Ja, maar zelfs als het niet meer is dan tijdverdrijf, dan vind ik het toch mooi van haar dat ze uit eigen beweging haar geld gebruikt om mensen met problemen te helpen,’ zei Ushikawa minzaam. ‘Je zult de rijke lui de kost moeten geven die dat níét doen!’

‘Ja, mooi is het natuurlijk wel. Je kunt er niets van zeggen. Ik heb vroeger mijn eigen vrouw vaak genoeg op háár bek geslagen, dus ik mag vooral niet te hard praten,’ zei de oude man, en hij ontblootte zijn weinige tanden in een brede lach die suggereerde dat het regelmatig aftuigen van zijn echtgenote een van de hoogtepunten van zijn bestaan was geweest.

‘Hoeveel vrouwen zouden er nu wonen?’ vroeg Ushikawa.

‘Ik kom er elke dag langs op mijn ochtendwandeling. Vanbuiten zie je niks, maar ik denk dat er altijd wel een stuk of wat vrouwen zijn. Het barst nou eenmaal van de kerels die hun vrouw slaan.’

‘Er zijn altijd veel meer mensen die nutteloze dingen doen dan nuttige.’

De oude man deed zijn mond weer wagenwijd open om te lachen.

‘Wat je zegt! Als je ze gaat tellen, zijn er op de wereld veel meer waardeloze zakken dan mensen die goeie dingen doen!’

De oude man leek een zekere sympathie voor Ushikawa te hebben opgevat. Het gaf Ushikawa ergens een onbehaaglijk gevoel.

‘Wat is mevrouw Ogata eigenlijk voor iemand?’ vroeg hij nonchalant.

De oude man fronste zijn wenkbrauwen zo strak dat hij de geest van een verdorde boom had kunnen zijn.

‘Mevrouw Ogata? Dat weet ik eigenlijk niet,’ zei hij. ‘Ze is heel op haar eigen. In al de jaren dat ik hier mijn kantoor heb, heb ik haar maar een paar keer vanuit de verte gezien. Als ze uitgaat, zit ze in een auto met chauffeur, en haar boodschappen worden allemaal door het vrouwelijk personeel gedaan. Ze heeft een secretaris, zogezegd, en die regelt alles. Nou ja, je dacht toch zeker niet dat iemand van zulke goede komaf en met zoveel geld regelmatig komt smoezen met het klootjesvolk?’

Zijn gezicht kneep zich zo mogelijk nog verder samen, maar tussen al die rimpels door slaagde hij erin Ushikawa een betekenisvolle knipoog toe te werpen.

‘Het klootjesvolk’ was blijkbaar de naam voor een groep waarvan het middelpunt werd gevormd door de oude man met het geelkleurige gezicht en Ushikawa zelf.

‘Sinds hoe lang is mevrouw Ogata al betrokken bij die hulp voor slachtoffers van huiselijk geweld?’ vroeg Ushikawa.

‘Dat weet ik niet precies. Dat van dat toevluchtsoord heb ik ook maar van horen zeggen, weet je. Ja, sinds wanneer eigenlijk? Ik weet alleen dat dat gebouw pas echt druk gebruikt begon te worden... eens kijken... zo’n vier jaar geleden. Vier of vijf jaar geleden, zoiets.’ De oude man stak zijn hand uit naar een grote beker en nam een slok lauwe thee. ‘Toen hebben ze ook een nieuwe poort in de muur gezet, en de bewaking werd opeens drastisch verscherpt. Nou ja, als ze het een vluchthuis noemen, moet je er veilig kunnen zijn. Als Jan en alleman er maar in kan, zitten de mensen binnen er ook niet rustig.’

Opeens leek de oude man terug te zijn gekomen in de werkelijkheid, want hij keek Ushikawa speurend aan.

‘Dus jij was op zoek naar een appartement met een beetje schappelijke huur?’

‘Dat klopt.’

‘Nou, dan moet je hier niet zijn. Dit is een villawijk bij uitstek – allemaal privébezit. En als er al eens iets te huur staat, is het zo duur dat alleen buitenlanders in dienst van de ambassades het zich kunnen veroorloven. Vroeger, hè, toen woonden hier ook genoeg gewone mensen, die niet zo dik in de slappe was zaten. Op die manier heb ik mijn brood verdiend. Maar nu zijn ze allemaal vertrokken. Ik zit er dus hard over te denken om mijn zaakje maar op te doeken. De grondprijzen in hartje Tokyo stijgen als een gek, en voor kleine ondernemers zoals ik is er geen bijbenen aan. Ik zou dus maar ergens anders gaan kijken, tenzij je een spaarpotje achter de hand hebt.’

‘Ik denk dat ik dat maar doe,’ zei Ushikawa. ‘Het is niet iets om trots op te zijn, maar ik heb helemaal geen spaarpot. Ik ga wel ergens anders zoeken.’

De oude man blies een wolk rook uit, vermengd met een zucht.

‘Maar als mevrouw Ogata komt te overlijden, verdwijnt die villa, waarschijnlijk eerder vroeg dan laat. Haar zoon weet van wanten, en die is er de man niet naar om zo’n waardevolle lap grond er voor spek en bonen bij te laten liggen. Die laat er beslist geen gras over groeien. Voor je het weet, ligt de villa tegen de grond en staat er een super-de-luxe woonflat. Het zou me niks verbazen als de blauwdrukken al klaarliggen.’

‘Dat zou het vredige karakter van deze buurt flink veranderen.’

‘Dat zou het zeker!’

‘Wat doet haar zoon voor werk?’

‘Die is van huis uit makelaar. Ja ja, we zijn collega’s! Maar het is een verschil als dag en nacht, als een Rolls-Royce en een bakfiets. Hij beschikt over kapitalen en bouwt zelf zijn eigen paleizen van gebouwen. Hij heeft zijn zaakjes zo goed georganiseerd dat hij de hele winst in zijn eigen zak kan steken. Voor mij kan er zelfs geen kruimeltje af. Het is hemeltergend!’

‘Ik heb net wat rondgelopen door de buurt en ik heb hem alleen uit de verte gezien, maar ik stond ervan te kijken. Wat een schitterende villa is dat, zeg!’

‘Ja, het is de mooiste villa in deze buurt. En die prachtige wilgen! Als ik eraan denk dat die allemaal gekapt zullen worden... Het idee alleen bezorgt me al de rillingen!’ De oude man schudde zijn hoofd alsof hij het werkelijk te kwaad had. ‘Nee, ik hoop echt dat mevrouw Ogata het nog een paar jaartjes uithoudt!’

‘Zeker weten!’ beaamde Ushikawa.

==

Ushikawa nam contact op met het Adviesbureau Huiselijk Geweld. Tot zijn verbazing vond hij de naam en het nummer heel eenvoudig in het telefoonboek. Het was een stichting zonder winstoogmerk die gerund werd door vrijwilligers en waarvan het middelpunt werd gevormd door een aantal advocaten. Het vluchthuis van mevrouw Ogata werkte samen met dit adviesbureau om een veilig onderdak te bieden aan vrouwen die hun eigen huis waren ontvlucht en geen ander heenkomen hadden. Deze keer gaf Ushikawa de naam van zijn kantoor – het ‘Nieuw Japans Genootschap voor de Bevordering van Kunsten en Wetenschappen’ – om de hoop te wekken dat er misschien de mogelijkheid van een subsidie in zat. De dag en het tijdstip van zijn afspraak waren zó geregeld.

Hij overhandigde zijn visitekaartje (hetzelfde soort kaartje dat hij ook aan Tengo had gegeven) en legde uit dat het een van de doeleinden van zijn stichting was om jaarlijks een subsidie te verlenen aan één stichting zonder winstoogmerk die een uitzonderlijke bijdrage had geleverd op het gebied van maatschappelijk werk. En dit jaar was het Adviesbureau Huiselijk Geweld een van de kandidaten voor die subsidie. Het was niet aan hem om bekend te maken wie de sponsor was, maar aan de besteding van de subsidie was geen enkele voorwaarde verbonden, behalve dat er aan het eind van het jaar een kort rapport moest worden ingeleverd.

De jonge advocaat die hem te woord stond, had Ushikawa eens helemaal opgenomen en leek geen goede indruk van hem te hebben gekregen. Ushikawa zag er niet zo uit dat hij mensen bij een eerste ontmoeting onmiddellijk vertrouwen inboezemde. Maar het adviesbureau leed aan een chronisch tekort aan geld, en hulp uit elke bron was alleen maar welkom. De advocaat schortte zijn twijfels dus op en hoorde Ushikawa’s verhaal aan.

Kon de advocaat hem iets meer vertellen over het werk van het bureau, vroeg Ushikawa. Hierop legde de advocaat in geuren en kleuren uit wat voor omstandigheden tot de oprichting van het bureau hadden geleid, en hoe ze daarna de stichting in het leven hadden geroepen. Dat kon Ushikawa allemaal geen zier schelen, maar hij luisterde met een bijzonder geïnteresseerd gezicht toe. Hij bromde instemmend op de juiste momenten, hij knikte goedkeurend mee, hij had niet beleefder kunnen kijken. Al doende begon de advocaat aan hem gewend te raken. Dit mannetje was misschien toch niet zo onsmakelijk als hij eruitzag, dacht hij. Ushikawa was een ervaren luisteraar, en de oprechte manier waarop hij zat toe te horen was in de meeste gevallen voldoende om de spreker voor hem te winnen.

Toen hij zijn kans schoon zag, stuurde hij het gesprek onopvallend in de richting van het vluchthuis. Als zo’n arme vrouw van haar gewelddadige echtgenoot was weggevlucht, maar niet wist waar ze heen moest, vroeg hij, waar kon ze dan terecht? Het was het lot van zulke vrouwen om als boombladeren in een grillige storm heen en weer te worden geblazen, en hij trok een gezicht alsof hij echt met hen was begaan.

‘Voor zulke gevallen hebben we een aantal vluchthuizen tot onze beschikking,’ zei de jonge advocaat.

‘En wat doet zo’n vluchthuis precies?’

‘Daar kunnen zulke slachtoffers tijdelijk onderdak vinden. Het zijn er wel niet veel, maar zulke huizen worden ons door weldoeners ter beschikking gesteld. Er is zelfs een heel appartementengebouw bij.’

‘Een heel appartementengebouw!’ zei Ushikawa bewonderend. ‘Lopen er nog zulke mensen op deze wereld rond?’

‘Ja. Telkens als er in kranten of tijdschriften over onze activiteiten wordt geschreven, nemen er mensen contact met ons op die vragen hoe ze ons kunnen helpen. Zonder hun medewerking zou het onmogelijk zijn om te blijven draaien. We betalen bijna al onze activiteiten uit eigen zak.’

‘Maar het werk dat u doet is van geweldig grote betekenis!’ zei Ushikawa.

Er verscheen een weerloze glimlach op het gezicht van de advocaat. Niemand laat zich zo makkelijk bedotten als iemand die er vast van overtuigd is dat hij iets goeds aan het doen is, bedacht Ushikawa voor de zoveelste keer.

‘Hoeveel vrouwen wonen er nu ongeveer in dat appartementengebouw, bijvoorbeeld?’

‘Dat verschilt, maar meestal zijn het er vier of vijf,’ zei de advocaat.

‘Mag ik u iets vragen over degene die het gebouw ter beschikking heeft gesteld?’ zei Ushikawa. ‘Om wat voor reden zou zo iemand bij uw werk betrokken zijn geraakt? Daar moet volgens mij toch een bepaalde aanleiding voor zijn.’

De advocaat hield zijn hoofd een tikje schuin. ‘Ik ben bang dat ik het antwoord op die vraag schuldig zal moeten blijven. Ik heb alleen gehoord dat die persoon al eerder op een particuliere basis hetzelfde soort werk heeft gedaan. Wat ons betreft kunnen wij zo’n aanbod alleen maar in dank aannemen. Tenzij de weldoener in kwestie met tekst en uitleg komt, vragen wij er ook niet naar.’

‘Vanzelfsprekend niet!’ knikte Ushikawa. ‘Ik neem, tussen haakjes, aan dat u de locatie van zulke vluchthuizen geheimhoudt?’

‘Ja. De veiligheid van de vrouwen moet gewaarborgd blijven, en het merendeel van onze weldoeners wenst anoniem te blijven. U mag niet vergeten dat er geweld mee is gemoeid.’

Daarna duurde het gesprek nog even voort, maar Ushikawa slaagde er niet in om de advocaat nog meer concrete informatie te ontfutselen. Uit het onderhoud had hij echter het volgende opgemaakt: kort nadat het Adviesbureau Huiselijk Geweld was opgericht, ongeveer vier jaar geleden, was het benaderd door een ‘weldoener’ die het een leegstaand appartementengebouw aanbood om als vluchthuis dienst te doen. Deze weldoener had over de activiteiten van het bureau in de krant gelezen en was zo op het idee gekomen om er contact mee op te nemen. Een absolute voorwaarde was dat de naam van de weldoener niet openbaar mocht worden gemaakt, maar uit de loop van het gesprek was zonneklaar gebleken dat deze weldoener niemand anders was dan de oude dame in Azabu, en het vluchthuis het houten appartementengebouw dat haar eigendom was.

‘Het spijt me dat ik zo lang beslag heb gelegd op uw tijd,’ zei Ushikawa ten afscheid tegen de jonge, idealistische advocaat. ‘Uw bureau levert een bijzonder indrukwekkende en een bijzonder belangrijke maatschappelijke bijdrage. Wat u mij vandaag hebt verteld, zal ik beslist op de eerstvolgende bijeenkomst van de Raad van Commissarissen rapporteren, en het zou me al erg verbazen als u in de nabije toekomst niet van mij hoort. Mag ik u nog veel succes wensen met uw schitterende arbeid?’

==

Ushikawa’s volgende stap was het controleren van de doodsoorzaak van mevrouw Ogata’s dochter. Die was getrouwd geweest met een hoge ambtenaar van het ministerie van Transport, en ze was nog maar zesendertig toen ze stierf. Ushikawa wist niet waaraan ze was overleden. Kort na haar dood was haar man bij het ministerie weggegaan. Dat waren de enige feiten die hij had kunnen ontdekken. Waarom haar man opeens zijn ontslag had ingediend wist hij niet, en evenmin wat hij daarna in zijn leven had gedaan. Het was onduidelijk of zijn ontslagaanvraag in verband had gestaan met de dood van zijn vrouw. Het ministerie van Transport is geen instantie die zich inspant om allerlei informatie aan het publiek ter inzage te geven; zo vriendelijk zijn ze daar niet. Maar Ushikawa beschikte over een goede neus. Deze hele zaak had iets onnatuurlijks. Dat deze man zo bedroefd was over de dood van zijn vrouw dat hij zijn carrière opgaf, zijn baan vaarwel zei en zich helemaal uit de wereld terugtrok – dat wilde er bij hem eenvoudig niet in.

Voor zover Ushikawa wist, zijn er niet erg veel vrouwen die op zesendertigjarige leeftijd aan een ziekte overlijden. Natuurlijk komt het wel voor. Op de jongste leeftijd, in de meest gezegende omstandigheden, kunnen mensen opeens ziek worden en doodgaan. Je kunt kanker krijgen of een hersentumor, buikvliesontsteking, acute longontsteking. Het menselijk lichaam is broos en kwetsbaar. Maar vanuit een statistisch oogpunt bezien is de kans dat een vrouw van zesendertig een natuurlijke dood sterft veel kleiner dan dat ze een dodelijk ongeluk krijgt of zelfmoord pleegt.

Laat ik eens een theorie opzetten, dacht Ushikawa. Maar dan wel strikt volgens de principes van het bekende scheermes van Ockham: ik neem alleen die hypothesen aan die het eenvoudigst zijn. Onnodige factoren negeer ik, en ik neem de theorie pas in overweging nadat ik hem heb teruggebracht tot één rechte, logische lijn.

Goed dan. Laten we aannemen dat mevrouw Ogata’s dochter niet aan een ziekte is overleden, maar zelfmoord heeft gepleegd, dacht Ushikawa terwijl hij zichzelf in de handen wreef. Het is niet zo verschrikkelijk moeilijk om zelfmoord voor de buitenwereld te doen voorkomen als dood vanwege een ziekte, vooral niet als je rijk bent en over veel invloed beschikt. We voeren die theorie nog een stapje verder. Laten we aannemen dat mevrouw Ogata’s dochter het slachtoffer was van huiselijk geweld, geen hoop meer zag in haar leven, en dáárom zelfmoord pleegde. Ook dat is niet onmogelijk. Het is een algemeen bekend feit dat wat in de wereld de ‘elite’ wordt genoemd meer onuitstaanbare snobs met geniepige, perverse seksuele neigingen bevat dan je op grond van hun aandeel in de maatschappij voor mogelijk zou houden – alsof ze die last vrijwillig op zich hadden genomen.

Stel nu dat ik het bij het rechte eind heb. Wat zal de moeder, mevrouw Ogata, in dat geval doen? Zal zij denken: dit is het noodlot, er is niets aan te doen, ik leg me erbij neer? Ik denk haast van niet. Ik denk dat ze haar best zal doen om de dood van haar dochter op passende wijze te wreken. Ushikawa had inmiddels wel ongeveer begrepen wat voor iemand de oude dame was: een onverschrokken, intelligente vrouw met een glasheldere visie, die als ze eenmaal een besluit had genomen dat ook onmiddellijk uitvoerde, en die bereid was daarvoor al de middelen en invloed aan te wenden die tot haar beschikking stonden. Als iemand van wie zij hield was gekwetst, gewond, of als een gevolg daarvan overleden, kon Ushikawa zich niet voorstellen dat ze dat zonder meer zou accepteren.

Ushikawa wist niet op wat voor manier ze zich op de man van haar dochter had gewroken. Dat kon hij ook niet weten. De man was letterlijk spoorloos. Hij geloofde echter niet dat ze hem van het leven had beroofd. Daarvoor was ze te voorzichtig – te berekenend ook. Ze bekeek de dingen vanuit een wijder perspectief. Iets wat zo onmiddellijk in de gaten liep, zou ze nooit doen. Ze had echter uiterst pijnlijke maatregelen tegen hem genomen, daar kon je gerust op zijn. En je kon er even gerust op zijn dat geen spoor van die maatregelen ooit tot haar zou zijn terug te voeren.

Maar deze succesvolle persoonlijke wraakneming alleen maakte geen einde aan de woede en wanhoop van een moeder die van haar dochter was beroofd. Toen las ze op een dag in de krant over het werk van het Adviesbureau Huiselijk Geweld en bood ze haar medewerking aan. Ze bezat een appartementengebouw in de binnenstad dat praktisch leegstond, en dat stelde ze kosteloos ter beschikking aan vrouwen die een schuilplaats nodig hadden. Ze had het al eerder voor soortgelijke doeleinden gebruikt, dus ze wist al zo’n beetje wat er allemaal voor nodig was. Ze wilde echter niet dat haar naam in de openbaarheid kwam. De advocaten die het adviesbureau leidden, waren haar voor dit aanbod natuurlijk bijzonder dankbaar. Door samen te werken met een openbare organisatie voelde ze dat haar wraakzucht gesublimeerd werd tot iets groters, iets nuttigers, iets positievers. Deze kans was te mooi om voorbij te laten gaan en het motiveerde haar.

Voor zover Ushikawa het kon bekijken, leek deze theorie tot dit punt toe aardig te kloppen. Afdoende bewijzen had hij niet – alles was niet meer dan een kaartenhuis van hypothesen –, maar als je deze theorie toepaste, werden er opeens een heleboel vragen beantwoord. Ushikawa likte langs zijn lippen en wreef zich in de handen. Maar voorbij dit punt werd het een beetje moeilijker.

Op de sportschool waar deze oude dame lid van was, had ze een jonge instructrice leren kennen, Aomame genaamd, en wat daarvoor de aanleiding was geweest wist Ushikawa niet, maar ze waren tot een geheime verstandhouding gekomen, en na uiterst nauwgezette voorbereidingen was Aomame naar de suite in het Okura Hotel gestuurd en had daar de Leider van Voorhoede om het leven gebracht. Op welke manier ze dat had gedaan was onbekend. Misschien beschikte ze over een speciale techniek om iemand te vermoorden. Dat zou verklaren waarom de Leider was gestorven ondanks het strenge toezicht van twee toegewijde en goed getrainde lijfwachten.

Tot zover kon hij het hypothetische draadje nog spannen, zij het met de grootste moeite. Maar toen hij ging zoeken naar een mogelijk verband tussen de Leider van Voorhoede en het Adviesbureau Huiselijk Geweld, gaf Ushikawa het op. Zijn gedachten waren in een doodlopend straatje verzeild geraakt, en het draadje van zijn hypothese werd door het scherpe scheermes zonder pardon in tweeën gehakt.

==

Voorhoede had van hem het antwoord op twee vragen verlangd: wie heeft de moordaanslag op de Leider beraamd, en: waar is Aomame?

Degene die destijds Aomames antecedenten voor de sekte had nagetrokken, was Ushikawa zelf geweest. Hij had zulk werk al vaker gedaan. Hij was er zogezegd een oude rot in. En hij had toen gegarandeerd dat ze clean was. Hij had haar verleden van diverse kanten onderzocht en nergens iets verdachts kunnen vinden, en dat had hij ook zo aan de sekte doorgegeven. Dat verklaart waarom Aomame gevraagd was om naar het Okura Hotel te komen en de spieren van de Leider onder handen te nemen. Nadat ze weer was vertrokken, bleek de Leider te zijn overleden. Van Aomame was echter geen spoor meer te bekennen. Ze leek in rook te zijn opgegaan. De sekte zou wel erg ontevreden over Ushikawa zijn, om het nog zacht uit te drukken. Ze zouden wel denken dat zijn onderzoek niet grondig genoeg was geweest.

Maar in feite was hij net zo grondig te werk gegaan als altijd. Zoals hij al tegen Stoppelveld had gezegd, liep Ushikawa er bij zijn werk de kantjes nooit af. Hij had haar telefoongesprekken moeten controleren, dat zag hij nu ook wel in, maar zoiets doe je normaal gesproken alleen als je daar bijzonder goede redenen voor hebt. En voor zover hij dat bij zijn onderzoek had kunnen vaststellen, waren die redenen er in Aomames geval niet.

In elk geval moest hij proberen die lui te vriend te houden. Ze betaalden goed, maar ze waren voor geen cent te vertrouwen. Alleen al doordat hij wist dat ze zich in het geheim van het lichaam van de Leider hadden ontdaan, was hij een bedreiging voor hen gaan vormen. Hij moest ze een tastbaar bewijs zien te leveren dat hij nuttig voor ze was, dat hij het waard was om in leven te worden gehouden.

Hij had geen enkel concreet bewijs dat de oude dame in Azabu achter de moord op de Leider zat. In dit stadium was alles nog theorie en giswerk. Maar achter de prachtige wilgen die de grote villa omgaven, ging een groot geheim schuil. Dat vertelde Ushikawa’s neus hem. En dat geheim moest hij nu aan het licht zien te brengen. Het zou niet makkelijk zijn. De verdediging was goed georganiseerd, en zonder enige twijfel hadden ze professionele hulp ingeroepen.

Yakuza?

Dat was niet onmogelijk. De zakenwereld, en met name de makelaarswereld, heeft veel contact met yakuza, al ziet de buitenwereld daar niets van. Alle rauwere klusjes worden aan zulke lui overgelaten. Het was niet uitgesloten dat de oude dame bij hen had aangeklopt. Toch kon Ushikawa zoiets nauwelijks aannemen. Ze was te keurig opgevoed om zich met zulk tuig in te laten. Zeker als ze vrouwen wilde beschermen die het slachtoffer waren van huiselijk geweld, was het moeilijk te geloven dat ze yakuza in de arm zou nemen. Waarschijnlijk had ze haar eigen beveiligingsorganisatie – een geraffineerd, persoonlijk systeem. Dat zou handenvol geld kosten, maar om geld zat ze niet verlegen. En zo nodig zou dat systeem zich misschien ook wel van een gewelddadige kant laten zien.

Als Ushikawa’s theorie klopte, was Aomame nu met de hulp van de oude dame al heel ver weg en hield ze zich ergens op een veilig adres schuil. Ze had al haar sporen uitgewist, een nieuwe identiteit gekregen, haar naam veranderd, en misschien haar uiterlijk ook wel. En in dat geval was het onbegonnen werk om haar ooit nog op het spoor te komen via het soort pietepeuterige eenmansonderzoek waar hij nu mee bezig was.

Voorlopig zat er niets anders op dan zich vast te klampen aan de oude dame in Azabu, in de hoop een gaatje in haar verdediging te vinden waardoor hij een stapje dichter bij Aomame kon komen. Misschien lukte het, misschien ook niet. Maar een scherpe neus en een onwrikbare vasthoudendheid behoorden tot Ushikawa’s arsenaal. En wat heb ik nog meer voor kwaliteiten waarop ik kan bogen, vroeg hij zich af. Wat heb ik nog meer waar ik tegenover iedereen trots op kan zijn?

Ushikawa beantwoordde zijn eigen vraag, met grote overtuiging: ‘Helemaal niets!’