18
Tengo: Als je
er met een speld in prikt en er komt rood bloed uit
‘Daarna gebeurde er drie dagen helemaal niets,’ zei Komatsu. ‘Ik at de maaltijden die me werden gebracht, ’s nachts sliep ik in het smalle bed, en als ik ’s ochtends wakker werd, deed ik mijn behoefte in de kleine wc die achter aan het kamertje verbonden was. De wc had weliswaar een deur om me te beschermen tegen spiedende ogen, maar die kon niet op slot. Hoewel het buiten nog erg heet was, moet de ventilatoropening met de airconditioning verbonden zijn geweest, want ik heb het binnen eigenlijk nooit echt warm gehad.’
Zonder een woord te zeggen hoorde Tengo Komatsu’s verhaal aan.
‘Ik kreeg drie keer per dag te eten, maar hoe laat, dat weet ik niet. Ze hadden me mijn horloge afgepakt, en omdat mijn kamertje geen ramen had, kon ik niet zien of het dag was of nacht. Hoe ik mijn oren ook spitste, het was doodstil om me heen. De geluiden die ik maakte, drongen waarschijnlijk ook tot niemand door. Ik had geen flauw idee naar wat voor plaats ze me hadden meegenomen. Ik had alleen het vage gevoel dat het er van God en iedereen verlaten was. In elk geval, de eerste drie dagen dat ik daar was, gebeurde er helemaal niets. Nou ja, ik zeg wel “drie dagen”, maar dat is natuurlijk totaal niet zeker. Ik bedoel dat ze me negen maaltijden brachten, die ik allemaal netjes in die volgorde opat. Het licht in de kamer ging drie keer uit, en ik heb drie keer geslapen. Normaal gesproken ben ik een lichte slaper en slaap ik op de gekste tijden, maar om de een of andere reden sliep ik toen als een os. Raar is dat, hè? Heb je me tot zover kunnen volgen?’
Tengo knikte zwijgend.
‘Die drie dagen lang heb ik geen enkel woord gezegd. Mijn verzorger was een magere jonge vent met een honkbalpet, een wit masker, een trainingspak en vuile gympen. Die bracht me mijn eten op een dienblad, en tegen de tijd dat ik het op had kunnen hebben, kwam hij terug om het weg te halen. Het eten werd geserveerd op papieren wegwerpborden en -schotels, met zwieberig plastic bestek, en het bestond uit afgezaagde kant-en-klaarmaaltijden: niet lekker, maar ook niet vies. Veel was het niet. Ik had honger, dus ik at alles tot het laatste kruimeltje op. En dat is ook weer zoiets raars, want normaal heb ik nooit zo’n trek. Als ik niet uitkijk, vergeet ik soms zelfs om te eten. Kun je nagaan! Als drinken kreeg ik melk en mineraalwater. Koffie en thee waren er niet bij. Single malt en bier al evenmin. Roken mocht niet. Nou ja, dat slikte ik maar. Ik was per slot van rekening niet in een luxe vakantiehotel.’
Komatsu haalde opeens een rood pakje Marlboro tevoorschijn, stak er een tussen zijn lippen en streek een lucifer aan. Hij zoog de rook langzaam tot diep in zijn longen, blies hem weer uit en fronste daarna zijn wenkbrauwen.
‘Die vent die me mijn eten bracht heeft tot het laatst toe geen woord tegen me gezegd. Waarschijnlijk was hem dat verboden. Hij was niet meer dan een ondergeschikte, een manusje-van-alles – dat zag je overal aan. Maar ik heb het sterke vermoeden dat hij heel goed bekend was met vechtsporten. Hij bewoog zich uiterst soepel en waakzaam.’
‘Hebt u hem dan nooit iets gevraagd?’
‘O, ik wist dat hij toch geen antwoord zou geven. Nee, ik hield me stil en deed braaf wat er van me verlangd werd. Ik at het eten dat hij me bracht en dronk mijn melk, als de lamp uitging ging ik slapen, en als het licht werd in de kamer, werd ik weer wakker. ’s Ochtends kwam die jonge vent met een elektrisch scheerapparaat en een tandenborstel die hij voor me neerlegde, en als ik ermee klaar was, haalde hij ze weer weg. Behalve wc-papier had het kamertje niets wat je voorzieningen zou kunnen noemen. Douchen mocht ik niet, en schone kleren aantrekken kon ik ook niet – niet dat ik in een van beide zin had. Het kamertje had ook geen spiegel, maar dat vond ik geen groot gemis. Nee, mijn grootste probleem was dat ik me verveelde. Want je moet je voorstellen: vanaf het ogenblik dat ik mijn ogen opendeed tot het moment dat ik in slaap viel, moest ik de tijd in m’n dooie eentje doorbrengen in een spierwit kamertje met de vorm van een dobbelsteen, zonder een mond te kunnen opendoen. En dan verveel je je stierlijk, neem dat maar van me aan! Ik ben verslaafd aan lezen. Ik móét iets om me heen hebben wat gedrukt is, al is het maar het roomservicemenu, anders ga ik gillen. Maar ik had geen boeken, geen kranten, geen weekbladen, niets! Geen tv, geen radio, geen computerspelletjes, niemand om mee te praten, ik had niets anders te doen dan naar de vloer of de muren of het plafond te zitten staren. Nou, dat was een erg raar gevoel! Want ga maar na: loop je rustig over straat, en dan word je door twee wildvreemde snuiters in de chloroform gezet en meegenomen naar een mal kamertje zonder ramen, waar ze je gevangenhouden. Dat zijn toch geen gewone omstandigheden, nietwaar? En desondanks stierf ik bijna van verveling!’
Komatsu staarde enige tijd met diepe emotie naar de rook die omhoogkringelde van de sigaret tussen zijn vingers. Toen tikte hij de as af in de asbak.
‘Ik neem aan dat ze me die drie dagen in dat kleine kamertje in mijn sop hebben laten gaarkoken om me murw te maken. Daar is dat tuig heel goed in. Die weten precies wat ze moeten doen om je zenuwen in een bos hulpeloos lillende draadjes te veranderen. Op de vierde dag – met andere woorden, na mijn vierde ontbijt – kwamen er twee kerels op bezoek. Dat zullen de twee zijn die me ontvoerd hebben, dacht ik. Het was op dat moment allemaal zo vlug gegaan dat ik niet wist wat me overkwam, dus ik had niet goed naar hun gezichten gekeken. Maar zodra ik dit tweetal zag, kwam het allemaal langzaam maar zeker weer bij me terug: ik werd in de auto getrokken, mijn arm werd zo hard omgedraaid dat ik dacht dat hij van mijn lijf zou worden gerukt, en ik kreeg een lap onder mijn neus geduwd die in een of ander chemisch middeltje was gedrenkt. En in de tussentijd wisselden de twee geen enkel woord. Het was in een vloek en een zucht gebeurd.’
Komatsu’s gezicht vertrok enigszins bij de herinnering.
‘De ene was vrij klein, met een stevig postuur en haar dat tot korte stoppeltjes was geknipt. Hij had een zongebruind gezicht en scherpe jukbeenderen. De ander was lang, met lange armen en benen, en hij droeg zijn haar in een paardenstaart. Als je ze naast elkaar zag staan, leken ze net een komisch duo: de Lange Slungel en de Kleine Sik. Maar ik zag meteen dat ik ze niet moest onderschatten. Dit waren types die er niet voor zouden terugdeinzen om uiterst drastische stappen te ondernemen als dat nodig was. Ze liepen er alleen niet mee te koop. Ze gedroegen zich heel beleefd. Dat maakte ze nog vervaarlijker. Hun ogen stonden ijskoud. Allebei droegen ze een donkere katoenen broek en een wit overhemd met korte mouwen. En allebei leken ze tussen de vijfentwintig en de dertig, Stoppelveld iets ouder dan Paardenstaart. Ze droegen geen van beiden een horloge.’
Tengo wachtte zwijgend tot Komatsu doorging.
‘Stoppelveld voerde het woord. De dunne Paardenstaart bleef al die tijd zonder een woord te zeggen of een vin te verroeren kaarsrecht voor de deur staan. Hij leek te luisteren naar het gesprek dat Stoppelveld met mij voerde, maar voor hetzelfde geld hoorde hij er niets van. Stoppelveld ging tegenover me zitten op een metalen klapstoeltje dat hij had meegenomen. Omdat er geen andere stoel was, zat ik op het bed. Ik heb nog nooit iemand gezien met zo weinig uitdrukking op zijn gezicht als hij. Natuurlijk bewoog zijn mond als hij praatte, maar de rest van zijn gezicht bleef stil. Hij leek wel de pop van een buikspreker.’
==
Het eerste wat Stoppelveld tegen Komatsu zei was: ‘U zult intussen wel hebben geraden waarom u hier bent, wie we zijn, en waar u bent.’ Toen Komatsu dat ontkende, keek Stoppelveld hem enige tijd aan met ogen waaraan alle diepte ontbrak en zei toen: ‘Maar als ik u vroeg om het eens te proberen, welk antwoord zou u dan geven?’ De woorden klonken beleefd, maar duldden geen tegenspraak. De stem was intens hard en koud, als een metalen liniaal die jarenlang in een koelkast heeft gelegen.
Na enig aarzelen bekende Komatsu eerlijk dat hij, als hij met alle geweld moest raden, zou denken dat het misschien iets te maken had met Een pop van lucht. Een andere reden kon hij namelijk niet bedenken. ‘En als ik gelijk heb, wil dat zeggen dat u beiden iets met Voorhoede te maken hebt en dat dit kamertje zich misschien op het terrein van die organisatie bevindt. Maar natuurlijk is dat allemaal niet meer dan een slag in de lucht.’
Stoppelveld bevestigde dit niet, hij ontkende het niet, hij staarde Komatsu alleen maar zwijgend aan. Komatsu zei ook niets.
‘Dan zullen we die slag in de lucht als de basis voor ons gesprek gebruiken,’ zei Stoppelveld uiteindelijk. Zijn stem klonk zacht. ‘Waar we het nu over zullen hebben, moet uitsluitend worden gezien in het kader van de hypothese die u zojuist hebt geopperd – áls die werkelijk waar zou zijn. Bent u het daarmee eens?’
‘Jazeker,’ zei Komatsu. Ze probeerden de zaak zo omslachtig mogelijk in te kleden. Dat was geen slecht voorteken. Als ze niet van plan waren om hem levend terug te sturen, was het nergens voor nodig om het zo ingewikkeld te maken.
‘Als redacteur van uw uitgeverij bent u verantwoordelijk geweest voor de publicatie van Eriko Fukada’s novelle Een pop van lucht. Klopt dat?’
Komatsu kon dat alleen maar bevestigen. Het was een algemeen bekend feit.
‘Het verhaal heeft daarbij de Prijs voor Literair Debutanten van uw tijdschrift ontvangen, maar voor zover wij hebben begrepen, heeft zich bij de toekenning van die prijs een onregelmatigheid voorgedaan. Voordat het manuscript naar de jury ging, is het op uw instructies door een derde drastisch herschreven. Dat stiekem herschreven werk heeft de Debutantenprijs gewonnen en een grote sensatie veroorzaakt, en daarna is het als boek uitgegeven en een bestseller geworden. Klopt dat ook?’
‘Dat hangt ervan af hoe je het bekijkt,’ zei Komatsu. ‘Het komt wel vaker voor dat een redacteur adviseert om een manuscript dat voor een prijsvraag is ingezonden te herschrijven, en–’
Stoppelveld stak een hand op om Komatsu te onderbreken.
‘Ik zeg niet dat er iets op tegen is als de auteur zelf op advies van zijn redacteur zijn manuscript herziet. Maar om iemand anders te vragen een manuscript te herschrijven zodat het een prijs kan winnen – dat druist in tegen alle principes van eerlijkheid. En dan nog eens een dummymaatschappij oprichten om de royalty’s te verdelen! Ik weet niet hoe dit juridisch zal worden uitgelegd, maar maatschappelijk en moreel zullen u en uw medewerkers streng worden veroordeeld. U kunt zich hier absoluut niet uit praten. Alle kranten en tijdschriften zullen er met vette koppen over schrijven, en uw uitgeverij zal heel veel van het vertrouwen verliezen dat zij in de loop van haar bestaan heeft opgebouwd. Dat weet u net zo goed als ik, meneer Komatsu! Wij zijn de feiten heel nauwkeurig nagegaan, en wij zijn in staat concrete bewijzen te overleggen om onze beschuldigingen te ondersteunen. U hoeft dus niet naar uitvluchten te zoeken, want die werken bij ons niet. Dat is alleen maar zonde van de tijd – zowel voor ons als voor u.’
Komatsu knikte zwijgend.
‘Als dit allemaal uitkomt, zult u natuurlijk ontslag moeten nemen; en dat niet alleen, u zult ook uit de literaire wereld worden verbannen. U zult uw gezicht nergens meer kunnen laten zien. Openlijk, tenminste.’
‘Waarschijnlijk niet,’ gaf Komatsu toe.
‘Maar tot nu toe zijn nog maar vrij weinig mensen van deze feiten op de hoogte,’ zei Stoppelveld. ‘U, Eriko Fukada, de heer Ebisuno, en dan Tengo Kawana, die het manuscript heeft herschreven. En verder nog een paar anderen.’
Komatsu koos zijn woorden met grote zorg. ‘Uitgaande van de hypothese die de basis vormt voor dit gesprek, neem ik aan dat die “paar anderen” leden van Voorhoede zijn?’
Stoppelveld knikte nauwelijks merkbaar. ‘Uitgaande van die hypothese is dat een logische conclusie. Of het waar is laat ik in het midden.’
Stoppelveld wachtte even tot Komatsu tijd had gehad om zijn inleiding te verwerken. Toen ging hij verder.
‘Maar als die hypothese juist is, zijn zíj in staat om hier met u te doen en te laten wat ze willen. Zij zijn in staat om u zo lang ze willen als hun gast in dit kamertje vast te houden. Dat kost hun niet de minste moeite. Maar als zij die tijd willen verkorten, dan staan er verscheidene mogelijkheden tot hun beschikking. En daaronder zijn mogelijkheden die voor geen van beide partijen bijzonder aangenaam te noemen zijn. In elk geval, over die macht en die middelen beschikken zij. Ik neem aan dat u me tot zover in grote lijnen hebt kunnen volgen?’
‘Ik geloof dat ik het wel zo’n beetje begrijp,’ zei Komatsu.
‘Uitstekend,’ zei Stoppelveld.
Stoppelveld hief zwijgend één vinger op, en Paardenstaart ging de kamer uit. Na verloop van tijd kwam hij terug met een telefoontoestel. Het snoer stak hij in een stekkerdoos bij de vloer, en het toestel gaf hij Komatsu in handen. Stoppelveld gaf Komatsu opdracht zijn uitgeverij op te bellen.
‘U hebt een zware kou gevat en ligt al een paar dagen met hoge koorts in bed. Het ziet er voorlopig niet naar uit dat u naar kantoor kunt. Als u dat hebt gezegd, hangt u op.’
Komatsu liet een van zijn collega’s aan de lijn komen, gaf in eenvoudige bewoordingen door wat hem was opgedragen, en hing op zonder in te gaan op de vragen die op hem werden afgevuurd. Op een knikje van Stoppelveld trok Paardenstaart het snoer weer los en liep met de telefoon de kamer uit. Stoppelveld staarde naar de rug van zijn handen alsof hij ze aan een inspectie onderwierp. Toen wendde hij zich weer tot Komatsu. Nu had zijn stem – heel vaag, weliswaar – zowaar iets vriendelijks.
‘Voor vandaag zullen we het hierbij laten,’ zei hij. ‘Een volgende keer praten we verder. In de tussentijd zou ik maar eens goed nadenken over wat ik u vandaag allemaal heb verteld.’
Het tweetal ging weer weg, en daarna bracht Komatsu tien dagen door in dat benauwde kamertje zonder een woord te spreken. Drie keer per dag kwam de gemaskerde jongeman hem zijn niet-lekkere maaltijden brengen. Vanaf de vierde dag kreeg hij elke dag schone kleren, in de vorm van een soort katoenen pyjama, maar douchen was er niet bij. Hij kon alleen zijn gezicht wassen in het wasbakje bij de wc, meer niet. Langzamerhand raakte hij de tel van de dagen kwijt.
Hij nam aan dat ze hem hadden meegenomen naar het hoofdkwartier van de sekte in Yamanashi. Hij had dat op de televisie ooit eens gezien. Het lag diep in de bergen, en met de hoge schutting die eromheen liep had het wel iets weg van een extraterritoriaal gebied. Het was onmogelijk om eruit te ontsnappen of om hulp te vragen. Als hij werd vermoord (want dat had Stoppelveld ongetwijfeld bedoeld met zijn ‘mogelijkheden die voor geen van beide partijen bijzonder aangenaam zijn’), zou zijn lichaam nooit worden gevonden. Dit was de eerste keer in Komatsu’s leven dat de dood hem zo letterlijk in het gezicht staarde.
Op de tiende dag (waarschíjnlijk de tiende dag, maar hij durfde er geen eed op te doen) nadat ze hem hadden gedwongen zijn uitgeverij op te bellen, verscheen het tweetal eindelijk weer. Stoppelveld leek iets magerder te zijn geworden dan de vorige keer, waardoor zijn jukbeenderen nog scherper uitstaken. Zijn ijskoude ogen waren nu bloeddoorlopen. Net als de vorige keer ging hij zitten op de metalen klapstoel die hij had meegenomen. Komatsu zat tegenover hem, aan de andere kant van het bureau. Stoppelveld was een hele poos stil. Hij staarde Komatsu alleen maar aan met zijn rode ogen.
Paardenstaart was qua uiterlijk niets veranderd. Hij stond net als de vorige keer met stramme rechte rug voor de deur en staarde met uitdrukkingsloze blik naar een denkbeeldig punt in de ruimte. Beide mannen waren nog steeds gekleed in donkere broek en wit overhemd. Het was waarschijnlijk een soort uniform.
‘Laten we de draad van het gesprek weer opnemen,’ zei Stoppelveld eindelijk. ‘We hadden het geloof ik over de verschillende manieren waarop wij u hier kunnen behandelen.’
Komatsu knikte. ‘En daaronder waren mogelijkheden die voor geen van beide partijen bijzonder aangenaam te noemen waren.’
‘U hebt een verbazend goed geheugen,’ zei Stoppelveld. ‘Helaas hebt u gelijk. U zult ook rekening moeten houden met de mogelijkheid dat dit wel eens op een minder gelukkige wijze kon aflopen.’
Komatsu zei niets.
‘Maar dat is nadrukkelijk en uitsluitend logisch geredeneerd,’ vervolgde Stoppelveld. ‘Realistisch gesproken willen zij, als het even kan, zo’n extreme keuze vermijden. Als u hier nu plotseling zou verdwijnen, meneer Komatsu, zou dat allerlei vervelende problemen voor ons veroorzaken, net als toen Eriko Fukada zoekraakte. Er zijn waarschijnlijk niet veel mensen die uw verdwijning zullen betreuren, maar uw bekwaamheden als redacteur staan in hoog aanzien, en in de literaire wereld bent u een bekende figuur. En als het bedrag dat u haar maandelijks betaalt achterwege blijft, zal uw voormalige echtgenote ook wel geneigd zijn om haar stem bij het koor te voegen. Dat zijn allemaal ontwikkelingen die zij niet als gunstig kunnen beschouwen.’
Komatsu hoestte droog en slikte zijn speeksel door.
‘Zij bekritiseren u niet persoonlijk, en ze zijn dan ook niet van plan u te straffen. Zij begrijpen heel goed dat u met de publicatie van Een pop van lucht niet de bedoeling had om een bepaalde religieuze organisatie aan te vallen. Aanvankelijk was u van het verband tussen het boek en die organisatie niet eens op de hoogte. U maakte uw frauduleuze plannetjes voor de aardigheid en uit ambitie, maar algauw bleek dat u een goudmijn had aangeboord. En voor een gewoon kantoormannetje valt het niet mee om elke maand weer alimentatie voor vrouw en kind op te brengen, nietwaar? Toen hebt u de aspirant-romanschrijver en bijlesinstituutonderwijzer Tengo Kawana, die ook niets van de omstandigheden wist, bij het project betrokken. Het project zelf was amusant en spitsvondig, maar u had zich op het boek en uw tegenstanders verkeken. Het had veel meer om het lijf dan u zich aanvankelijk had voorgesteld. Het groeide u boven het hoofd. U en uw medewerkers zijn als burgers die in een mijnenveld aan het front zijn verdwaald. U kunt niet meer voor- of achteruit. Is het niet zo, meneer Komatsu?’
‘Zou het?’ antwoordde Komatsu vaag.
‘U snapt er echt nog niet veel van, hè?’ De ogen waarmee Stoppelveld Komatsu aankeek vernauwden zich bijna onmerkbaar. ‘Als u het goed begreep, sprak u er niet zo onverschillig over. Laat ik het helemaal duidelijk maken: u bevindt zich wérkelijk midden in een mijnenveld.’
Komatsu knikte zwijgend.
Stoppelveld sloot zijn ogen en wachtte ongeveer tien seconden voor hij ze weer opendeed. ‘U en uw medewerkers zullen het bepaald niet leuk vinden dat u in deze situatie verzeild bent geraakt, maar u dient zich te realiseren dat zij ook met een levensgroot probleem zitten.’
Komatsu trok de stoute schoenen aan. ‘Mag ik u iets vragen?’ zei hij.
‘Als ik erop kan antwoorden.’
‘Door Een pop van lucht uit te geven, hebben wij die religieuze organisatie enige last bezorgd. Zie ik dat goed?’
‘Enige last? Hoe komt u daarbij?’ zei Stoppelveld. Er trok een nauwelijks merkbare rilling over zijn gezicht. ‘De stemmen spreken niet meer tot hen. Begrijpt u wel wat dat betekent?’
‘Nee,’ zei Komatsu met droge keel.
‘Laten we het daar dan maar op houden. Ik ben niet in staat om een concretere uitleg te geven, en voor u is het beter dat u het niet weet. De stemmen spreken niet meer tot hen. Ze zwijgen. Dat is het enige wat ik u nu zeggen kan.’ Stoppelveld hield even stil. ‘En al die ellende is veroorzaakt doordat Een pop van lucht in druk is verschenen.’
‘Maar hadden Eriko Fukada en professor Ebisuno enig idee dat die ellende, zoals u het noemt, het resultaat zou zijn als het boek werd gepubliceerd?’ vroeg Komatsu.
Stoppelveld schudde zijn hoofd. ‘Nee, ik denk niet dat de heer Ebisuno zich daarvan bewust was. En wat Eriko Fukada van zins was is onduidelijk. Ik neem echter aan dat dit niet haar opzet was. Als hier al sprake was van opzet, was het waarschijnlijk niet de hare.’
‘De lezers beschouwen Een pop van lucht gewoon als een fantasyverhaal,’ zei Komatsu. ‘Een naïeve fantastische vertelling, geschreven door een middelbare scholiere. Om u de waarheid te zeggen hebben we nogal wat kritische reacties ontvangen dat het verhaal te onrealistisch zou zijn. Er is niemand die denkt dat hier wel eens een belangrijk geheim of concrete informatie in kon worden onthuld.’
‘Daarin hebt u ongetwijfeld gelijk,’ zei Stoppelveld. ‘Bijna geen enkele lezer zal zoiets denken. Maar daar gaat het ook niet om. Dit geheim had nooit openbaar mogen worden gemaakt, in geen enkele vorm.’
Paardenstaart stond nog steeds voor de deur en staarde naar de muur tegenover hem met een blik alsof aan de andere kant daarvan een uitzicht was waarvan niemand kon genieten behalve hij.
‘Wat zij willen, is dat de stemmen naar hen terugkeren,’ zei Stoppelveld, zijn woorden met zorg kiezend. ‘De waterader is niet verdroogd. Hij is alleen zo diep weggezonken dat wij hem niet meer kunnen zien. Het zal heel moeilijk zijn hem nogmaals te doen vloeien, maar onmogelijk is het niet.’
Stoppelveld staarde Komatsu in de ogen. Het was alsof hij de diepte wilde peilen van iets wat hij daarin zag, zoals iemand die met zijn ogen meet of een bepaald meubel in een kamer past.
‘Zoals ik daarnet al zei, bevindt u zich met z’n allen midden in een mijnenveld en kunt u niet meer voor- of achteruit. Maar zij zijn in staat u een pad te wijzen waarover u zich in veiligheid kunt brengen. Dan komt u er allemaal levend af, en zij ontdoen zich op een vredige manier van een stel lastige indringers.’
Stoppelveld sloeg zijn benen over elkaar.
‘Ik wil u dus verzoeken om u zo stilletjes mogelijk terug te trekken. Het laat hen echt koud of u met z’n allen aan flarden wordt geblazen, gelooft u me. Maar dat zou nu een groot kabaal veroorzaken, en dat moet zo veel mogelijk worden vermeden. Ik zal u dus een uitweg wijzen, meneer Komatsu. Ik zal u laten zien hoe u op een veilige manier de weg terug kunt nemen. Maar de prijs die wij daarvoor verlangen, is dat u de publicatie van Een pop van lucht stopzet. Het boek wordt niet herdrukt en verschijnt niet in een pocketuitgave. Natuurlijk wordt er ook geen reclame meer voor gemaakt. En u verbreekt al uw contacten met Eriko Fukada. Wat zegt u ervan? Iemand als u moet zoiets toch kunnen, denk ik.’
‘Het zal niet eenvoudig gaan, maar onmogelijk is het misschien niet,’ zei Komatsu.
‘Meneer Komatsu, wij hebben u hier niet uitgenodigd om gesprekken te voeren op het niveau van “misschien”.’ Stoppelvelds ogen brandden nog roder en scherper. ‘Wij vragen u helemaal niet om alle verkochte exemplaren in te zamelen. Dat zou juist een geweldige sensatie in de massamedia veroorzaken. En wij beseffen ook dat u tot zoiets niet in staat zou zijn. Nee, het enige wat wij van u verlangen is dat u de zaak zo veel mogelijk in de doofpot stopt. Wat gebeurd is, is gebeurd. Niets aan te doen. Gedane zaken nemen geen keer. Een tijdlang zo weinig mogelijk aandacht trekken – dat is wat zij nu willen. Kunt u me volgen?’
Komatsu knikte ten teken dat hij het begreep.
‘Ik heb u al eerder uitgelegd dat bepaalde aspecten van uw project het daglicht nauwelijks kunnen velen. Als die aspecten bekend worden, zal iedereen die eraan heeft meegewerkt daarvan de maatschappelijke weerslag ondervinden. In het belang van beide partijen stellen wij dus een wapenstilstand voor. Zij zullen u en uw medewerkers niet verder verantwoordelijk houden en zij garanderen ieders veiligheid. Uw groep heeft voortaan niets meer met Een pop van lucht te maken. Dat lijkt me toch geen slechte ruil toe.’
Komatsu dacht hier even over na. ‘Goed. De uitgave van Een pop van lucht zal in feite worden stopgezet. Dat beloof ik. Daar is misschien wat tijd mee gemoeid, maar ik vind er wel iets op. En wat mij persoonlijk betreft, ik ben graag bereid deze hele reeks gebeurtenissen te vergeten. Datzelfde geldt waarschijnlijk ook voor Tengo Kawana. Die was aanvankelijk helemaal niet zo enthousiast over dit project, en ik heb heel hard moeten praten om hem zover te krijgen dat hij meedeed. En verder is zijn aandeel in het werk al ten einde. Wat Eriko Fukada betreft voorzie ik ook geen problemen. Ze heeft gezegd niet van plan te zijn ooit nog eens een verhaal te schrijven. Maar hoe professor Ebisuno op dit voorstel zal reageren, weet ik niet. Die wil namelijk per se weten of zijn vriend Tamotsu Fukada nog in leven is, en zo ja, waar hij nu is en hoe hij het maakt. Ik kan u nu wel van alles beloven, maar de kans is groot dat hij weigert mee te werken tot hij van Fukada heeft gehoord.’
‘De heer Fukada is overleden,’ zei Stoppelveld. Zijn stem was kalm en vlak, maar klonk toch ontzettend zwaar.
‘Overleden?’ zei Komatsu.
‘Ja. Korte tijd geleden,’ zei Stoppelveld. Hij haalde diep adem, en blies die langzaam weer uit. ‘Het was een hartaanval. Hij heeft niet geleden, het was in een oogwenk gebeurd. Door omstandigheden is van zijn overlijden geen aangifte gedaan bij de autoriteiten en heeft de begrafenis in het geheim plaatsgevonden op het terrein van onze organisatie. Om geloofsredenen is zijn lichaam door onszelf gecremeerd en zijn as in de bergen uitgestrooid. Juridisch gesproken is dit het moedwillige vernietiging van een lijk, al zal het moeilijk zijn om zoiets voor het gerecht te bewijzen. Maar dit zijn de feiten. Over zulke dingen als het leven of de dood van een mens liegen wij niet. Geeft u dit alstublieft aan de heer Ebisuno door.’
‘Dus het was een natuurlijke dood.’
Stoppelveld knikte zwaar. ‘De heer Fukada betekende ontzettend veel voor ons. Of nee. “Ontzettend veel” is een afgezaagde uitdrukking, die grotelijks tekortschiet. Hij was een gigant, in alle betekenissen van het woord. Zijn dood is nog maar aan een beperkt aantal mensen bekend, maar die zijn zonder uitzondering in grote verslagenheid gehuld. Zijn vrouw – Eriko Fukada’s moeder dus – is een paar jaar geleden aan maagkanker overleden. Ze heeft chemotherapie geweigerd en is in de kliniek van onze organisatie gestorven. Tamotsu, haar man, was bij haar.’
‘En van haar dood is ook geen aangifte gedaan?’ vroeg Komatsu.
De ontkenning kwam niet.
‘En nu is Tamotsu Fukada ook overleden.’
‘Inderdaad,’ zei Stoppelveld.
‘Na de publicatie van Een pop van lucht?’
Stoppelveld staarde naar het blad van het bureau en keek daarna Komatsu weer aan.
‘Dat klopt. De heer Fukada is na de publicatie van Een pop van lucht overleden.’
Komatsu besloot een gokje te wagen. ‘Denkt u dat er een causaal verband bestaat tussen die twee gebeurtenissen?’ vroeg hij.
Stoppelveld was even stil. Hij dacht na over hoe hij zou antwoorden. Toen leek hij de knoop te hebben doorgehakt.
‘Ik zal het u maar vertellen,’ zei hij. ‘Om de heer Ebisuno tevreden te stellen, is het waarschijnlijk het best om open kaart te spelen. Om u de waarheid te zeggen, was Tamotsu Fukada de Leider van onze organisatie en “degene die naar de stemmen luistert”. Maar toen zijn dochter Eriko Een pop van lucht publiceerde, spraken de stemmen niet langer tot hem en heeft hijzelf een eind aan zijn leven gemaakt. Het was een natuurlijke dood. Preciezer gezegd: hij heeft zelf de natuur een eind aan zijn leven laten maken.’
‘Dus Eriko Fukada was de dochter van de Leider!’ fluisterde Komatsu.
Stoppelveld knikte, kort maar krachtig.
‘En ze heeft in feite haar eigen vader de dood in gedreven.’
Stoppelveld knikte nogmaals. ‘Ja.’
‘Maar de organisatie bestaat nog steeds.’
‘De organisatie bestaat nog steeds,’ antwoordde Stoppelveld. Hij staarde Komatsu aan met ogen zo koud als kiezelstenen die sinds de ijstijd in een gletsjer bevroren zijn geweest. ‘Meneer Komatsu, de publicatie van Een pop van lucht heeft onze organisatie onzegbare schade toegebracht. Toch willen zij u en uw groep daar niet voor straffen. Daar winnen ze niets mee, in dit late stadium. Zij hebben een missie te vervullen, en die vereist rust en vrede, isolement en afzondering.’
‘Dus laten we allemaal een paar stappen terug doen en deze hele geschiedenis vergeten. Bedoelt u dat?’
‘In het kort gezegd komt het daarop neer.’
‘En moesten jullie me echt zo nodig ontvoeren om me dit te vertellen?’
Voor het eerst verscheen er iets op Stoppelvelds gezicht wat op een uitdrukking leek – iets heel oppervlakkigs, dat het midden leek te houden tussen geamuseerdheid en medelijden.
‘Wij hebben ons voor uw ontvangst zoveel moeite getroost om u duidelijk te maken hoe ernstig zij dit alles opnemen. Zij willen niet hun toevlucht nemen tot extreme maatregelen, maar als die noodzakelijk zouden blijken, aarzelen ze niet. Dat wilden wij u aan den lijve doen ondervinden. Als u en uw medewerkers uw belofte niet nakomen, zal dat gevolgen hebben die bepaald niet aangenaam kunnen worden genoemd. Ik mag aannemen dat u dat inmiddels wel zult hebben begrepen.’
‘Dat mag u inderdaad,’ zei Komatsu.
‘U hebt ontzettend geluk gehad, meneer Komatsu. Dat meen ik echt. Het kan zijn dat u vanwege de dikke mist geen hand voor ogen kon zien, maar u stond met z’n allen nog maar een paar centimeter van de rand van een diepe afgrond vandaan. Vergeet u dat vooral niet. Op dit ogenblik hebben zij geen tijd om zich met uw groep te bemoeien. Zij hebben belangrijker dingen aan hun hoofd. Ook in die zin hebt u geluk gehad. Dus zolang dat geluk duurt...’
Hij draaide opeens zijn handen om, zodat ze met de palmen naar boven lagen, net of hij wilde kijken of het regende. Komatsu wachtte tot hij verderging. Hij bleef echter zwijgen. Toen hij was uitgesproken, zag hij er plotseling ontzettend uitgeput uit. Langzaam kwam hij overeind van zijn klapstoel, vouwde hem op, stak hem onder zijn arm, en liep zonder om te kijken het kubusvormige kamertje uit. De zware deur ging dicht en viel met een droge klik weer in het slot. Komatsu bleef alleen achter.
==
‘Daarna hebben ze me nog ongeveer vier dagen in die kubus vastgehouden. Ze hadden me verteld waar het over ging en we hadden een overeenkomst gesloten, dus waarom ze me nog langer opgesloten hielden begreep ik niet. Dat tweetal heb ik niet meer teruggezien, en dat jonge manusje-van-alles heeft tot het laatst toe geen woord gezegd. Dus ik at weer dat afgezaagde eten, schoor me weer elektrisch, en doodde de tijd met naar het plafond en de muren te staren. Als het licht uitging ging ik slapen, en als het weer aanging werd ik wakker. En ik bleef herkauwen wat Stoppelveld tegen me had gezegd. We hadden geluk gehad – dat besefte ik toen pas goed. Stoppelveld had gelijk: als die lui daar zin in hadden, konden ze alles met ons doen wat ze wilden, en zo genadeloos als ze wilden. Als je daar opgesloten zit, realiseer je je zoiets terdege. Waarschijnlijk was dat de reden waarom ze me na afloop van het gesprek nog eens vier dagen lang hebben vastgehouden. Ze zijn subtiel, hoor. Dat moet je ze nageven.’
Komatsu pakte zijn glas en nam een slok van zijn highball.
‘Toen hebben ze me nog een keer in de chloroform gezet, en toen ik mijn ogen opendeed, lag ik op een bank in de buitentuin van de Meiji-schrijn. Het was vroeg in de ochtend, en zo laat in september is het al behoorlijk koud. Op die manier pikte ik dus nog echt een verkoudheid op. Het was wel niet met opzet, maar ik heb daarna werkelijk drie dagen met koorts op bed gelegen. Maar ik mag in mijn handen knijpen dat ik er op die manier van af ben gekomen.’
En daarmee leek Komatsu aan het eind van zijn verhaal te zijn.
‘Hebt u dit allemaal aan professor Ebisuno verteld?’ vroeg Tengo.
‘O, een paar dagen nadat mijn koorts weer was gezakt, ben ik hem gaan opzoeken in zijn huis op zijn bergtop. En toen heb ik hem ongeveer hetzelfde verhaal gedaan.’
‘En wat zei hij ervan?’
Komatsu dronk het laatste slokje van zijn highball op en bestelde er nog een. Hij bood er Tengo ook een aan, maar die schudde zijn hoofd.
‘Professor Ebisuno liet me alles een paar keer opnieuw vertellen, en hij vroeg me het hemd van het lijf. Natuurlijk antwoordde ik voor zover dat in mijn vermogen lag. Als hij dat vroeg, kon ik alles precies herhalen. Na mijn laatste gesprek met Stoppelveld had ik nu eenmaal nog eens vier dagen in m’n eentje in dat kamertje opgesloten gezeten, zonder iemand om mee te praten maar met zeeën van tijd. Ik had dus ruimschoots de gelegenheid gehad om alles wat Stoppelveld tegen me had gezegd te revue laten passeren en tot in de kleinste details in mijn geheugen te griffen. Ik was net een soort menselijk bandopnameapparaat.’
‘Maar voor het feit dat Fukaeri’s ouders zijn overleden hebben we alleen maar het woord van de sekte, nietwaar?’ zei Tengo.
‘Dat klopt. Ze kunnen het wel beweren, maar het bewijs is nergens te vinden. In geen van beide gevallen is er aangifte van overlijden gedaan. Maar uit de manier waarop Stoppelveld over ze sprak, maakte ik op dat hij me niet voor zat te liegen. Zoals hij zelf al zei, zijn voor hen het leven en de dood van een mens iets heiligs. Toen ik was uitgepraat, verzonk professor Ebisuno diep in gedachten – en hij kan werkelijk heel diep en heel lang nadenken, die man. Toen stond hij zonder een woord te zeggen op, en het duurde een hele tijd voor hij weer in de kamer terugkwam. Hij leek hun dood tot op zekere hoogte als onvermijdelijk aanvaard te hebben. Misschien had hij zich er in het diepst van zijn hart al op voorbereid dat ze niet meer in leven waren. Maar dat doet natuurlijk niets af aan de schok die hij moet hebben gevoeld toen hij het nieuws te horen kreeg dat twee van zijn intiemste vrienden inderdaad waren gestorven.’
Tengo dacht terug aan die sobere, lege woonkamer met zijn diepe, koude stilte, die alleen af en toe onderbroken werd door het scherpe gekwetter van een vogel buiten het raam.
‘En gaan we ons inderdaad uit dat mijnenveld terugtrekken?’ vroeg hij.
De nieuwe highball werd geserveerd, en Komatsu nam meteen een slok.
‘Die beslissing is niet ter plekke genomen. Professor Ebisuno zei dat we tijd nodig hadden om na te denken. Maar wat hadden we voor keus? Uiteindelijk konden we alleen maar doen wat zij zeiden. Ik ben dan ook meteen in actie gekomen. Ik heb er hard voor moeten werken, maar ik heb het voor elkaar kunnen krijgen dat Een pop van lucht niet wordt herdrukt, en dat betekent in feite dat het uit de handel is genomen. Het wordt ook niet als pocket uitgebracht. We hebben er heel wat exemplaren van verkocht, dus de uitgeverij heeft er behoorlijk winst mee gemaakt, en zeker geen verlies. Maar natuurlijk was dit iets wat het hele bedrijf aanging, dus er moest lang en veel over vergaderd worden, en de uiteindelijke beslissing moest door de directeur worden genomen – kortom, het had heel wat voeten in de aarde, maar zodra ik iets liet doorschemeren over de mogelijkheid van een schandaal met een ghostwriter, begonnen de hoge pieten ’m opeens te knijpen en lieten ze het allemaal aan mij over. Ik zal voorlopig wel weer in hun verdomboekje staan, maar dat hindert niet. Daar ben ik wel aan gewend.’
‘Dus u denkt dat professor Ebisuno hen werkelijk gelooft als zij zeggen dat Fukaeri’s ouders allebei zijn overleden?’
‘Ja,’ zei Komatsu. ‘Alleen, tussen het aanvaarden van zo’n feit en het ogenblik dat het werkelijk tot je doordringt – daar gaat de nodige tijd overheen. Maar voor zover ík het kan beoordelen, meenden ze het serieus. Ik had echt de indruk dat ze verdere moeilijkheden wilden vermijden, ook al moesten ze daarvoor bepaalde concessies doen. Vandaar dat ze hun toevlucht namen tot harde tactieken zoals die ontvoering. Ze wilden dat wij héél goed naar hun boodschap luisterden. Ze hadden ons helemaal niet hoeven te zeggen dat de sekte Fukada en zijn vrouw in het geheim heeft gecremeerd. Dat hadden ze rustig kunnen verzwijgen. Ook al valt het nu moeilijk te bewijzen, het moedwillig vernietigen van een lijk blijft een ernstig misdrijf. Toch hebben ze het aan ons verteld. Tot zóver hebben ze ons hun kaarten laten zien. Ook in die zin geloof ik dat Stoppelveld voor een groot gedeelte de waarheid sprak. Misschien niet in de kleine details, maar zeker in grote lijnen.’
Tengo zette de dingen die Komatsu had gezegd op een rijtje: ‘Dus Fukaeri’s vader was “degene die naar de stemmen luistert”. Met andere woorden, hij speelde de rol van profeet. Maar doordat zijn dochter Een pop van lucht schreef en dat boek een bestseller werd, spraken de stemmen niet langer tot hem, met het resultaat dat haar vader op natuurlijke wijze zijn leven beëindigde.’
‘Of op natuurlijke wijze een einde aan zijn leven maakte,’ zei Komatsu.
‘Maar voor de sekte is het nu van levensbelang dat ze een nieuwe profeet vinden. Als de stemmen ophouden te spreken, verliest de commune de grondreden van haar bestaan. Daarom kunnen ze zich met ons niet meer bezighouden. Ze hebben wel andere dingen aan hun hoofd. Kort samengevat komt het geloof ik ongeveer hierop neer.’
‘Zo’n beetje.’
‘Het verhaal van Een pop van lucht zit vol informatie die voor de sekte een heel bijzondere betekenis heeft. Doordat die in drukvorm over de hele wereld werd verspreid, zwegen de stemmen en zonk de waterader diep weg in de grond. Ik vraag me af waar die belangrijke informatie precies over gaat.’
‘De laatste vier dagen van mijn gevangenschap heb ik daar lang en diep over nagedacht,’ zei Komatsu. ‘Een pop van lucht is geen lang boek. Het beschrijft een wereld die regelmatig wordt bezocht door de Little People. De hoofdpersoon is een tienjarig meisje dat in een afgezonderde commune woont. De Little People verschijnen ’s nachts in het geheim en maken een pop van lucht. Die pop bevat het deellichaam van het meisje, en zo ontstaat de verhouding tussen mother en daughter. In die wereld staan twee manen aan de lucht, een grote en een kleine, die waarschijnlijk de mother en de daughter symboliseren. In het boek weigert de hoofdpersoon – waarvoor Fukaeri zelf waarschijnlijk model heeft gestaan – de rol van mother op zich te nemen en vlucht weg uit de commune. Daarbij laat ze haar daughter achter. Wat er daarna van die daughter is geworden, vermeldt het verhaal niet.’
Tengo staarde een tijdlang naar de smeltende ijsblokjes in zijn glas.
‘ “Degene die naar de stemmen luistert” heeft de hulp van een daughter nodig,’ zei hij. ‘Alleen door of via zo’n daughter kan hij de stemmen opvangen. Misschien zet ze die stemmen om in aardse woorden, dat weet ik niet. Maar om aan de boodschap van de stemmen de juiste vorm te geven, heb je alle twee nodig: de receiver en de perceiver, zoals Fukaeri ze noemt. Daarom moet er eerst een pop van lucht worden gemaakt, want alleen uit een pop van lucht kan er een daughter worden geboren. Maar voor je een daughter kunt maken, moet je eerst de juiste mother kunnen vinden.’
‘Dat is jouw uitleg.’
Tengo schudde zijn hoofd. ‘Uitleg is een veel te groot woord. Toen ik naar uw samenvatting zat te luisteren, had ik opeens een ingeving. Misschien zit het zó in elkaar, dacht ik.’
Terwijl hij het verhaal had herschreven, en ook daarna, had Tengo voortdurend nagedacht over wat die mothers en daughters toch te betekenen konden hebben, maar het totaalbeeld was hem volledig ontgaan. Terwijl hij met Komatsu zat te praten, begonnen de stukjes van de puzzel echter het ene na het andere in elkaar te passen. Toch waren er nog vragen overgebleven. Waarom was er een pop van lucht op zijn vaders bed in het tehuis verschenen, en waarom had daarin de gedaante van Aomame als jong meisje gelegen?
‘Een reuze interessant systeem, moet ik zeggen. Maar wat gebeurt er als een mother van haar daughter gescheiden wordt? Levert dat geen problemen op?’ vroeg Komatsu zich af.
‘Zonder haar daughter kun je de mother waarschijnlijk geen volledige bestaansvorm noemen. Kijk maar naar Fukaeri. Die mankeert duidelijk iets, al kun je niet precies zeggen wat. Ze lijkt haar schaduw kwijt te zijn – misschien kun je het zo nog het best stellen. En hoe het met een daughter gaat zonder haar mother, weet ik niet. Die zullen ook wel niet volledig zijn. Ze zijn nu eenmaal niet meer dan deellichamen. Maar Fukaeri’s daughter zal ook zonder haar mother wel in staat zijn geweest om als medium dienst te doen.’
Komatsu perste zijn lippen op elkaar en trok zijn mond enigszins schuin. Toen zei hij: ‘Tengo, je gaat me toch niet vertellen dat je alles in dat boek voor de letterlijke waarheid houdt?’
‘Nee, dat niet. Ik gebruik het alleen als een soort werkhypothese. Ik ga uit van de veronderstelling dat alles letterlijk waar is, en dan kijk ik hoe ver ik op die manier kom.’
‘Goed,’ zei Komatsu. ‘Dus Fukaeri’s deellichaam functioneerde zelfs ver van het eigenlijke lichaam nog als medium.’
‘Dat verklaart waarom Voorhoede geen pogingen heeft gedaan om Fukaeri met geweld terug te halen, ook al wisten ze waar ze was. Ook zonder haar was haar daughter namelijk in staat haar taak te vervullen. Ver weg of dichtbij, de band tussen die twee was waarschijnlijk bijzonder sterk.’
‘Op die manier!’
‘Als u het mij vraagt, hebben ze verscheidene daughters,’ vervolgde Tengo. ‘De Little People moeten van de gelegenheid gebruik hebben gemaakt om meer dan één pop van lucht te maken. Eén perceiver is te onveilig. Of misschien is het aantal daughters dat naar behoren functioneert maar beperkt. In dat geval heb je één sterke daughter die een centrale rol speelt en verscheidene minder sterke daughters in een ondergeschikte rol, en gezamenlijk functioneren die misschien als groep.’
‘Bedoel je dat de daughter die Fukaeri heeft achtergelaten die “naar behoren functionerende daughter” is in de centrale rol?’
‘Die kans lijkt me bijzonder groot. Bij deze geschiedenis heeft Fukaeri altijd in het middelpunt gestaan, als het oog van een tyfoon.’
Komatsu vernauwde zijn ogen tot spleetjes en verstrengelde zijn vingers boven het tafeltje. Als hij zo’n bui had, kon hij in korte tijd met bijzonder interessante ideeën op de proppen komen.
‘Moet je horen, Tengo. Dit komt net bij me op, maar wat denk je van het idee dat de Fukaeri die wij hebben leren kennen eigenlijk haar daughter is, en dat de werkelijke Fukaeri bij Voorhoede is achtergebleven?’
Bij die woorden werd het Tengo koud om het hart. Die gedachte was zelfs nooit bij hem opgekomen. Wat hem betreft was Fukaeri altijd een echt lichaam geweest. Maar nu Komatsu het zei... Het was niet onmogelijk. Ik menstrueer niet. Je hoeft dus niet bang te zijn dat ik zwanger word. Dat had Fukaeri die nacht na die rare, eenzijdige geslachtsgemeenschap tegen hem gezegd. Als ze niet meer was dan een deellichaam, was dat misschien vanzelfsprekend. Een deellichaam kon zich niet voortplanten. Dat kon alleen een mother. Maar het idee dat hij niet met Fukaeri zelf, maar met haar deellichaam seks had gehad, wilde er bij hem niet in.
‘Fukaeri heeft een uitgesproken persoonlijkheid,’ zei hij. ‘Ze heeft ook een eigen manier van doen. Een deellichaam heeft zoiets waarschijnlijk niet.’
‘Dat is waar,’ gaf Komatsu toe. ‘Daar heb je gelijk in. Fukaeri mag een hoop missen, maar persoonlijkheid en een eigen manier van doen heeft ze. Dat kan ik niet ontkennen.’
Toch kon Tengo zich niet aan de indruk onttrekken dat Fukaeri nog geheimen voor hem verborgen hield. Ergens in dit mooie jonge meisje bevond zich een belangrijke code die hij moest ontcijferen. Wie was het werkelijke lichaam, en wie het deellichaam? Of was het misschien een vergissing om een verschil tussen beide soorten lichamen te maken? Was Fukaeri soms in staat om naar believen gebruik te maken van haar eigen lichaam en van haar deellichaam, al naargelang het haar uitkwam?
‘Er zijn nog een stuk of wat dingen die ik niet goed begrijp,’ zei Komatsu. Hij legde zijn handen op het tafelblad en keek er een poosje naar. Voor een man van middelbare leeftijd had hij lange, delicate vingers. ‘De stemmen spreken niet langer, het water in de bron is opgedroogd, de profeet is gestorven. Wat gebeurt er daarna met de daughters? Ik kan nauwelijks aannemen dat ze hem in de dood volgen, zoals vroeger de weduwen bij de hindoes.’
‘Zonder receiver is de rol van de perceivers ten einde.’
‘Ik vraag het alleen maar om jouw hypothese tot zijn logische conclusie te volgen,’ zei Komatsu. ‘Heeft Fukaeri Een pop van lucht geschreven in de wetenschap dat het dit resultaat zou kunnen bewerkstelligen? Stoppelveld heeft tegen me gezegd dat hij niet aannam dat het opzet was, of althans niet de hare. Maar hoe kan hij dat weten?’
‘Natuurlijk weet ik niet wat er zich werkelijk heeft afgespeeld,’ zei Tengo, ‘maar ook ik geloof geen moment dat Fukaeri haar eigen vader willens en wetens de dood in heeft gedreven. Ik neem eerder aan dat haar vader is gestorven om redenen die met haar niets te maken hebben. Wat zij deed was gek genoeg misschien wel bedoeld als een manier om dat te voorkomen. Misschien verlangde haar vader er wel naar om van de stemmen verlost te worden. Maar ik kan er natuurlijk helemaal niets van bewijzen.’
Komatsu verzonk in diep gepeins, zo diep dat er rimpels naast zijn neus verschenen. Toen zuchtte hij en keek om zich heen.
‘Wat leven we toch in een rare wereld! Ik kan met de dag minder zien waar de hypothetische ophoudt en de werkelijke begint. Vertel me eens, Tengo: hoe definieer jij, als fictieschrijver, de werkelijkheid?’
‘Als je er met een speld in prikt en er komt rood bloed uit, ben je in de werkelijke wereld,’ antwoordde Tengo.
‘Nou, dan is dit zonder enige twijfel de werkelijkheid,’ zei Komatsu. Hij wreef met zijn vlakke hand over de binnenkant van zijn onderarm. Daar lag een netwerk van blauwe aderen vlak onder de huid. Ze zagen er niet erg gezond uit. Deze bloedvaten hadden jarenlange schade ondervonden van drank, sigaretten, een onregelmatig leven en intriges in literaire salons. Komatsu goot het laatste restje van zijn highball in één teug naar binnen en liet de overgebleven ijsblokjes ronddraaien in het glas.
‘Maar dat heeft er allemaal niets mee te maken,’ zei hij. ‘Werk die hypothese van je nog eens wat verder uit, Tengo. Het begint allemaal razend interessant te worden.’
‘Ze zoeken nog steeds naar een opvolger voor “degene die naar de stemmen luistert”,’ zei Tengo. ‘Maar dat niet alleen. Ik neem aan dat ze ook een nieuwe daughter zullen moeten vinden, en wel een die naar behoren functioneert. De nieuwe receiver heeft waarschijnlijk een nieuwe perceiver nodig.’
‘Met andere woorden, ze zullen ook opnieuw op zoek moeten gaan naar de juiste mother. En dat betekent dat ze nog een keer een pop van lucht moeten maken. Dat wordt op die manier nog een heel karwei!’
‘Vandaar dat ze het ook zo serieus nemen.’
‘Dat doen ze zeker.’
‘Maar ik geloof niet dat ze helemaal in het duister tasten,’ zei Tengo. ‘Volgens mij hebben ze iemand op het oog.’
Komatsu knikte. ‘Die indruk had ik ook. Daarom wilden ze ons zo snel mogelijk uit de weg hebben. “Heb het lef niet om ons dwars te zitten!” Dat was de boodschap die ik heel duidelijk meekreeg. We moeten ze wel heel erg in de wielen hebben gereden.’
‘Maar op welke manier dan?’
Komatsu schudde zijn hoofd. Dat wist hij ook niet.
‘Wat voor boodschappen zouden de stemmen hun tot nu toe hebben gegeven?’ vroeg Tengo zich af. ‘En wat is de relatie tussen de stemmen en de Little People?’
Komatsu schudde zwakjes met zijn hoofd. Ook dit was iets waarvoor hun beider verbeelding tekortschoot.
‘Heb je de film 2001: A Space Odyssey wel eens gezien?’
‘Ja,’ zei Tengo.
‘Wij lijken sprekend op de apen in die film,’ zei Komatsu. ‘Je weet wel, die apen met dat lange zwarte haar, die onder het uitstoten van zinloze geluiden om de monoliet heen lopen.’
Er kwamen twee nieuwe klanten het café binnen, stamgasten blijkbaar, die aan de bar gingen zitten en een cocktail bestelden.
‘In elk geval, één ding is duidelijk,’ zei Komatsu, die het gesprek leek te willen afronden. ‘Jouw hypothese klinkt overtuigend en zit logisch in elkaar, en het is altijd weer een genoegen om persoonlijk met je te kunnen praten, Tengo, maar dat doet er allemaal niet toe. Wij trekken ons uit dat mijnenveld terug. We zullen Fukaeri en professor Ebisuno waarschijnlijk nooit meer ontmoeten. Een pop van lucht is niet meer dan een onschuldig fantasyverhaal dat geen enkele concrete informatie bevat. Wat die stemmen zijn en wat voor boodschap ze overbrengen, gaat ons geen barst aan, en daar houden we het verder op. Akkoord?’
‘We stappen uit het schuitje en terug op het land.’
Komatsu knikte. ‘Precies. Ik ga elke dag braaf naar kantoor en werk me door stapels waardeloze manuscripten heen, allemaal tot meerdere glorie van mijn tijdschrift. Jij geeft wiskunde aan veelbelovende scholieren op je instituut en schrijft tussen de bedrijven door romans. We keren allebei terug naar een vredig alledaags bestaan – zonder stroomversnellingen misschien, maar ook zonder watervallen. De ene dag gaat over in de andere, en op die manier gaan we kalm de ouderdom tegemoet. Heb je daar enig bezwaar tegen?’
‘Hebben we een keus?’
Komatsu drukte met zijn vinger tegen de rimpels naast zijn neus. ‘Je slaat de spijker op zijn kop. We hebben geen keus. Ik wil niet nog een keer worden ontvoerd. Eén keer eenzame opsluiting in die kubus is meer dan genoeg! En de volgende keer weet ik niet of ik het zonlicht ooit weer te zien zal krijgen. En afgezien daarvan, alleen al het idee dat ik nóg een keer met dat tweetal geconfronteerd zal worden bezorgt me hartkloppingen. De manier waarop ze uit hun ogen kijken is voldoende om een mens een natuurlijke dood te doen sterven.’
Komatsu hief zijn glas omhoog naar de bar om zijn derde highball te bestellen en stak een nieuwe sigaret tussen zijn lippen.
‘Maar nu het allemaal achter de rug is, meneer Komatsu, moet u me toch eens zeggen waarom u me dit allemaal niet eerder hebt verteld. Het is alweer een hele tijd geleden sinds u bent ontvoerd – al meer dan twee maanden. U had er best eerder iets over kunnen zeggen.’
‘Ja, waarom eigenlijk niet, hè?’ Komatsu hield zijn hoofd een beetje scheef. ‘Je hebt helemaal gelijk. Ik liep de hele tijd te denken dat ik je dit moest vertellen, en ik heb het telkens op de lange baan geschoven. Maar waarom? Ik denk dat ik me schuldig voelde.’
‘U voelde zich schuldig?’ zei Tengo stomverbaasd. In zijn stoutste dromen had hij niet kunnen denken dat hij ooit zulke woorden uit Komatsu’s mond zou horen komen.
‘Ja. Ik heb ook wel eens schuldgevoelens,’ zei Komatsu.
‘Maar schuldgevoelens voor wat?’
Hierop gaf Komatsu geen antwoord. Hij kneep zijn ogen halfdicht en rolde zijn nog niet aangestoken sigaret een poosje tussen zijn lippen heen en weer.
‘Zou Fukaeri weten dat haar ouders zijn overleden?’ vroeg Tengo.
‘Ik denk van wel. Ik neem aan dat professor Ebisuno het haar inmiddels heeft verteld.’
Tengo knikte. Fukaeri wist het vast al een hele tijd geleden. Zo’n gevoel had hij. De enige die er niet van op de hoogte was, was hij.
‘Dus we stappen uit het schuitje en terug op het land,’ zei Tengo.
‘Precies. We trekken ons terug uit het mijnenveld.’
‘Dat kunt u nu wel zeggen, meneer Komatsu, maar denkt u echt dat het zo eenvoudig is om de draad van ons oude leventje weer op te pakken?’
‘We kunnen alleen maar ons best doen,’ zei Komatsu. Hij streek een lucifer aan en gaf zichzelf een vuurtje. ‘Is er iets concreets wat je dwarszit?’
‘Ik heb het gevoel dat allerlei dingen om ons heen zich al synchroon en gekoppeld in beweging hebben gezet. Sommige zijn al van gedaante veranderd. Zo makkelijk kunnen we de klok misschien niet terugzetten.’
‘Zelfs niet als ons onvervangbare leven erbij op het spel staat?’
Tengo schudde vaag zijn hoofd. Hij voelde dat hij ergens in het verleden gevangen was geraakt in een sterke stroming, die hem met zich meevoerde naar een plaats waar hij nog niet eerder was geweest. Maar hij was niet in staat om dat in concrete bewoordingen aan Komatsu uit te leggen.
==
Tengo had Komatsu maar niet verteld dat de roman die hij nu aan het schrijven was direct was ontleend aan de wereld van Een pop van lucht. Dat zou Komatsu beslist niet leuk vinden. En de mensen van Voorhoede zouden het helemáál niet leuk vinden, daar durfde hij alles om te verwedden. Als hij niet uitkeek, kwam hij midden in een ander mijnenveld terecht – mét iedereen om hem heen. Maar het verhaal bezat zijn eigen leven en doel en schreef zichzelf bijna, en Tengo was tegen wil en dank al deel van die wereld geworden. Wat hem betreft was het geen virtuele wereld meer. Het was een werkelijke wereld, waar als je met een mes door een huid sneed echt rood bloed naar buiten stroomde. En aan de hemel stonden, naast elkaar, een grote en een kleine maan.