7
Ushikawa: Ik
ben naar je op weg
Ushikawa zag zich genoodzaakt het vergaren van informatie over de oude dame in Azabu voorlopig stop te zetten. De bewaking om haar heen was te sterk. Van welke kant je haar ook probeerde te benaderen, altijd kwam er wel een moment dat je op een hoge, harde muur stuitte. Hij was graag nog wat meer over het vluchthuis aan de weet gekomen, maar het was te gevaarlijk om nog langer in deze buurt rond te hangen. Het huis was beveiligd met camera’s, en Ushikawa was iemand die normaal gesproken al opviel. Als hij de aandacht van de tegenstander nu al op zich vestigde, kreeg hij het later alleen maar moeilijker. Nee, hij moest een tijdje bij Huize Terwilgen vandaan, een andere route verkennen.
De enige ‘andere route’ die hij kon bedenken liep via de gegevens over Aomames verleden, dus die las hij allemaal nog eens zorgvuldig na. De vorige keer had hij een bevriend detectivebureau gevraagd om informatie over haar te verzamelen, en daarbij had hij zelf ook het nodige zoolleer versleten. Hij had een dik dossier over Aomame aangelegd en haar van alle mogelijke kanten bekeken en bestudeerd, en zijn weloverwogen conclusie na al die arbeid was geweest dat ze geen enkel gevaar betekende. Ze was een uitgesproken bekwaam fitnessinstructrice met een uitstekende reputatie. Als kind had ze tot het Genootschap van Getuigen behoord, maar toen ze elf werd, had ze haar lidmaatschap opgezegd en al haar banden met het genootschap verbroken. Ze was met bijna de beste cijfers van haar vakgroep afgestudeerd aan de sportacademie en gaan werken bij een middelgrote fabriek van sportdrankjes, waar ze een van de belangrijkste spelers werd van het softbalteam. Haar voormalige collega’s wisten te vertellen dat ze zowel in softbal als in haar werk erg goed was. Ze was ambitieus en intelligent, en haar reputatie was beslist niet slecht, maar ze was vrij zwijgzaam en ze had een beperkte kennissenkring.
Een jaar of wat geleden was ze opeens uit het softbalteam gestapt, had ontslag genomen bij de fabriek, en was in dienst getreden als instructrice bij een luxe sportschool in Hiro’o. Daar was haar salaris er ongeveer dertig procent op vooruitgegaan. Ze was ongetrouwd, woonde alleen, en leek geen vriend te hebben. Er was absoluut niets in deze achtergrond wat verdacht leek of nadere opheldering vereiste. Ushikawa fronste zijn wenkbrauwen en gooide het dossier met een diepe zucht terug op zijn bureau. Ik heb het hele ding nog eens van a tot z doorgewerkt, en toch heb ik iets over het hoofd gezien. Iets heel belangrijks, dat ik niet had mogen missen!
==
Ushikawa pakte een adressenboekje uit een la en draaide een telefoonnummer. Dit was het nummer dat hij altijd belde als hij op illegale wijze informatie nodig had. Het behoorde toe aan iemand die in een nog schimmiger wereld leefde dan Ushikawa zelf. Voor geld bezorgde hij je praktisch alle informatie die je maar wilde. Vanzelfsprekend was de hoeveelheid geld die hij verlangde evenredig aan de zorg waarmee die informatie bewaakt werd.
Ushikawa verlangde twee verschillende soorten informatie. Het eerste betrof de persoonlijke gegevens van Aomames ouders, die ook nu nog toegewijde leden waren van het Genootschap van Getuigen. Ushikawa was er vast van overtuigd dat de gegevens van alle Getuigen in Japan centraal werden beheerd. Het genootschap had veel leden over het hele land, en er was een intensief komen en gaan van mensen en goederen tussen het hoofdkantoor en de plaatselijke gemeenten. Zonder een centraal register loopt een systeem niet gesmeerd. Het hoofdkantoor van het genootschap stond in de buitenwijken van Odawara. Op een groot terrein hadden ze daar een prachtig gebouw neergezet, met een eigen drukkerij om hun brochures te produceren, en vergaderlokalen en overnachtingsfaciliteiten voor de gelovigen die uit het hele land hierheen kwamen. Alle gegevens van het genootschap werden beslist hier beheerd, en wel onder bijzonder streng toezicht.
De andere informatie die Ushikawa nodig had, betrof Aomames werkzaamheden op de sportschool. Wat voor werk deed ze daar precies? Aan wie gaf ze privélessen, en wanneer? Deze informatie zou wel niet zo streng bewaakt zijn als die van de Getuigen, maar je kon niet zomaar met een brede glimlach op je gezicht bij de sportschool binnenstappen met de vraag: ‘Neem me niet kwalijk, maar kan ik even Aomames oude dienstroosters inzien?’ en verwachten dat ze zo gek zouden zijn om op zo’n verzoek in te gaan.
Ushikawa sprak zijn naam en telefoonnummer in op het bandje van een antwoordapparaat, en een halfuur later werd hij teruggebeld.
‘Meneer Ushikawa,’ zei een hese stem.
Ushikawa vertelde hem wat voor gegevens hij precies nodig had. Hij had de man nog nooit ontmoet. Hij sprak uitsluitend met hem over de telefoon. Als hij om gegevens vroeg, werden die telkens per spoedbestelling bezorgd. De man had een hese stem, en af en toe hoestte hij licht. Misschien had hij een probleem met zijn keel. Aan de andere kant van de lijn was het altijd doodstil, net of de man terugbelde vanuit een ruimte met perfecte geluidsisolatie. Het enige wat je kon horen was zijn stem, en dan zijn raspende ademhaling. Verder niets. En de geluiden díé je kon horen werden allemaal een beetje aangedikt. Een onguur type, besloot Ushikawa. Het barstte op de wereld van de ongure types (en misschien diende hij zichzelf daar ook wel toe te rekenen). Hij had deze man stiekem de bijnaam ‘de Vleermuis’ gegeven.
‘En in beide gevallen bent u geïnteresseerd in alle soorten gegevens waarin de naam Aomame voorkomt?’ zei de hese stem van de Vleermuis. Kuchje.
‘Precies. Het is een vrij zeldzame naam.’
‘Maar u wilt alles hebben wat we in handen kunnen krijgen.’
‘Zolang de naam Aomame erin voorkomt, kan het me niet schelen wat voor soort gegevens het zijn. En als het mogelijk is, had ik ook graag een foto aan de hand waarvan ik haar zou kunnen identificeren.’
‘De sportschool moet niet zo moeilijk zijn. Die zullen nauwelijks verwachten dat iemand zulk materiaal zal willen stelen. Maar met het Genootschap van Getuigen ligt het even anders. Dat is een enorme organisatie die over ruimschoots kapitaal beschikt en waarschijnlijk heel goed op haar hoede is. Religieuze corporaties behoren tot de moeilijkste tegenstanders om te kraken. Je hebt te maken met vertrouwelijkheid van persoonlijke informatie, en dan al die problemen met de belastingen er nog eens bij...’
‘Maar is het te doen?’
‘O, het is altijd te doen. Er is altijd een manier om de deur open te maken. Het probleem is alleen: hoe maak je hem weer achter je dicht? Want als dat je niet lukt, krijg je misschien een geleid projectiel achter je aan.’
‘Het lijkt wel oorlog.’
‘Het is ook oorlog. Er kunnen allerlei enge dingen tevoorschijn komen,’ zei de ander met zijn hese stem. Ushikawa kon uit zijn toon opmaken dat de Vleermuis die oorlog maar wat leuk vond.
‘In elk geval, je doet het?’
Licht kuchje.
‘Goed, ik doe het. Maar het gaat u natuurlijk wel iets kosten.’
‘Hoeveel ongeveer?’
De ander noemde een bedrag. Ushikawa’s adem stokte hem even in de keel, maar hij accepteerde het. Het was een bedrag dat hij persoonlijk kon voorschieten, en als de resultaten ernaar waren, zou hij het later in rekening brengen.
‘Hoe lang denk je nodig te hebben?’
‘Er is zeker haast bij?’
‘Ja.’
‘Ik kan het niet met zekerheid zeggen, maar ik denk een week tot tien dagen.’
‘Dat is voldoende,’ zei Ushikawa. Hij had weinig keus.
‘Zodra ik het materiaal bij elkaar heb, bel ik u op. Binnen de tien dagen. Daar kunt u op rekenen.’
‘Als je tenminste geen geleid projectiel achter je aan hebt gekregen,’ zei Ushikawa.
‘Zo is het maar net,’ zei de Vleermuis nonchalant.
==
Nadat Ushikawa had opgehangen, leunde hij achterover in zijn stoel en verzonk een poosje in gedachten. Via welk achterdeurtje de Vleermuis de gegevens zou verzamelen, wist hij niet. Hij wist alleen dat hij geen antwoord zou krijgen als hij ernaar zou vragen. Het enige wat vaststond, was dat er geen eerlijke middelen gebruikt zouden worden. Waarschijnlijk zouden er eerst pogingen worden gedaan om mensen binnen de sportschool en de Getuigen om te kopen, en als dat niet lukte, werd er misschien ingebroken. En als er computers bij betrokken waren, werd het natuurlijk nog veel ingewikkelder.
Er waren nog niet zoveel overheidsinstanties en grote bedrijven die hun gegevens op computers opsloegen. Zoiets was duur en tijdrovend. Maar een landelijke religieuze organisatie kon het zich ongetwijfeld veroorloven. Ushikawa zelf wist zo goed als niets van computers af, maar hij had wél begrepen dat de computer hard op weg was om een onmisbaar stuk gereedschap te worden als het erom ging informatie te verzamelen. De tijd dat je voor elk wissewasje naar de Nationale Bibliotheek moest om een hele dag stapels kleinformaatkranten en jaarboeken door te snuffelen tot je eindelijk had gevonden waar je naar op zoek was, liep ten einde. De wereld zou krimpen tot een naar bloed stinkend slagveld tussen computerbeheerders en computerkrakers. Nee, ‘naar bloed stinkend’ was verkeerd gezegd. Zolang er gevochten werd, zou er wel bloed worden vergoten – een beetje, tenminste –, maar het zou nergens naar ruiken. Een verdomd rare wereld, als je het hem vroeg. Ushikawa gaf de voorkeur aan een wereld waarin geur en pijn merkbaar bestonden – zelfs als die geur en pijn op z’n tijd nauwelijks te harden waren. Hoe dan ook, types zoals hij raakten duidelijk en met een sneltreinvaart verouderd. Nog even, en hij kon een bordje om zijn nek hangen met ANTIEK.
Toch boezemde dit vooruitzicht hem merkwaardig weinig angst in. Hij wist dat hij gezegend was met een buitengewone intuïtie. Zijn speciale reukorgaan stelde hem in staat allerlei geurtjes om hem heen te onderscheiden. Op grond van de pijn die hij aan zijn huid voelde, was hij in staat vast te stellen naar welke kant de wind was gedraaid. Zoiets kan een computer niet. Zulke gaven kun je niet digitaliseren of systematiseren. Op gewiekste wijze een zwaarbeveiligde computer kraken en daar data aan ontfutselen is het werk van een insluiper. Maar dat gebeurt elektronisch. Bepalen wélke data gestolen moeten worden, en uit die enorme hoeveelheid gestolen data precies die kiezen die nodig zijn – dat werk kan alleen door een mens van vlees en bloed worden verricht.
Misschien ben ik niet meer dan een onooglijk mannetje van middelbare leeftijd, dacht Ushikawa. Nee, niks geen ‘misschien’. Ik ben absoluut en zonder enige twijfel een onooglijk mannetje van middelbare leeftijd, en mijn tijd is voorbij. Maar ik heb iets wat weinig andere mensen hebben: een fenomenaal reukvermogen, en een vasthoudendheid die me niet toestaat iets los te laten als ik het eenmaal tussen mijn vingers heb. Op die twee gaven heb ik me tot nu steeds verlaten om mijn brood te verdienen, en zolang ze me niet in de steek laten, zal ik dat altijd wel ergens blijven doen, ook al wordt de wereld nog veel raarder dan ik denk.
Ik haal je wel in, Aomame. Je bent verbazend slim. Je doet het heel goed, en je bent heel voorzichtig. Maar ik zit je op de hielen. Blijf even staan, alsjeblieft. Ik ben naar je op weg. Hoor je mijn voetstappen? Nee, ik denk van niet. Ik loop heel zacht, zoals een schildpad. Maar stapje voor stapje kom ik dichterbij.
Maar omgekeerd zat er ook iets achter Ushikawa aan: tijd. Zijn jacht op Aomame was tegelijkertijd bedoeld om de tijd, die hém op de hielen zat, van zich af te schudden. Hij moest Aomame zo snel mogelijk zien te vinden, zodat hij kon ontdekken wie er achter haar stond. Dan kon hij de hele handel netjes op een presenteerblaadje aan de sekte aanreiken. De tijd die ze hem hadden gegeven was maar beperkt. Als hij hun over drie maanden vertelde dat hij het naadje van de kous wist, was het te laat. Tot nu toe was hij hun steeds tot nut geweest. Hij was bekwaam, flexibel, juridisch geschoold en discreet. Hij wist hoe hij onafhankelijk, buiten het systeem moest opereren. Maar in wezen was hij niet meer dan een duvelstoejager wiens diensten ze voor geld hadden gehuurd. Hij was geen lid of sympathisant van de sekte, hij had geen religieus bot in zijn lichaam. Als de sekte besloot dat hij een gevaar voor hen vormde, zouden ze waarschijnlijk niet aarzelen om hem zonder plichtplegingen uit de weg te ruimen.
==
Terwijl hij op het telefoontje van de Vleermuis wachtte, ging Ushikawa naar de bibliotheek om de geschiedenis en de huidige activiteiten van het Genootschap van Getuigen nog eens precies na te gaan. Hij maakte notities, en waar nodig kopieerde hij gedeelten. Hij vond het helemaal niet erg om gegevens te verzamelen in een bibliotheek. Het gaf hem een bijna fysiek gevoel dat zijn hersenen zich vulden met kennis, en daar hield hij van. Het was een gewoonte die hij zich als kind al eigen had gemaakt.
Toen hij klaar was in de bibliotheek, ging hij naar het flatgebouw in Jiyūgaoka waar Aomame had gewoond om te zien of haar oude flat echt leegstond. Haar naam stond nog steeds op de brievenbus, maar de flat vertoonde geen enkel teken dat hij werd bewoond. Zijn volgende bezoek was aan de makelaar die de flat beheerde. Hij had gehoord dat die flat leegstond, zei Ushikawa. Was het mogelijk hem te huren?
‘Ja, leeg staat hij wel,’ zei de makelaar, ‘maar u kunt er niet voor begin februari in.’ Het huurcontract met de huidige bewoner verliep pas eind januari volgend jaar, en tot die tijd werd de huur elke maand trouw betaald.
‘Alle meubilair is weg, en elektriciteit, gas en water zijn allemaal al afgesloten, zoals bij elke verhuizing, maar het contract loopt nog steeds.’
‘Dus ze betalen tot eind januari voor een lege flat.’
‘Ja,’ zei de makelaar. ‘ “De huur wordt in zijn geheel betaald, dus de flat zo laten,” waren de instructies. En zolang we de huur ontvangen, hebben we natuurlijk geen reden om te protesteren.’
‘Toch is het vreemd. Al dat geld betalen zonder dat er iemand woont.’
‘Ja, ik maakte me eerst ook een beetje zorgen, dus ik ben in het bijzijn van de eigenaar een keer een kijkje gaan nemen. Lijken in de kasten kunnen we missen als kiespijn, dat voelt u wel. Maar niets, hoor. Alles keurig opgeruimd en schoongemaakt. De flat is alleen leeg. Ik weet ook niet waarom.’
Natuurlijk woonde Aomame niet langer in deze flat. Maar om de een of andere reden hadden ze het raadzaam gevonden om die zolang op haar naam aan te houden. Om die reden betaalden ze vier maanden huur voor niets. Hij had te maken met heel voorzichtige tegenstanders, die niet op een paar centen hoefden te kijken.
==
Precies tien dagen later, na de middag, belde de Vleermuis naar Ushikawa’s kantoor in Kōjimachi.
‘Meneer Ushikawa?’ zei de hese stem. Op de achtergrond heerste de gebruikelijke doodse stilte.
‘Ja.’
‘Komt het gelegen als we nu even met elkaar praten?’
‘Ja hoor,’ zei Ushikawa.
‘Het beveiligingssysteem van het genootschap was zo hard als een bikkel. Maar ik had niets anders verwacht. Ik heb alle informatie inzake Aomame zonder problemen in handen gekregen.’
‘Geen geleide projectielen?’
‘Die heb ik nog niet gezien.’
‘Daar ben ik blij om.’
‘Meneer Ushikawa,’ zei de Vleermuis. Hij hoestte een paar keer. ‘Het spijt me verschrikkelijk, maar wilt u alstublieft uw sigaret uitdoen?’
‘Mijn sigaret?’ Ushikawa staarde naar de Seven Stars tussen zijn vingers. De rook kringelde stilletjes omhoog naar het plafond. ‘Ja, ik rook op dit ogenblik een sigaret, dat is waar. Maar dit is een telefoongesprek. Hoe weet je zoiets?’
‘Natuurlijk kan ik het hier niet ruiken. Maar ik hoor het aan uw stem, en dat alleen al geeft me ademhalingsproblemen. Ik ben verschrikkelijk allergisch, ziet u.’
‘O, op die manier. Dat had ik niet in de gaten. Het spijt me.’
De Vleermuis hoestte een paar keer.
‘Nee, uw schuld is het niet. Natuurlijk had u het niet in de gaten.’
Ushikawa doofde zijn sigaret in de asbak en goot daarover nog eens een plensje thee uit het kopje waar hij net aan was begonnen. Toen stond hij op en zette het raam wagenwijd open.
‘Ik heb mijn sigaret helemaal uitgedoofd en het raam opengezet, en nu is de lucht in mijn kantoor weer helemaal fris. Nou ja, fris... In zoverre je dat van buitenlucht nog kunt zeggen.’
‘Sorry dat u zoveel moeite hebt moeten doen.’
Ze zeiden allebei ongeveer tien seconden niets. Het was een volmaakte stilte.
‘Dus je hebt de gegevens van de Getuigen in handen?’ vroeg Ushikawa.
‘Ja. Maar het is wel een ontzaglijke hoeveelheid. De hele familie Aomame is jarenlang fanatiek lid van het genootschap geweest, en dat resulteert in bergen materiaal. Kunt u zelf kijken wat u wel en niet nodig hebt?’
Daar stemde Ushikawa grif in toe. Het was eigenlijk precies wat hij wilde.
‘De sportschool leverde geen noemenswaardige problemen op. Deurtje open, naar binnen, werk doen, weer naar buiten, en deurtje dicht. Maar onze tijd was beperkt en u wilde zo veel mogelijk hebben, dus ook dit werd een hele berg. Het zijn lijvige dossiers geworden, maar ze zullen allebei tegelijk bij u worden bezorgd. En zoals altijd: boter bij de vis.’
Ushikawa noteerde het bedrag dat de Vleermuis noemde. Het was ongeveer twintig procent hoger dan de oorspronkelijke raming, maar er zat weinig anders op dan het te slikken.
‘Deze keer maak ik liever niet van de posterijen gebruik, dus mijn koerier komt morgen om deze tijd persoonlijk bij u langs. Kunt u ervoor zorgen dat u het geld klaar hebt liggen? Een bonnetje kan ik u niet geven, maar dat wist u al.’
Dat wist hij inderdaad, zei Ushikawa.
‘En het volgende weet u ook al, maar ik zeg het er voor de zekerheid nog maar een keer bij. Ik heb alle informatie in handen gekregen die over het door u gewenste onderwerp te verzamelen was. Mocht de inhoud u teleurstellen, dan kan ik daarvoor de verantwoordelijkheid niet op me nemen. Ik heb namelijk alles gedaan wat technisch in mijn vermogen lag. Het honorarium dat ik ontvang is voor mijn werk, en niet voor de resultaten. Ik zou later niet graag te horen krijgen dat u uw geld terug wilt hebben omdat u niet de gegevens hebt kunnen vinden waar u naar zocht. We begrijpen elkaar, hoop ik?’
Ze begrepen elkaar, zei Ushikawa.
‘En dan die foto van juffrouw Aomame,’ zei de Vleermuis. ‘Die kon ik echt nergens vinden. Die was met grote zorg van alle documenten verwijderd.’
‘Begrepen. Dat geeft niet,’ zei Ushikawa.
‘Ze zal nu haar gezicht wel hebben veranderd, moet u maar denken,’ zei de Vleermuis.
‘Misschien,’ zei Ushikawa.
De Vleermuis moest weer even hoesten.
‘Tot de volgende keer dan maar,’ zei hij, en hij hing op.
Ushikawa legde de hoorn terug op de haak, slaakte een diepe zucht en stak een nieuwe sigaret tussen zijn lippen. Hij gaf zichzelf een vuurtje met zijn aansteker en blies de rook langzaam in de richting van de telefoon.
==
De volgende middag kwam er een jongedame bij Ushikawa’s kantoor langs. Misschien was ze nog niet eens twintig. Ze droeg een kort wit jurkje waarin alle rondingen van haar lichaam ampel tot hun recht kwamen, glanzend witte hoge hakken, en ze had parels in haar oren. Voor iemand die zo klein was had ze vrij grote oorlellen. Ze was misschien iets langer dan één meter vijftig. Met haar lange sluike haar en haar grote, heldere ogen had ze wel iets weg van een leerling-fee. Ze keek Ushikawa recht in zijn gezicht en glimlachte zo stralend alsof ze iets onder ogen kreeg wat verschrikkelijk veel waarde had en wat ze nooit meer zou vergeten. Twee regelmatige rijen parelwitte tanden gluurden guitig tussen haar kleine lippen naar buiten. Natuurlijk, misschien was het maar een dienstglimlach. Evenzogoed, er waren maar weinig mensen die bij een eerste ontmoeting met Ushikawa niet even terugdeinsden.
‘Ik kom de bestelde documenten afleveren,’ zei het meisje, terwijl ze uit de canvas tas over haar schouder twee grote dikke dienstenveloppen tevoorschijn haalde. Die hief ze hoog op in beide handen, zoals een priesteres uit de Klassieke Oudheid die eerbiedig twee stenen tafelen vervoert, en legde ze op Ushikawa’s bureau.
Ushikawa haalde de envelop tevoorschijn die hij in een bureaula had klaargelegd en overhandigde hem aan het meisje. Die sneed hem open, haalde de stapel bankbiljetten eruit, en begon ze staande te tellen. Ze leek hier ervaring in te hebben, want haar bevallige, slanke vingertjes bewogen flitsend snel. Toen ze klaar was, stopte ze de bankbiljetten terug in de envelop en borg die in de canvas tas. Toen wierp ze hem een glimlach toe die zo mogelijk nog stralender was dan tevoren, alsof ze wilde zeggen dat deze kennismaking met Ushikawa het mooiste was wat haar in haar hele leven was overkomen.
In wat voor verhouding zou dit meisje tot de Vleermuis staan, kon Ushikawa niet nalaten zich af te vragen. Maar natuurlijk ging dat hem niets aan. Ze was niet meer dan een koerier. Ze kwam het materiaal brengen en het honorarium ophalen. Dat was waarschijnlijk de enige taak die haar was opgedragen.
Nadat het meisje zijn kantoor had verlaten, bleef Ushikawa een hele tijd met een onvoldaan gevoel naar de deur zitten staren. De deur die ze zojuist achter haar kleine gestalte had gesloten. In de kamer was haar aanwezigheid nog bijna tastbaar aanwezig. Had ze die aanwezigheid misschien achtergelaten en in ruil daarvoor een stukje van zijn ziel met zich meegenomen? Ushikawa was zich bewust van een leegte die opeens diep in zijn borst was ontstaan. Hij kon niet begrijpen waarom zoiets moest gebeuren. En wat had het te betekenen?
Ongeveer tien minuten gingen er op deze manier voorbij. Toen vermande hij zich eindelijk en maakte hij de enveloppen open. Die waren met verscheidene lagen plakband dichtgeplakt en gevuld met computeruitdraaien, fotokopieën en originele documenten. Hoe het de Vleermuis was gelukt wist Ushikawa niet, maar het was een prestatie om in zo korte tijd zoveel materiaal in handen te krijgen. Ook nu weer moest hij toegeven dat de man zijn werk geniaal deed. Maar tegelijkertijd werd hij bij de aanblik van die stapel documenten vervuld door een gevoel van diepe machteloosheid. Al dat papier! Misschien vind ik er wel niets in! Misschien heb ik hopen geld uitgegeven voor iets wat meteen de prullenbak in kan! Het was een machteloosheid, zo diep dat hij er de bodem niet van kon ontdekken, hoe hard hij ook tuurde. Het kleine beetje dat hij met de grootste moeite kon ontwaren, was gehuld in een grauwe schemering die de dood leek aan te kondigen. Dat komt waarschijnlijk ook door iets wat zíj heeft achtergelaten, dacht hij. Of misschien door iets wat ze met zich heeft meegenomen.
Ushikawa zette zich hier echter overheen. Tot de avond werkte hij zich geduldig door de hele papierwinkel heen; alle informatie die hij noodzakelijk achtte, kopieerde hij zorgvuldig onder diverse categorieën in een schrift. Door zich volledig op deze arbeid te concentreren, slaagde hij er eindelijk in het mysterieuze gevoel van machteloosheid te verjagen. En tegen de tijd dat het zo donker werd in zijn kantoor dat hij zijn bureaulamp aan moest doen, kwam Ushikawa tot de overtuiging dat hij zijn geld goed had besteed.
==
Eerst las hij het materiaal van de sportschool door. Toen Aomame daar vier jaar geleden in dienst was gekomen, had ze hoofdzakelijk lesgegeven in spiertraining en martial arts. Ze was in die disciplines verscheidene klassen begonnen. Ze was een bijzonder begaafd trainer, en uit het materiaal bleek heel duidelijk hoe populair ze onder de leden van de school was. Behalve groepslessen gaf ze ook individuele begeleiding. Het tarief was natuurlijk hoger, maar voor mensen bij wie de groepslessen niet goed in het schema pasten of die liever lessen namen in een wat persoonlijker omgeving, was dit een bijzonder geschikt systeem. Aomame had veel van zulke ‘individuele studenten’.
Wanneer en waar en op welke manier ze zulke studenten onderwees, kon Ushikawa nagaan op de fotokopieën van haar dagroosters. Ze gaf zowel privéles op de sportschool als aan huis. Onder haar individuele studenten waren bekende artiesten, maar ook politici. Shizue Ogata, de eigenares van Huize Terwilgen, was de oudste onder hen.
De relatie tussen Aomame en Shizue Ogata was begonnen kort nadat ze voor de sportschool was gaan werken en had voortgeduurd tot vlak voor haar verdwijning – dus ongeveer vanaf de tijd dat het appartementengebouw naast Huize Terwilgen echt als vluchthuis in gebruik werd genomen door het Adviesbureau Huiselijk Geweld. Misschien was dit een samenloop van omstandigheden, misschien ook niet, maar als je afging op deze papieren, leek hun relatie met het verstrijken van de tijd steeds hechter te zijn geworden.
Er leek tussen Aomame en deze oude dame een persoonlijke band te zijn ontstaan, en Ushikawa’s intuïtie had er een goed idee van hoe dat waarschijnlijk in z’n werk was gegaan. Oorspronkelijk was het een gewone relatie geweest tussen een instructrice van de sportschool en een van haar leerlingen, maar op een gegeven ogenblik was die van aard veranderd. Terwijl hij in chronologische volgorde de zakelijke notities op de roosters doornam, deed Ushikawa zijn best vast te stellen wanneer dat precies gebeurd kon zijn. Want op die dag was er iets voorgevallen, of was de twee vrouwen iets duidelijk geworden, en vanaf dat ogenblik waren ze niet langer een gewone instructrice en haar leerling meer geweest, maar waren ze een hechte, persoonlijke relatie aangegaan die de grenzen van leeftijd overschreed. Misschien hadden ze zelfs wel een soort geheim geestelijk verbond gesloten. En uiteindelijk had dat verbond, via allerlei wegen, geleid tot de moord op de Leider in het Okura Hotel. Dat was wat Ushikawa’s neus hem vertelde.
Maar wat voor wegen? En wat voor verbond?
Zover reikte Ushikawa’s intuïtie niet.
Maar waarschijnlijk speelde huiselijk geweld hier een rol. Zo te zien was dat voor deze oude dame een heel belangrijk persoonlijk thema geworden. Volgens de dienstroosters was Shizue Ogata voor het eerst in contact met Aomame gekomen in haar cursus zelfverdediging. Het was op z’n zachtst gezegd ongebruikelijk dat een oude dame van in de zeventig aan een cursus zelfverdediging deelnam. Misschien hadden Aomame en de oude dame elkaar gevonden doordat ze allebei ooit iets met geweld te maken hadden gehad.
Was Aomame zelf misschien ook het slachtoffer van huiselijk geweld geweest? Had de Leider zich misschien ooit aan huiselijk geweld schuldig gemaakt? Waren Aomame en de oude dame daar misschien achter gekomen en hadden ze hem daarvoor willen straffen? Dit waren echter allemaal niet meer dan veronderstellingen die vergezeld gingen van het woordje ‘misschien’. En geen van die veronderstellingen kwam overeen met het beeld van de Leider zoals Ushikawa hem kende. Natuurlijk kun je nooit helemaal precies weten wat er in een mensenhart omgaat, en de Leider was een wel bijzonder ondoorgrondelijk mens geweest. Hij stond nu eenmaal aan het hoofd van een godsdienstige beweging. Hij was wijs en intelligent, maar hij had ook een uitzonderlijk mysterieuze kant. Maar zelfs in het geval hij zich schuldig had gemaakt aan het grofste huiselijke geweld, waarom zouden de twee vrouwen zich dat dan zo aantrekken dat ze een dergelijk zorgvuldig voorbereide moordaanslag beraamden, Aomame haar identiteit ervoor opgaf, de oude dame er haar maatschappelijke positie voor op het spel zette, en ze bovendien nog eens tot de uitvoering van hun plan overgingen? Kon het vergrijp van de Leider zo erg zijn geweest?
Hoe dan ook, de moord op de Leider had niet in een opwelling plaatsgevonden, in een plotselinge uitbarsting van emotie. Dit had de aanwezigheid vereist van een onbuigbare wil, een glashelder motief, en een volmaakt georganiseerd systeem – een systeem dat met grote behoedzaamheid was opgebouwd, ten koste van veel tijd en geld.
Maar Ushikawa had geen enkel concreet bewijs dat deze vermoedens ondersteunde. Wat hij nu in handen had, waren op z’n best niet meer dan indirecte bewijzen – dingen die onder het scheermes van Ockham meteen aan flarden zouden worden gereten. In dit stadium kon hij nog geen rapport aan Voorhoede uitbrengen. Alleen, Ushikawa wíst dat hij op het juiste spoor was. Hij rook het, hij voelde het. Alles wees in dezelfde richting: de oude dame had om redenen waar huiselijk geweld bij was betrokken Aomame opdracht gegeven de Leider van het leven te beroven, en daarna had ze haar geholpen om naar een veilige plaats te ontsnappen. Alle gegevens die hij van de Vleermuis had ontvangen, ondersteunden die theorie – indirect.
==
Het sorteren van het Getuigen-materiaal vereiste een hoop tijd. Het was niet alleen een ongelofelijke hoeveelheid, maar het was ook bijna volslagen nutteloos. Voor het overgrote gedeelte bestond het uit rapporten die met getallen uitwezen hoezeer de familie Aomame zich voor het genootschap had ingezet. Hieruit bleek duidelijk hoeveel toewijding en zelfopoffering elk lid van het gezin had opgebracht. Meer dan de helft van hun leven hadden ze aan evangelisatiewerk gewijd. Aomames ouders woonden ook nu nog in de stad Ichikawa. Ze waren in de afgelopen vijfendertig jaar twee keer verhuisd, beide malen binnen dezelfde stad. Haar vader, Takayuki Aomame (58), werkte als ingenieur bij een bedrijf, en haar moeder, Keiko Aomame (56), was zonder beroep. Hun zoon, Keiïchi Aomame (34), was na een openbare middelbare school in Ichikawa te hebben doorlopen gaan werken bij een kleine drukkerij in Tokyo, maar drie jaar later had hij daar ontslag genomen en was hij in dienst getreden bij het hoofdkantoor van het genootschap in Odawara, waar hij onder meer betrokken was bij het drukken van de pamfletten van het genootschap. Sinds kort bekleedde hij daar een administratieve functie. Vijf jaar geleden was hij in het huwelijk getreden met een ander lid van het genootschap. Ze hadden nu twee kinderen en woonden in een huurflat in de binnenstad van Odawara.
Over hun dochter Masami Aomame stond niets opgetekend na de leeftijd van elf jaar. Toen had ze namelijk haar geloof opgegeven, en als iemand eenmaal zijn geloof opgaf, leek het Genootschap van Getuigen alle interesse in diegene te verliezen. Voor het Genootschap van Getuigen was het hetzelfde alsof Masami Aomame op elfjarige leeftijd was gestorven. Over wat Masami Aomame in haar latere leven had gedaan, of ze nog leefde dan wel dood was, werd met geen woord gerept.
Er leek dus weinig anders op te zitten dan haar ouders en haar broer op te zoeken en te horen wat die over haar te vertellen hadden, dacht Ushikawa. Misschien dat hij daar iets wijzer van werd. Maar voor zover hij uit deze stukken kon opmaken, geloofde hij niet dat ze hem gewillig te woord zouden staan. Natuurlijk was dit uitsluitend vanuit Ushikawa’s standpunt gezien, maar de leden van de familie Aomame waren stuk voor stuk mensen met bekrompen ideeën die een bekrompen leven leidden in de vaste overtuiging dat hoe bekrompener ze waren, hoe dichter ze bij de hemel kwamen. Voor hen was iemand die zijn geloof had verworpen, zelfs al was ze een gezinslid, een mens die een foute, bezoedelde weg bewandelde. Het was zelfs maar de vraag of ze zo iemand nog wel als gezinslid beschouwden.
Was Aomame als jong meisje het slachtoffer geweest van huiselijk geweld?
Misschien wel, misschien niet. Maar zelfs als dat wel het geval was geweest, dan hadden haar ouders het waarschijnlijk niet als huiselijk geweld beschouwd. Ushikawa wist dat de kinderen van Getuigen streng werden opgevoed. In vele gevallen wilde dat zeggen dat ze ook werden geslagen.
Maar liet zo’n lichamelijke ervaring in de kinderjaren zulke diepe sporen na in het hart dat hij iemand, als ze eenmaal volwassen was geworden, tot moord kon aanzetten? Het was natuurlijk niet helemaal ondenkbaar, maar het kwam Ushikawa wel uiterst onwaarschijnlijk voor. Het is heel moeilijk om in je eentje doelbewust iemand te vermoorden. Het is gevaarlijk, en de psychologische last is buitengewoon zwaar. Als je wordt gepakt, staat je een zware straf te wachten. Nee, voor zoiets zou je een veel sterker motief verwachten.
Ushikawa nam de papieren nogmaals ter hand en las zorgvuldig Masami Aomames hele levensloop nog eens door, van het eerste begin tot ze elf was. Zodra ze kon lopen, had ze haar moeder vergezeld bij haar getuigeniswerk. Samen waren ze van deur tot deur gegaan om de pamfletten van het genootschap uit te delen, aan te kondigen dat het einde der wereld nabij was, en de mensen op te roepen om naar hun vergaderingen te komen. Als ze zich aansloten bij het genootschap, zouden ze het einde der wereld overleven. Daarna zou het duizendjarig Koninkrijk van geluk aanbreken. Ushikawa had dergelijke uitnodigingen zelf ook verscheidene malen ontvangen. Meestal kwamen die van dames van middelbare leeftijd met hoeden op en parasols in de hand. De meeste droegen brillen, waardoor ze hem aanstaarden met ogen die hem deden denken aan intelligente vissen. Vaak hadden ze een kind bij zich. Hij probeerde zich Aomame voor te stellen terwijl ze achter haar moeder voortsjokte, van de ene huisdeur naar de andere.
Ze was naar de lagere school gegaan zonder eerst de kleuterschool te hebben bezocht. En in de vijfde klas had ze haar lidmaatschap van het genootschap opgezegd, om onbekende redenen. Het Genootschap van Getuigen getroostte zich niet de moeite om de redenen waarom mensen van hun geloof vielen allemaal een voor een precies op te tekenen. Iemand die in handen van de Duivel viel, moest je aan de Duivel overlaten. Zij hadden het al druk genoeg met vertellen over het Paradijs en hoe je daar moest komen. Goede mensen hebben hun eigen werk, en de Duivel heeft het zijne. Blijkbaar was hier sprake van een soort arbeidsverdeling.
Er klopte iemand op het goedkope triplex schotje in Ushikawa’s hoofd. ‘Ushikawa!’ riep hij. ‘Hé, Ushikawa!’ Ushikawa deed zijn ogen dicht en spitste zijn oren. De stem was zacht, maar vreselijk hardnekkig. Ik zie iets over het hoofd, dacht hij. Ergens in deze papieren staat heel belangrijke informatie, maar ik heb eroverheen gelezen. Dat kloppen heeft me erop opmerkzaam gemaakt.
Hij werkte zich nog eens door de berg paperassen heen. Hij las ze niet alleen met zijn ogen; in zijn geest probeerde hij zich ook concreet voor te stellen wat ze beschreven. De driejarige Aomame loopt met haar moeder van deur tot deur om pamfletten te bezorgen. In de meeste gevallen worden ze bruusk weer weggestuurd. Ze gaat naar de lagere school, maar het getuigeniswerk gaat door. Het hele weekend moet ze meehelpen het geloof te verspreiden. Ze zal wel geen tijd hebben gehad om met haar vriendinnetjes te spelen. Waarschijnlijk had ze niet eens vriendinnetjes. Kinderen van Getuigen werden vaak gepest of doodverklaard – dat had Ushikawa wel begrepen toen hij de literatuur nalas om zich nader over de Getuigen te informeren. En toen ze elf was, viel ze van haar geloof. Daar was ongetwijfeld ontzettend veel moed voor nodig geweest. Haar godsdienst was er sinds haar geboorte bij haar ingehamerd. Ze was samen met die godsdienst opgegroeid. Ze was er tot in het merg van haar botten mee doordrongen. Dat was niet iets wat je net zo makkelijk van je af gooide als een stel afgedragen kleren. En het betekende ook dat ze binnen haar gezin helemaal geïsoleerd was. Het was een buitengewoon vroom gezin. Ushikawa kon zich nauwelijks voorstellen dat de ouders hun afvallige dochter zonder meer zouden accepteren. Haar geloof verwerpen stond gelijk met het verwerpen van haar gezin.
Wat was Aomame overkomen toen ze elf jaar oud was? Wat had haar de moed gegeven om zo’n zware beslissing te nemen?
De ––––– Lagere School in Ichikawa, prefectuur Chiba, dacht Ushikawa. Hij sprak de naam hardop uit. Daar was iets gebeurd. Daar was zonder enige twijfel iets – En toen stokte de adem hem in de keel. Ik heb de naam van die school al eerder gehoord!
Maar waar en in welk verband? Ushikawa had helemaal geen banden met Chiba. Hij was geboren in Urawa, in de prefectuur Saitama. Toen hij naar de universiteit ging, was hij naar Tokyo verhuisd, en afgezien van een paar jaar in Yamato had hij sindsdien steeds in Tokyo gewoond.[1] Hij had zelfs nauwelijks voet in Chiba gezet. Alleen één keer, voor een reisje naar het strand in Futtsu. Waarom klonk de naam van die lagere school hem dan zo bekend in de oren?
Het duurde lang voor het hem te binnen schoot. Hij wreef zich over zijn scheve schedel terwijl hij probeerde zich te concentreren. Hij groef tot op de bodem van zijn geheugen, alsof hij met zijn handen diep in de modder wroette. Hij had die naam al eerder gehoord, en dat was nog niet zo lang geleden. Dat was nog vrij kortgeleden. Lagere school... Ichikawa... Chiba... En toen sloten zijn handen zich opeens om een dun eindje touw.
Tengo Kawana, dacht Ushikawa. Dat is waar! Tengo Kawana komt uit Ichikawa! En hij is daar beslist ook naar een openbare lagere school gegaan.
Hij liep naar de kast waar hij zijn dossiers bewaarde en pakte dat van Tengo Kawana. Het bevatte het materiaal dat hij enige maanden geleden op verzoek van Voorhoede had verzameld. Hij bladerde er vlug doorheen om te zien waar Tengo naar school was gegaan. Zijn stompe vingers stuitten op een naam. Aha! Dacht ik het niet! Masami Aomame en Tengo Kawana zaten op dezelfde lagere school in Ichikawa! Te oordelen naar hun geboortedatum zaten ze waarschijnlijk in hetzelfde jaar. Of ze ook in dezelfde klas zaten zou ik moeten laten nakijken. Maar de mogelijkheid dat ze elkaar toen kenden is levensgroot.
Ushikawa stak een Seven Stars tussen zijn lippen en bediende zich van zijn aansteker. Eindelijk leken de dingen in elkaar te gaan passen. Tussen het ene puntje en het andere kon hij nu een lijn trekken. Wat voor beeld er uiteindelijk tevoorschijn zou komen wist Ushikawa nog niet, maar hij nam aan dat de contouren binnenkort wel zichtbaar zouden worden.
Kun je mijn voetstappen horen, Aomame? Ik denk het niet. Ik doe namelijk mijn best om geen geluid te maken. Maar stapje voor stapje kom ik dichterbij. Ik mag dan een trage schildpad zijn, maar ik gá vooruit, en ik denk dat ik zo meteen de rug van de haas wel in zicht zal krijgen. Wacht op me, alsjeblieft.
Ushikawa leunde achterover in zijn stoel, keek omhoog naar het plafond, en blies de rook van zijn sigaret langzaam die richting uit.
[1] De stad Urawa is in 2001 met twee andere steden samengegaan in de stad Saitama. Zie de kaart van de Kant0¯-streek vooraan in dit boek.