John
Verdomme, ja, ik was bang. Het hoort bij het vak. Maar... Verdomme, nee, ik was nog niet bereid om dood te gaan. Vooral niet op mijn verjaardag.
Ik sloop door de winkel, op zoek naar moordenaars. De sprinklerinstallatie besproeide de vloer. Het was nat, donker en vreemd, bijna surrealistisch.
Ik zag drie scherpschutters de meubelafdeling uitkammen, waardoor ze de klanten de stuipen op het lijf joegen.
Ik liet hun weten dat ik er was.
Triing! Triiing!
Ik belde met de fietsbel van de driewieler waarop ik reed en begon zo hard te trappen als ik kon. Op de handvatjes had ik een groot wapen liggen en terwijl ik door het gangpad schoot, waarschuwde het oranje vlaggetje iedereen dat ik eraan kwam, maar dat wilde ik ook.
We speelden door de gangpaden dus een spelletje van ‘zo zie je hem, zo zie je hem niet’. Elke keer als ik bij een kruising kwam, vuurde ik enkele schoten af. Dan verdween ik weer. Trappen, doorrijden, vuren!
Maar toen kwam ik bij een grote kruising waar alle paden samenkwamen.
Terwijl mijn vlaggetje in het open terrein heen en weer bewoog, vuurden zij onbarmhartig.
Maar ik was hun ver voor. Ditmaal zat mijn vlaggetje niet aan mijn fiets bevestigd; het zat aan een winkelwagentje dat gevuld was met propaantankjes van de kampeerafdeling.
Door hun schoten explodeerden de tankjes.
Dag, stoute jongens!