John
Even voordat het licht werd ging ik met rommelende maag naar beneden de keuken in, of wat ervan was overgebleven.
De koelkast was zo goed als leeg, de doos ontbijtgranen zat vol gaten. Jammer genoeg was zelfs van de cake niets over. Maar ik was gewend om te improviseren.
Zoals in Bogotá.
Zacht fluitend haalde ik wat ik nodig had uit de gehavende fruitmand en draaide vlug een fruitsalade in elkaar die zo door de roomservice van het beste hotel kon worden bezorgd.
Ik keek op en zag dat Jane vanuit de deuropening lachend naar me keek.
Jezus, wat zag ze er fantastisch uit, zo zacht en tastbaar. Weg waren de pokerface en de getrainde moordenaar. In hun plaats stond nu Jane. Gewoon een vrouw.
Mijn vrouw.
Hoe lang was het geleden dat ik in het ochtendlicht echt naar haar had gekeken? Haar echt had bekeken?
We grinnikten om de absurditeit van dit alles - dat we hier samen waren, te midden van deze chaos.
En toen kwam ze in mijn armen.
Even hielden we elkaar alleen maar vast en ik voelde me als een man die zojuist uit een nachtmerrie was ontwaakt en merkte dat er niets aan de hand was.
Het was een nieuwe dag. En we hadden het voorrecht om weer opnieuw te beginnen.
Ik bedoel, als je er goed over nadenkt, was de hele situatie eigenlijk best grappig.
‘En hoe gaat het in de IT?’ vroeg ik, terwijl ik haar wat fruit aanbood.
Ze lachte en nam een paar sappige stukjes perzik. ‘Al sla je me dood. Hoe gaat het in de bouw?’
Ik grinnikte. ‘Joost mag het weten.’
Ze lachte bijna verlegen en ik kreeg zin om haar te vertellen hoe verbluffend mooi ze was.
‘Die linkse van jou?’ zei ik. ‘Die is klasse.’
‘Bedankt,’ zei ze. ‘Je neemt het goed op.’
Ze liep op haar tenen door het verbogen bestek en het kapotte glas, op zoek naar een koffiekop.
Toen draaide ze zich om en in haar ogen zag ik een vraag. ‘Onze vakantie in Aspen, toen je eerder wegging?’
‘O, dat. Jean-Luc Gaspard,’ gaf ik toe.
Ze schudde haar hoofd. ‘Verdorie. Die had ik willen hebben.’ ‘De drie kwartier durende douches?’ vroeg ik.
Ze haalde haar schouders op. ‘Ochtendvergaderingen.’
Ze gleed bijna uit over wat gemorste kruiden, maar wist haar evenwicht te bewaren, en ze kon er hartelijk om lachen. God, ze was verbazingwekkend, zo losjes en sierlijk en... vrij.
‘Heb je me die avond niet gehoord toen de helikopter me afzette voor ons jaarlijkse etentje om onze trouwdag te vieren?’ vroeg ik.
Ik was verbaasd. ‘Nee?’
‘Percussiegranaat,’ legde ze uit, en ze wees naar haar oren. ‘Tijdelijk gehoorverlies...’
Ik knikte: dat kwam me allemaal bekend voor.
Jane vond ten slotte wat waarschijnlijk de enige nog hele beker in het hele huis was en ging naar de gootsteen om hem schoon te maken. Maar halverwege kromp ze ineen van pijn. Toen bukte ze, haalde een glasscherf uit haar voet en lachte.
Lachte te midden van deze chaos. Net als die dag in Bogotá, toen ze in haar kamer stond te giechelen terwijl de schoten luid klonken en het in de gangen krioelde van de agenten.
God, ik kon mijn ogen niet van haar afhouden. Een overweldigend gevoel in mij dwong me alles aan haar te bekennen: ‘Ik ben een beetje kleurenblind,’ flapte ik eruit.
Haar ogen werden groot. Maar toén glimlachte ze en bekende: ‘Ik heb geen gevoel in deze drie vingers.’
‘Drie ribben,’ zei ik.‘Gebroken oogkas. Geperforeerd trommelvlies...’
‘Dijbeen. Kuitbeen. Kan nog steeds mijn pink niet buigen...’
Ik trof haar bij de gootsteen, deze vrouw van mijn dromen, mijn handen nog druipend van het sap van het fruit.
‘Daarom mocht ik dus nooit een hond van je hebben,’ zei ik. Ze knikte triest.‘Wie zou hem moeten uitlaten als ik neergeschoten werd?’
Ik draaide de kraan open om mijn handen te wassen. Onze vingers raakten elkaar toen ze haar handen uitstak om er een restje bloed vanaf te spoelen.
We zwegen even, dachten over alles na.
Toen sloeg ze haar ogen naar me op.‘Had jij er wel eens moeite mee om ’s nachts in slaap te komen?’ vroeg ze zacht. ‘Je weet wel, na...?’
Zou ik haar vertellen wat ze volgens mij wilde horen? Of zou ik haar de waarheid vertellen?
Ik besloot de waarheid te vertellen.
‘Nee.’
Er verscheen een lachje om haar lippen. ‘Ik ook niet.’
En we lachten allebei.
‘Afgelopen Kerstmis, heb jij toen drie fragmentatiegranaten in de Mercedes laten liggen?’ vroeg ik.
Jane rolde met haar ogen. ‘Ik vroeg me al af waar ik die had gelaten...’
Ik pakte haar hand en nam haar mee naar de woonkamer, in de hoop dat we misschien nog iets zouden vinden om op te zitten.
Man, de kamer was een puinhoop. Misschien konden we alles er gewoon uit gooien en helemaal opnieuw beginnen. Net als op de dag dat we erin trokken.
Haar blik viel op haar nieuwe gordijnen die helemaal aan flarden waren gescheurd, terwijl mijn blik haar lange, donkere wimpers in me opnamen. Zoals ze daar uitwaaierden boven haar blozende wangen deden ze mijn hart sneller kloppen.
En ik vroeg me af wat er nog meer omging in dat adembenemende hoofdje van haar.
Een zin waar ik later spijt van had.
Enkele seconden later verscheen er een rode stip op haar gladde voorhoofd. Geen vieze veeg. Geen make-up. Maar een lichtpuntje.
Even wist ik niet goed wat ik ermee aan moest en probeerde ik erachter te komen wat het was.
Toen verscheen er een groene stip op de muur.
We hadden allebei het geluk dat we de nodige ervaring hadden.
Laserstralen.
Shit!
Een of ander ruig langeafstandswapen was precies op het midden van haar hoofd gericht.
‘LIGGEN!’ gilde ik, terwijl ik op haar afstormde en haar terug in de richting van de keuken rolde.
Pffi-Pffi-Pffi-Pffi!
Een rookbom werd door het raam gegooid en barstte open op de vloer van de woonkamer. Kogels sloegen boven ons in de muur. Als ik één seconde langer had geaarzeld, dan zaten de hersenen van Jane nu in stukken tegen de muur geplakt.
Ik raakte haar lieftallige gezicht aan, al was het alleen maar om er zeker van te zijn dat alles nog één geheel vormde. Schietpartijen vanuit een rijdende auto waren vrij zeldzaam in deze wijk. Janes blik vertelde me dat ze wist wat ik wist: meneer en mevrouw Smith lagen onder vuur.