Jane
Goed. Het doet vreemd aan om het allemaal op te schrijven.
Maar vooruit.
Zo heb ik John ontmoet.
Het was zes jaar geleden en ik verbleef in het Americana Hotel in Bogotá, in Columbia. Ik moest daar iemand afma.. Ik had daar wat afspraken. Voor het bedrijf waarvoor ik werk. Het was een routineklus.
Er heerste volslagen chaos in de stad. Politici werden vermoord, soldaten bestormden regelmatig gebouwen, de polida roofde kamers leeg.
Op een middag sloeg plotseling de vlam in de pan; mensen holden schreeuwend en gillend de straat op. Ik hoorde een stem in het Spaans roepen:‘Iemand heeft de Barracuda neergeschoten!’ De Barracuda — Sancho Varrón.
Ik kende de naam maar al te goed. Een plaatselijke politicus die het gebied naar zijn hand zette. Geen lieverdje. Ik had... gehoord dat hij vermoord was.
De donkere donderwolken die zich boven me samenpakten, vormden een afspiegeling van de sfeer in de straten en ik besloot dan ook dat ik maar beter naar binnen kon gaan. Ik had donker haar en mijn Spaans was uitstekend, maar mijn kleding schreeuwde zowat uit: la turista gringa. Niet de beste dag om buiten in een menigte te staan.
Ik baande me een weg door de angstige menigte totdat ik bij mijn hotel was. Ik wierp een blik over mijn schouder en dook naar binnen.
Terwijl mijn ogen zich aanpasten aan de koele duisternis van de lobby, zag ik een man aan de bar zitten. Hij bekeek het tumult buiten met eenzelfde kalmte alsof hij naar een optocht zat te kijken.
Blond, gebruind. Slank, maar gespierd als een bokser. Kortom, een stuk.
Een Amerikaanse zakenman, gokte ik. Of misschien een toerist. Hij gebruikte een exemplaar vol ezelsoren van Let’s Go: South America als onderzetter.
Het was de eerste keer dat ik John zag. En op dat moment dacht ik dat ik nooit meer ergens anders naar kon kijken.
Een piccolo vertelde hem het nieuws van de aanslag.
‘De politie is bezig alle toeristen die alleen reizen op te pakken!’ waarschuwde de jongeman in het Spaans.
Ik heb nooit precies begrepen waarom ze dat deden. Misschien was het iets wat ze van Amerikaanse films hadden opgepikt. ‘Bent u alleen, meneer?’ vroeg hij John.
Ik zag hem ja knikken.
Dat was het beste nieuws dat ik die dag had gehoord.
Hij moet hebben gevoeld dat ik hem gadesloeg, want op dat moment keek hij op.
En benam mij de adem. Hij had schitterende blauwe ogen. Ogen waarin een vrouw kon verdrinken.
En omdat mijn taak er voor die dag op zat, dacht ik dat ik wel even een verzetje kon gebruiken.
Ik deed een stap in zijn richting.
Uitgerekend op dat moment stormde de capitán van de policia de bar binnen en verknalde het feest door verdachten op te pakken en zich op andere manieren te laten gelden. Als zijn pet ernaar stond konden we zo in de gevangenis verdwijnen, waarna niemand misschien nog ooit van ons zou horen.
Mijn hart ging als een razende tekeer toen hij me opmerkte. Hij bekeek me vluchtig, had een vermoeden en keek weer naar John. ‘Zijn jullie twee samen?’ vroeg de capitán.
Onze blikken ontmoetten elkaar.
En... meer was er eigenlijk niet voor nodig.
Eén blik - een schuilplaats midden in moorddadig geweld - en John en ik waren samen.
John pakte mijn arm alsof hij de hele middag op me had gewacht. Ik omhelsde hem uitdagend en nam hem mee naar de trap.
De capitán trapte erin, keek zelfs wat jaloers, en ging verder met andere onschuldige mensen de stuipen op het lijf te jagen. Terwijl we verder de trap opliepen, kneep ik in Johns hand. Het zag ernaar uit dat we de dans waren ontsprongen.