John
‘Ze heeft het gedaan,’ bracht ik hijgend uit. ‘Ze heeft het nog echt gedaan ook.’
Het duurde even voordat ik doorhad dat ik niet in de hemel was, of in de hel. Dat ik nog steeds leefde, en dat ik met mijn vingertoppen aan een rand hing, vier verdiepingen boven de brokstukken.
Brokstukken waartussen ook stukken en brokken van mijn schedel en de rest van mijn lijf hadden moeten zitten.
Jezus christus. Ze heeft het gedaan.
Op de een of andere manier had ik nooit gedacht dat ze het zou doen. Dat ze het uiteindelijk toch kon.
Maar ze heeft het gedaan. Ze dacht vast dat als zij het niet deed, ik het zeker bij haar zou doen.
Zou ik het gedaan hebben?
Als ik nog een laatste kogel zou hebben gehad, zou ik dan de trekker hebben overgehaald om haar hersens eruit te blazen voordat zij me naar de hel zou sturen.
Nou, John?
Jezus. Ze heeft het gedaan. Ze heeft het godverdomme gedaan. Maar nu. Ik moest wat van de adrenaline aanspreken die ik verspilde omdat ik haar wilde vermoorden en die gebruiken om hiervandaan te komen, om het haar betaald te zetten.