Jane
De gescheurde kleren van mijn man lagen over de hele vloer verspreid. Het huis was een ruïne. Ik was de controle helemaal kwijt.
Dat deed me goed.
Liggend in een wirwar van zweterige kleren, tussen het stof en het puin, kon ik me niet herinneren wanneer ik me ooit zo geweldig had gevoeld.
Ja, dat kon ik wel.
De eerste keer.
‘Hallo, vreemdeling,’ mompelde ik.
Hij grijnsde. ‘Ook hallo.’
‘Niet slecht.’
‘Jij ook niet.’ Hij deed of zijn vinger een wapen was, liet die tussen mijn borsten omlaagglijden en trok cirkeltjes over mijn hart.‘Ik had je eigenlijk al lang geleden moeten vermoorden.’
Ik trok een wenkbrauw op. ‘Vermoord me dan nog maar een keer,’ zei ik poeslief.
Grommend trok hij me in zijn armen en we gaven ons over aan een heerlijke, langgerekte kus, zonder haast te hebben, een kus die zei: We zijn niet dood, en we hebben nog een heel leven met alle mogelijkheden voor ons.
Plotseling begon ik te giechelen, ik kon er niets aan doen. John trok zich terug en keek me aan. ‘Wat is er?’
‘Ik vraag me af wat onze buren zouden zeggen als ze ons “volmaakte” huis nu konden zien.’
John en ik keken elkaar aan en barstten toen allebei in lachen uit. John stond op en trok mij overeind. Met een oorlogskreet zwierde hij me rond in de rommelige hal en ik gilde als een kind dat in een kermisattractie zit, zo een waarin je ondersteboven hangt en die je de adem beneemt.
Toen zette John me neer en nam me bij de hand, en samen hepen we de trap op om naar bed te gaan en lieten de rommel die we gemaakt hadden liggen tot de volgende ochtend. Gewoon een normaal stel, meneer en mevrouw Smith.
We vreeën alsof we pas getrouwd waren.
En ik zag sterren.