Jane
Ik ging een keertje eerder weg van kantoor. Zei tegen Jasmine dat ik me niet lekker voelde. Zei dat ik in de bergen misschien een virus had opgelopen. Waardoor ik me begon af te vragen... Controleer auto, huis, lichaam op wat voor virus dan ook dat de moordenaar misschien heeft geplaatst terwijl hij probeerde mijn nek te breken, zei ik tegen mezelf.
Jasmine accepteerde mijn uitvlucht zonder verdere vragen. Althans, ze sprak ze niet uit. Haar ogen spraken boekdelen. Maar ik kon nu nog niet over mijn vermoeden praten. Kon dat nog tegen niemand zeggen, zelfs niet tegen Jasmine, die toch bijna alles van me wist.
Ik was er gewoon nog niet klaar voor.
Ik moest er zeker van zijn, zelf inzien dat mijn leven met John volkomen anders was dan het eruitzag.
Tegen de tijd dat ik thuis was, deden mijn handen pijn van het knijpen in het stuur.
Het eten staat om zeven uur klaar.
Op weg naar huis plande ik het menu tot in detail. Bedacht welk servies en tafelkleed ik zou gebruiken. Overwoog om onderweg bloemen te kopen.
Ik wilde — móést — alles perfect hebben. Een laatste keer. Voordat alles in duigen viel.