Lisette keek naar Martins rug terwijl hij de kamer verliet.
Inwendig kookte ze. Dat hij het lef had om haar zo terecht te
wijzen! En haar moeder trouwens ook! Maar zij en papa waren altijd
overdreven bezorgd geweest om Matte. Ze hadden hun aandacht altijd
op hem gericht - ten koste van Lisette. 'Jij redt je zo goed
alleen, we moeten Matte een beetje helpen...' Altijd, echt altijd
hadden ze Matte voorgetrokken. Matte. Matte met zijn angsten, zijn
onzekerheid. En toen, tijdens zijn eerste jaar op de universiteit,
was hij ingestort en had zij evengoed onzichtbaar kunnen zijn. Toen
bestond alleen 'de arme Matte', die de druk van de studie niet had
aangekund en nu 'goed moest uitrusten'. Zelfs opa Ruben had zich
toen zorgen gemaakt. Matte was tenslotte altijd zijn oogappel
geweest. Het was zo vreselijk onrechtvaardig.
Dwars door de kamer wisselde ze een blik met Bernard. Hij was
de enige die het begreep. Ze hadden vele avonden samen
doorgebracht, wijn drinkend en pratend over de zonden van hun
vaders. Soms waren ze zelfs in hetzelfde bed beland. Maar dat was
niet iets wat ze hardop vertelden, ze waren tenslotte neef en
nicht. Jammer eigenlijk. Lisette had altijd gevonden dat ze geknipt
waren voor elkaar. Hij was tot in elke vezel van zijn lichaam een
man. Met hem vergeleken was Martin eigenlijk ongelooflijk...
nietszeggend. En alleen al de gedachte dat zij zich tevreden zou
moeten stellen met een politiesalaris was lachwekkend. Ze kreeg
meer zakgeld van haar vader.
Ze glimlachte bij zichzelf toen ze terugdacht aan het
samenzijn met Bernard. Het was hen gelukt eerder op de dag boven
een poosje samen te zijn. Maar het had niet veel gescheeld of
Martin had hen betrapt.
'Lisette, ik zou echt willen dat je wat meer consideratie
toonde met Matte.'
Britten stond plotseling naast haar en Lisette schrok even,
maar schudde vervolgens haar moeders hand van haar arm.
'Altijd weer Matte. Ik kan niet meer over hem horen. Waarom
moet je hem altijd verdedigen ? Zag je niet hoe hij zich op die
arme Bernard stortte?'
'Die arme Bernard,' snoof Britten. 'Ik wou dat je wijzer was
wat je neef betreft. Hoorde je niet wat hij tegen Matte zei? Ik
keur het heus niet goed dat Matte hem aanviel, geweld lost
tenslotte niets op, maar ik begrijp Mattes reactie wel, het was
buitengewoon misplaatst...'
'Misplaatst!? Is het niet meer misplaatst om Bernard te willen
wurgen?' Lisettes stem steeg naar het plafond en alle blikken
richtten zich op haar en Britten. Harald keek verontschuldigend in
het rond en haastte zich toen naar zijn vrouw en dochter.
'Sst, laten wij nu niet doorgaan met deze ruzie. Jullie kunnen
toch wel een beetje inbinden?' Zijn stem was smekend, en Lisette
genoot van zijn duidelijke weerzin tegen de situatie. Haar vader
was altijd al laf geweest en ging conflicten zoveel mogelijk uit de
weg. Britten had alle discussies met haar en Matte moeten voeren,
terwijl Harald zich er lekker makkelijk buiten had gehouden.
Lisette keek naar haar vader, naar zijn blik die onrustig heen en
weer schoot. Ze voelde zoveel verachting voor hem. Voor haar hele
familie. Haar enige troost was het vooruitzicht geweest dat ze opa
Rubens geld zou erven. En op een goede dag tegen hen allemaal haar
middelvinger op kon steken. Dan zou ze feestvieren aan de Rivièra
en van elke dag genieten alsof er geen morgen bestond. Die stomme
studie opgeven en gewoon... leven!
Ze keek met koude ogen naar Harald en Britten. Toen draaide ze
zich om en liep de kamer uit met maar één gedachte in haar hoofd.
Hopelijk konden ze hier snel weg.
Börje en Kerstin waren druk bezig met de voorbereiding van de
lunch toen Martin binnenkwam.
'Mag ik wat koffie pakken?' Hij knikte naar het
koffiezetapparaat op het aanrecht.
'Natuurlijk, ga je gang,' zei Kerstin, die een brood
sneed.
Martin schonk een kopje in, ging met zijn rug tegen de
deurpost staan en keek door het raam naar buiten. De storm leek
niet af te nemen.
'Het gaat flink tekeer buiten 'zei Börje. Hij haalde iets te
drinken uit de koelkast en de flessen rinkelden luid toen ze elkaar
raakten.
'Ja, dat kun je wel zeggen.' Martin nam een slokje en
verbrandde bijna zijn lip. Hij moest wachten tot de koffie wat
kouder werd.
'Eh...' Kerstin had zich naar Martin omgedraaid en sprak nogal
aarzelend. 'Eh... we vroegen ons af of jij misschien de rosbief
wilt pakken? Dan kan die voor het avondeten ontdooien.'
Martin begreep eerst niet waarom ze wilden dat hij het vlees
zou halen. Toen ging hem een lichtje op. Ruben lag daar. Hij zette
zijn koffiekopje neer.
'Natuurlijk wil ik dat. Geen probleem.'
Zowel Kerstin als Börje keek opgelucht.
Ondanks zijn opgewekte toonval aarzelde Martin voordat hij de
deurkruk naar beneden duwde. De gastheer en gastvrouw dachten
waarschijnlijk dat hij als politieagent gewend was aan lijken. Zo
was het misschien in de grote stad. Maar zelf had hij slechts twee
keer eerder een dode gezien - een keer bij een auto-ongeluk ten
noorden van Tanumshede, en een keer een dronken toerist die was
verdronken.
Hij stapte de koelcel in. Ruben lag er nog. Het verbaasde
Martin dat hij zich niet ongemakkelijker voelde. De ruimte deed op
de een of andere manier rustgevend aan.
Ruben lag op zijn rug op de tafel waar ze hem de vorige avond
hadden neergelegd. Het was vreemd dat er sinds dat dramatische
diner nog geen etmaal was verstreken. Door de claustrofobische
sfeer leek het alsof ze al weken, maanden, een eeuwigheid in het
huis zaten opgesloten.
Martin liep voorzichtig om het lichaam op de tafel heen om bij
de vrieskist te komen. Plotseling dacht hij vanuit zijn ooghoek
iets te zien bewegen, maar op hetzelfde moment realiseerde hij zich
dat het slechts verbeelding was. Ruben bewoog niet.
Het deksel van de kist zat vast en hij moest het uit alle
macht opentrekken. Een koude damp sloeg hem tegemoet en hij deinsde
even terug. De rosbief lag bovenop, er zat een etiket op dat
duidelijk door een vrouw was beschreven. Het grote pak was zo koud
dat het brandde in zijn handen en Martin haastte zich langs de
tafel waar Ruben op lag. Toen de deur achter hem dichtviel, voelde
hij zich opgelucht, hoewel hij het niet als onbehaaglijk had
ervaren om bij de dode te zijn.
'Is het gelukt?' vroeg Kerstin, en als je op haar stem afging
leek het alsof hij helemaal naar de Noordpool was geskied en niet
even een stuk rosbief uit een vrieskist had gepakt.
'Ja hoor,' zei Martin, blij dat hij het koude pak kon
neerleggen. Hij masseerde zijn handen om de bloedcirculatie weer op
gang te brengen en pakte zijn koffiekopje, dat zijn handen nu
aangenaam verwarmde.
'Wat denk je ervan? Ben je al wat meer te weten gekomen?'
Börje knikte naar de koelcel.
'Nee, dat kan ik niet echt zeggen. Niemand heeft iets gezien.
Niemand weet iets. Niemand had een motief. Toch lijken ze allemaal
voortdurend onenigheid met elkaar te hebben.'
Börje grinnikte. 'Ik hoorde dat je voor het eerst met Lisette
mee bent. Wat een rotkennismaking!'
Kerstin duwde haar elleboog in de zij van haar man. 'Maar
Börje, dat kun je toch zo niet zeggen!'
Martin lachte. 'Het geeft niet. Börje heeft gelijk. Het was
een rotkennismaking!'
Ze lachten alle drie en Martin voelde de druk in zijn borst
afnemen.
De haat bleef in hem pompen. Hij had de bibliotheek wel moeten
verlaten. Anders zou de haat het hebben overgenomen, hem hebben
verslagen, hem dingen hebben laten doen die hij later zou
betreuren. Matte zat op zijn kamer met zijn rug tegen de deur en
vouwde ritmisch zijn handen. Alleen met een dichte deur die op slot
zat, voelde hij zich veilig. Alleen als hij alleen was, voelde hij
zich veilig. Andere mensen waren een gevaar, een risico. Ze konden
de beste bedoelingen hebben, zelfs vervuld zijn met liefde, maar in
feite waren ze gevaarlijk, onbetrouwbaar. De enige persoon bij wie
hij zich veilig had gevoeld, was opa. In zijn gezelschap had hij
zich kunnen ontspannen en zichzelf kunnen zijn. Hij had kunnen
vertellen over de gedachten die door zijn hoofd schoten en die
voortdurend op zoek waren naar barsten in de muur. Naar plekken
waar ze konden binnendringen. Opa had hem begrepen. Hij had nooit
aan hem getwijfeld. Nooit op hem gescholden zoals papa, of gehuild
zoals mama, of vol minachting naar hem gekeken zoals Lisette. Hem
nooit bespot zoals Bernard.
De anderen wisten het niet. Ze begrepen niet waarom hij
Bernard zo intens haatte. Matte had geprobeerd zichzelf in toom te
houden, geprobeerd de herinneringen onder het tapijt te vegen.
Geprobeerd zich te gedragen. Zoals ze allemaal graag wilden. Maar
de herinneringen waren er. Die kwamen altijd opzetten als hij er
totaal niet op verdacht was. Bernard en hij hadden op dezelfde
school gezeten.
Niet in dezelfde klas, maar toch dicht bij elkaar. Bernard had
hem tijdens zijn hele schooltijd gepest. Bemard was een
leidersfiguur geweest en de andere kinderen hadden zijn voorbeeld
gevolgd. Bernard had hem bespot en geslagen, uitgelachen en gepest.
Altijd aanwezig. Altijd glimlachend. Toen ze wat ouder werden, was
het beter gegaan. Ze zaten niet op dezelfde middelbare school en
kennelijk had Bernard er ook genoeg van gekregen en nieuwe
uitlaatkleppen voor zijn kwade energie gevonden. Maar het was er
altijd als ze elkaar zagen. De glimlach. De glimlach die zei dat
Bernard het wist, dat hij door hem heen keek, dat hij precies wist
welke knoppen hij moest indrukken om hem kapot te maken.
Dat was het enige wat hij nooit aan opa had verteld. Hij wist
dat Ruben Bernard ten dele doorhad, maar niet helemaal. Ruben
koesterde nog steeds hoop voor Bernard. En die wilde Matte hem niet
ontnemen. Daarom zweeg hij als Ruben het over Bernard had. Zweeg
als Ruben dingen zei zoals: 'Hij wordt nog wel een fatsoenlijk
mens, hij moet alleen eerst volwassen worden. Hij bedoelt het in
elk geval niet kwaad.' Op die momenten had hij opa altijd vragend
aangekeken. Geloofde opa echt wat hij zei? Zag hij echt het masker
niet, het kwaad dat achter Bernards mooie, perfecte glimlach
grijnsde? Misschien. Misschien niet. Hoe dan ook besloot Matte al
vroeg dat hij niet degene zou zijn die opa Ruben die hoop ging
ontnemen. Dat zou de tijd wel doen.
Maar nu was de tijd gekomen en gegaan. Opa was er niet meer.
Zijn enige vriend in de hele wereld. De enige persoon bij wie hij
zich veilig voelde. Weg. En Bernards glimlach bespotte hem. Zei hem
dat hij, Bernard, uiteindelijk had gewonnen.
Plotseling begon het zo luid te daveren dat de ruiten
rammelden. Het noodweer had zelfs donder met zich meegebracht! Op
dat moment wist Matte wat hij moest doen. Maar eerst moest hij even
rusten. Hij ging op bed liggen en deed zijn ogen dicht. Even later
sliep hij.