Het was een gewoonte die ze als jong meisje al had gehad. Aan haar moeders parelketting frunniken als ze nerveus werd. In de loop van de jaren had ze heel wat afgefrunnikt. 'Viveca heeft last van haar zenuwen,' had ze haar moeder vaak horen zeggen toen ze opgroeide, en uiteindelijk was dat een self- fulfilling prophecy geworden. Aanvankelijk dacht ze dat het alleen werd gezegd als excuus voor de normale gevoelsuitbarstingen van een kind, en later die van een tiener. Maar de woorden hadden zich steeds meer als een smerig vlies om haar heen gelegd. De mensen behandelden haar alsof ze zenuwzwak was, en op de een of andere manier vond ze dat ze dan net zo goed aan dat beeld kon beantwoorden. Tegenwoordig was ze overal bang voor. Voor normale dingen, zoals spinnen en slangen en het broeikaseffect en de kernwapenwedloop in het Midden-Oosten. Maar ook voor subtiele dingen in het dagelijks leven, zoals de blikken van mensen die ze tegenkwam, verborgen bedoelingen in hun woorden, onzichtbare krenkingen en onverwachte aanvallen. Ten slotte was de hele wereld een dreigende plek geworden en ze merkte dat ze bijna voortdurend aan de parelketting zat te frunniken. F,n nu was die weg. Honderden kleine parels hadden zich over de vloer in de eetzaal verspreid. Kerstin had haar getroost en gezegd dat ze ze allemaal zou vinden en daarna hoefde Viveca ze alleen maar naar een juwelier te brengen, die er weer een nieuwe ketting van kon maken. Dat was waarschijnlijk ook zo. Maar toch was het niet hetzelfde. Iets nieuws kon niet iets ouds worden. Iets wat kapot was, kon niet weer heel worden.
Even meende ze Rubens beschuldigende blik te zien. De blik waarmee hij haar naar haar idee altijd had aangekeken. Beschuldigend, vol verachting voor haar zwakheid. O, wat had ze graag een honderdste van de kracht gehad die hij zo natuurlijk uitstraalde. Om maar niet te spreken van haar verlangen dat Gustaver iets van had meegekregen. Samen waren ze zo mogelijk nog zwakker dan ieder voor zich, en zonder Ruben als de bindende dreiging die hen door de jaren heen bijeen had gehouden, zouden ze zich nooit redden. Dat wist Vivi. Met droge, nietsziende ogen staarde ze naar het langzaam uitdovende vuur, terwijl ze de catastrofe als een voortrazende trein voelde naderen. Oude geheimen waren in beweging gekomen, als een monster onder het oppervlak.
De volgende dag bleef de storm tekeergaan. Börje en Kerstin hadden dappere pogingen gedaan om de sneeuw voor de voordeur te ruimen, maar er was zoveel gevallen dat de sneeuw tot aan de metalen raamdorpels kwam. Als het nog een dag zo doorging, zouden ze helemaal ingesneeuwd raken.