Epiloog
‘En deze bloemen dan? Neem je die niet mee?’
Leunend op de krukken die haar ondanks haar gebroken been een zekere mate van mobiliteit verschaften, bleef Francesca aarzelend staan bij het ziekenhuisbed waar ze de afgelopen dagen had doorgebracht. Ze wierp een blik op haar moeder. Alle andere boeketten die ze had gekregen, lagen al achter in Jonahs auto te wachten – het teddybeertje met de enkele roos van Heather, de tijgerlelies van haar ouders, de gevulde plantenbak in de vorm van een kruiwagen van Hunsacker en Finch, de vaas wilde bloemen van Jill en Vince, en een paar dozijn rode rozen van Jonah. Maar deze bloemen waren van Adriana afkomstig. Ze had niet gebeld, was niet op bezoek geweest. De bloemen had ze laten bezorgen.
‘Ik heb nog een arm over, ik neem ze wel mee,’ zei haar moeder, en ze reikte naar de vaas. Francesca hield haar tegen.
‘Nee, laat maar staan.’
Haar moeder draaide zich verbaasd naar haar toe. ‘Wil je ze niet hebben?’
‘Niet op dit moment.’
Nu bestudeerde haar moeder haar heel aandachtig. ‘Dat begrijp ik niet, liefje. Op een later tijdstip ophalen gaat niet. Dan zijn ze al verwelkt.’
De bloemen zouden verwelkt zijn, ja, maar Adriana zou haar eigen leven leiden, voor haar gezin zorgen. Adriana zou daar zijn waar men haar nodig had. En op dit moment was het voldoende om te weten dat Adriana haar de gelegenheid gaf Jonah lief te hebben zonder steeds aan hun vriendschap te hoeven denken. Alleen dat al bewees dat ze inderdaad de innige vriendin was die Francesca al die jaren in haar had gezien. ‘De bloemen laat ik hier, maar waar ze voor staan, neem ik met me mee.’
‘Wat wil je daarmee zeggen?’
‘Dat liefde genoeg is, als de tijd er rijp voor is.’ Ze glimlachte.
Haar moeder zou haar vast om een toelichting hebben gevraagd, ware het niet dat haar vader op dat moment in zijn rolstoel de kamer binnen kwam zeilen. ‘Hé, hoe is het met mijn meisje?’
Francesca strompelde naar hem toe om hem te omarmen. ‘Prima, pap. We wilden net vertrekken.’
‘Jonah heeft de auto beneden bij de ingang van de grote hal gezet.’
Sinds haar opname in het ziekenhuis was Jonah geen moment van haar zijde geweken. Toch kon ze niet wachten om hem weer te zien. ‘Ik kom eraan.’
Haar vader ging opzij om haar voor te laten gaan, maar pakte haar toch even bij haar pols. ‘Even over Jonah… Weet je zeker dat je je hart opnieuw voor hem open wilt stellen, met alle risico’s van dien?’ vroeg hij zacht.
‘Ja, ik weet het zeker.’
Hij grinnikte. ‘Nou, als hij de reden is dat je zo stralend lacht, dan zal ik maar op je moeten vertrouwen, niet?’
Ze bukte zich naar hem toe, en hij wreef met zijn knokkels teder over haar wang. ‘Dank je, pap.’
Zijn stevige eeltige vingers vlochten zich door de hare. ‘Francesca?’
‘Ja?’
‘Ik ben trots op je.’