Hoofdstuk 1
Francesca Moretti wist niet of ze haar ogen kon geloven. Er lag zoveel rommel in de sloperij, dat het wel van alles kon zijn, en ze stond niet zo heel dichtbij. Bovendien was het in een afdekkleed gewikkeld en werd het voor een deel aan het zicht onttrokken door houten pallets, zaagbokken en stapels dakbedekkingsmateriaal. Maar hoe langer ze de vorm en afmetingen van het object bestudeerde, des te meer raakte ze ervan overtuigd. Wat daar lag, was een menselijk lichaam.
Walgend trok ze zich terug in de schaduw van het dichtstbijzijnde gebouw. De felle julizon weerkaatste op de zee van autowrakken, verbogen fietsframes en afgedankte landwerktuigen, waardoor ze het gevoel kreeg in een oven te zijn beland, in plaats van Prescott in Arizona, bezig om een tip na te trekken. Toch was het niet de hitte, maar de paniek die haar naar adem deed happen.
Zou het echt waar zijn? Alweer? Haar laatste grote zaak had gedraaid om een vermiste vrouw. Francesca was ingehuurd om haar op te sporen. Toen ze Janice Grey had weten te traceren – althans wat er van haar was overgebleven – was dat voorpaginanieuws geweest. Zonder Francesca zou de moord vermoedelijk onopgelost zijn gebleven. Ze had het ontbrekende stukje van de puzzel geleverd waarmee kon worden bewezen dat er een moord was gepleegd, en op basis van die informatie hadden de rechercheurs hun hoofdverdachte kunnen aanhouden. Maar dat kwam niet vaak voor, en zeker niet in de praktijk van een en dezelfde privédetective. Voor zichzelf had Francesca al min of meer uitgemaakt dat dit nooit meer zou voorkomen. Niet in haar praktijk, in ieder geval. En nu dit.
Op de achtergrond ging de dobermann nog steeds tekeer. Al vanaf het moment dat ze voet op het terrein had gezet was het beest als een gek aan het blaffen. Gelukkig zat hij met een ketting vast aan de achterkant van het gebouw.
De hond zo goed en kwaad als het ging negerend, staarde Francesca naar de toef bruin haar die ze meende te ontwaren onder het met verfspetters bedekte kleed. Ze wilde het lichaam identificeren om zich ervan te vergewissen dat het inderdaad de zus van haar cliënt betrof.
Maar dat kon nog even wachten. Ze meende de geur van ontbinding te ruiken. Afgaande op de vreemde hoeken van het object onder het kleed, was de rigor mortis al voltooid. Er was geen enkele reden om het geheel van dichtbij te bekijken – dan zou ze maar wakker liggen met dat beeld op haar netvlies. Ze kon maar beter de regionale afdeling Moordzaken inschakelen voor de verdere afhandeling.
Ja, hulp inroepen, dát moest ze doen, en wel meteen. Ze wilde niet het risico lopen dat er forensisch bewijs verloren ging waarmee een verband kon worden gelegd tussen April Bonner en de persoon die haar vermoord had.
Met trillende handen rommelde ze rond in haar schoudertas, op zoek naar haar iPhone. Haar ademhaling was gejaagd, hoe ze ook haar best deed om de instinctieve reactie van haar lichaam de baas te blijven.
Rustig nou. Je bent veilig. Alles komt goed. Je hebt zelf het opsporen van vermiste personen in je dienstenpakket opgenomen, weet je nog?
Ze had een paar ingewikkelde zaken willen oplossen. Maar dat was nu juist het probleem. De opsporing van vermiste personen zou niet zo makkelijk moeten zijn, en het doel was om hen levend en wel aan te treffen.
Eindelijk had ze het mobieltje te pakken. Net toen ze door haar adresboek aan het bladeren was op zoek naar het telefoonnummer van rechercheur Finch, hoorde ze voetstappen, de resolute voetstappen van een man met laarzen aan, althans, zo klonk het. Haar hoofd schoot omhoog. Ze was dus niet alleen. Toen ze had aangeklopt bij het oude, uit hout opgetrokken huis aan de weg, was er geen reactie gekomen. Ook had ze geen auto horen aankomen. Maar dat zei nog niets; het terrein besloeg ruim vier hectare.
Zich opeens zo slap voelend dat ze zich afvroeg of ze überhaupt kon wegrennen als het moest, wierp ze een voorzichtige blik om de hoek van het gebouw. Ze kon niet zien wie het was.
Zweet drupte over haar voorhoofd in haar ogen. Ze knipperde om weer goed zicht te krijgen en hoopte op een flinke stoot adrenaline om haar knikkende knieën onder controle te krijgen. Wat mankeerde haar toch? Het risico op lichamelijk letsel, ja zelfs de dood, hoorde bij haar vak. Dat had ze van het begin af aan geweten. Maar ze had zichzelf altijd ingeschat als iemand die gevaar veel sterker en kalmer onder ogen kon zien. Deze reactie had ze nooit vertoond toen ze nog bij de politie werkte, ook niet toen ze Janices lichaam in stukken verspreid in die greppel had gevonden.
Logisch, bij politie van Phoenix had ze voornamelijk gewerkt aan vermogensdelicten, iets waar ze zich ook mee had beziggehouden bij het Maricopa County Sheriff’s Office. Bovendien was ze niet alleen geweest. Ze had een opsporingsteam ingehuurd omdat ze een gebied wilde doorzoeken waarvan de politie vond dat het buiten hun werkgebied lag. En wat ze daar gevonden hadden, waren botten geweest, wat een zekere afstand had gecreëerd tot het geweld waarmee Janice om het leven was gebracht.
Dit was anders. Francesca had zojuist een recente moord ontdekt. Ze was alleen, op een nogal afgelegen locatie. En niemand wist waar ze was. Tegen Heather, haar assistente, had ze alleen gezegd dat ze het grootste deel van de dag op pad zou zijn om tips na te trekken. Vanaf haar huis in Chandler was ze twee uur in zuidelijke richting gereden, en in deze omgeving kende ze niemand.
‘Wie is daar? En wat wil je?’
Het was in ieder geval een man, en hij leek niet zo happig op bezoekers. Zijn barse stem was voor de hond een teken om nog een tikje feller te gaan blaffen.
Omdat ze geen antwoord wilde geven en bang was dat hij haar zou zien als ze weer om de hoek van de schuur zou kijken, drukte ze zich met haar rug plat tegen het ruwhouten gebouw. De barman van het Pour House had haar verteld dat hij een vrouw die op April leek had zien instappen in een truck die bestuurd werd door de eigenaar van de sloperij, Butch Vaughn. In de hoop Vaughn te spreken te krijgen, was ze hierheen gereden. Maar nu ze wist dat er onder het afdekkleed een lijk lag, leek het haar niet de juiste tijd of plaats om een mogelijke moordenaar onder ogen te komen. Vooral gezien het feit dat de moordenaar een dobermann bezat die heel gemakkelijk kon worden losgelaten. Nee, de politie moest het stokje maar van haar overnemen.
‘Ik weet dat hier iemand is,’ zei hij hardop. ‘Demon blaft niet voor niets.’
Demon, dat moest de hond zijn. Wat een toepasselijke naam…
‘Wat doe je op mijn erf?’ Zijn voetstappen klonken iets minder resoluut. Hij wist niet precies waar ze was. ‘Wat zijn dat voor manieren?’
Haar manieren van dat moment zeiden wel iets over de zenuwen die op dat moment door haar heen gierden. Want doorvragen, zelfs als men geen antwoord wilde geven, en doorgaan met zoeken, zelfs als men niet wilde dat bepaalde dingen gevonden werden, vormden onderdeel van haar werk. En hoewel ze niet altijd zo agressief was geweest, had haar wens om succesvol te zijn het uiteindelijk gewonnen van haar natuurlijke weerstand tegen al te opdringerige nieuwsgierigheid. Niemand had wat aan een verlegen privédetective. Als de eigenaar van het terrein niet in gezelschap van April was gezien, een vrouw die drie dagen ervoor als vermist was opgegeven, dan zou Francesca nooit inbreuk op zijn privacy hebben gemaakt.
Ze wierp een blik over haar schouder, zich afvragend of ze een sprintje naar de auto zou wagen. Zou ze om het huis heen kunnen rennen, helemaal naar de weg vóór hij haar te pakken kreeg?
Als haar hart niet zo heftig klopte, zou ze misschien een kans hebben. Vijf jaar geleden was ze met hardlopen begonnen om stress terug te dringen en in vorm te blijven. Ze was trots op haar atletische prestaties. Maar die paar honderd meter leek nu wel een heel grote afstand. Ze had niet de illusie dat ze sneller zou zijn dan deze man, die in topconditie verkeerde. Ze had zijn profiel gezien op de datingsite waar April hem had leren kennen. Als Harry Statham één en dezelfde was als Butch Vaughn, en daar ging ze nu vanuit, en als de foto ook maar enigszins recht deed aan zijn spierbundels, dan was hij een hele fitte man…
‘Wat is er?’ riep hij. ‘Ben je je tong kwijt?’
Een andere optie was pepperspray. Niet lang nadat ze was aangenomen op de politieacademie, was haar vader tijdens een inval in een drugspand per ongeluk door zijn partner in zijn been geschoten. Hij was in een rolstoel beland. Zijn dagelijkse worsteling met het verlies van zijn mobiliteit, jaren achtereen, had een diepe indruk op haar gemaakt. Direct nadat ze bij de politie was weggegaan om haar eigen detectivebureau te beginnen, had ze vuurwapens in de ban gedaan. Ze bezat niet eens een wapen meer. Maar helemaal zonder bescherming kon ze natuurlijk niet.
‘Ik wil weten waarom je hier aan het rondneuzen bent,’ riep hij.
Was dit Butch? Dat moest wel. Hij had het over zijn erf. Wist hij wat ze had aangetroffen? Hij zou er toch op zijn minst wel een vermoeden van hebben.
Omdat ze betwijfelde of ze sneller dan hij bij haar auto kon zijn, deed ze een greep in haar tas. Hij kwam nu vanaf de andere kant van het gebouw haar richting op. Hij moest geraden hebben waar ze zich schuilhield. Door het kraken van het met steentjes vermengde woestijnzand onder zijn zolen steeg de spanning ten top. Het was alsof hij een lier had waarmee hij al haar zenuwen tot het uiterste straktrok en al haar spieren aanspande.
Waar was haar pepperspray? Was ze het busje kwijtgeraakt? Ze had het nog nooit eerder hoeven gebruiken, had het alleen bij zich als voorzorgsmaatregel…
Shit! Ze kon het niet vinden.
Ze had nog steeds haar mobieltje in de hand. Ze toetste 911 in, maar durfde niet in de hoorn te spreken. Hij zou op haar duiken nog voor ze haar zin af had gemaakt. Wat er ook zou gebeuren, het zou voorbij zijn tegen de tijd dat de meldcentrale een patrouillewagen haar kant op zou sturen. Ze moest vluchten.
Net toen ze zich op haar hakken omdraaide, streek ze met haar hand over het koele metaal van het spraybusje, verstopt tussen de rommel onder in haar tas.
Goddank. Ze zette zich schrap tegen de onvermijdelijke confrontatie, haalde de pepperspray tevoorschijn en richtte. Maar hij kwam niet de hoek om, zoals ze had verwacht.
Ze hoorde zijn voetstappen niet meer. Wist hij dan misschien toch niet waar ze was?
Ze slikte moeizaam en luisterde met ingehouden adem. Waar was hij? Wat deed hij?
Lang hoefde ze niet op het antwoord te wachten. Door het vuile raam bij haar elleboog zag ze een kleine beweging in het gebouw. Op dat moment realiseerde ze zich dat het een kantoor was en dat hij binnendoor op haar af kwam. En de deur was vlak bij haar!
Ze schoot omhoog en vloog bij deur vandaan, die hij met een knal opengooide. Ze sprayde in zijn richting, althans dat probeerde ze. Er kwam niets uit. Ze had geen idee waarom niet. Maar als reactie op haar gebaar kromp hij in een reflex ineen, met zijn handen voor zijn gezicht geslagen. Nu ze hem van zo dichtbij zag, wist ze dat haar vermoedens juist waren. Harry Statham was Butch Vaughn. De man van de foto op de datingsite leek sprekend op de eigenaar van deze sloperij. En voor zover zij had kunnen nagaan, was hij de laatste die April in leven had gezien.
Ze wierp hem het busje in zijn gezicht, hoorde ook dat het hem raakte, maar bleef niet staan kijken. Ze rende alsof haar leven ervan afhing. Maar hoe ze ook haar best deed, ze hoorde dat hij haar aan het inhalen was.
De hond blafte en jankte en gromde, heftig aan zijn ketting trekkend. Ze probeerde er geen aandacht aan te besteden; het dier klonk wel gevaarlijk maar kon haar op dit moment niets doen.
Een seconde later was de hond al uit haar gedachten verdwenen. Butch greep haar schoudertas, die achter haar aan slingerde, en trok eraan om haar tegen te houden. Ze probeerde zich los te rukken, maar struikelde en kwam ten val toen de schouderriem het begaf. Haar telefoon gleed uit haar handen, buiten haar bereik, en door het plotselinge wegvallen van de tegendruk kwam ook Butch ten val.
‘Wie ben je? Wat spook je hier uit, verdomme?’ Hij greep haar bij de enkel en trok haar naar zich toe.
Het hete zand brandde op haar blote armen en benen. Ze droeg een mouwloos bloesje en een rok, waarschijnlijk de slechtste combinatie die ze had kunnen uitkiezen. Hij had een blauwe spijkerbroek aan en een strak mouwloos shirt, dat nog enige bescherming bood.
‘Geef antwoord!’ perste hij er tussen opeengeklemde kaken uit, terwijl ze over de grond schoven, zij vechtend om los te komen, hij uit alle macht proberend haar in bedwang te houden. Haar ademhaling ging te zwaar om antwoord te kunnen geven. Het enige waar ze aan kon denken, was ontsnappen. Ze moest zich blijven verzetten, ongeacht de schaafwonden, de blauwe plekken en de verschroeiende aarde.
Even later had hij haar onder zich vast weten te nagelen. Hij had haar linkerpols beet, maar voor hij haar rechterpols ook kon grijpen, sloeg ze haar nagels in zijn wang en trok er enkele diepe groeven in. Toen hij vloekend terugdeinsde, wist ze dat ze hem flink geraakt had.
Nu hij zich zo plotseling had teruggetrokken, lukte het haar onder hem vandaan te kruipen. Ze greep haar tas, maar hij had onmiddellijk door dat ze probeerde te ontsnappen en greep het andere eind. Ze moest loslaten. De inhoud van de tas viel op de grond, en ze krabbelde overeind en trok een sprintje om het huis.
Hoewel haar BMW op de weg voor haar klaarstond, bevonden haar autosleutels zich ofwel in haar tas ofwel op de grond, bij haar mobieltje. Hoewel ze nergens naar toe kon rijden, rende ze toch naar haar auto.
Haar sandalen kletsten tegen haar hielen, en door de gladde harde zolen slipte ze af en toe. Het was een wonder dat ze de voortuin wist te bereiken. Ze had gehoopt een passerend voertuig aan te houden, maar er was geen verkeer te bekennen. Butch had geen buren. Haar enige voordeel was het feit dat ze hem met haar nagels blijkbaar ernstiger had verwond dan ze had verwacht. Toen ze een blik over haar schouder wierp, zag ze dat Butch achter haar aan kwam, maar zijn tempo lag laag. Wankelend veegde hij het bloed uit zijn linkeroog en van zijn wang.
Ze had hem verwond, maar dat wakkerde haar angst alleen maar aan. Uit al zijn poriën droop pure, onversneden woede.
Haar hart klopte in haar keel, terwijl ze uit alle macht probeerde om haar bibberende ledematen aan te sturen. Als hij haar te pakken kreeg, was ze er geweest. Uit het feit dat hij begon te rennen, maakte ze op dat de pijn inmiddels had plaatsgemaakt voor stalen vastberadenheid.
Goddank had ze haar auto niet op slot gedaan. Dat was een slechte gewoonte, waar ze op dit moment alleen maar blij om kon zijn. Het portier aan de bijrijderskant was het meest dichtbij. Ze schoof in de auto en sloeg juist toen hij zijn hand uitstrekte om haar tegen te houden het portier achter zich dicht. Hij moest zijn hand wegtrekken om te voorkomen dat zijn vingers bekneld raakten. Nu richtte hij zijn aandacht op het handvat.
Op slot! Op slot! Op slot! In pure doodsangst speurde Francesca de console en de bekleding af, op zoek naar het knopje waarmee ze de portieren op slot kon doen. Door de paniek kon ze zich niet goed herinneren waar het ding zich bevond, maar het lukte haar om het in te drukken vóór hij het portier kon opentrekken. Ze had nog nooit een troostender geluid gehoord dan de klik van de vergrendeling die in werking trad, of het loze geklepper van het handvat waar hij zonder resultaat aan trok.
Ze sloot haar ogen en haalde diep adem. Echt opgelucht voelde ze zich niet, want nog kwader dan tevoren staarde hij haar doordringend aan en bonsde op de ruit. ‘Hé!’
Stijf van angst keek ze hem aan. Als hij bij haar kon komen, was het in een paar minuten voorbij. Ze had haar iPhone niet eens bij zich.
Had de meldcentrale haar mislukte oproep ontvangen? Zouden ze hulp sturen? Of was men van een verkeerde verbinding of een valse melding uitgegaan?
‘Wat mankeert jou, dame?’ schreeuwde hij. ‘Ik wil alleen maar met je praten. Ik wil weten wat je hier uitvoert.’
Hij wist dat ze het lijk had gevonden, dat kon ze in zijn ogen zien. Hij probeerde haar ervan te overtuigen dat dat niet was wat ze had gezien, dat ze zich moest laten geruststellen door de attributen om hen heen, de schommel in de voortuin, het zwembadje aan de zijkant, het met de hand geschilderde welkomstbordje op de deur. Maar zo gemakkelijk was zij niet om de tuin te leiden. De huiselijkheid van het geheel gaf wel aanleiding om te denken dat ze de verkeerde conclusie had getrokken, maar de diepe krassen op zijn wang herinnerden haar eraan dat moordenaars niet zelden het voorkomen hadden van een brave echtgenoot en huisvader. Ze had hen voor haar werk bestudeerd. Meestal was aan de buitenkant niet te zien of je met een monster van doen had.
Ze boog zich voorover en bedekte haar hoofd. Hij was zo dichtbij. Hij hoefde alleen maar het glas van de ruit te breken. Er was niemand in de buurt, niemand zou het glasgerinkel horen, haar om hulp horen roepen.
‘Ga weg!’ Ze snikte het uit.
Plotseling hielde het bonzen op de ruit op.
Ze kwam overeind en zag dat hij met de rand van zijn shirt het zweet en bloed van zijn gezicht aan het vegen was. Toen keek hij zoekend om zich heen en beende naar de enige boom in de tuin. Tegen de stam stond een knuppel geleund, naast een bal en een handschoen. Hij pakte de knuppel en liep op de auto af, duidelijk van plan de ruit in te slaan. Nog voor hij tot actie kon overgaan, werd hun aandacht naar de weg getrokken, waar juist een oude Impala aan kwam rijden.
Francesca was vastbesloten om de hulp van de bestuurder in te roepen. Ze schoof opzij en drukte uit alle macht op de claxon. Tevergeefs. De vrouw die achter het stuur van de andere auto zat, minderde vaart en parkeerde voor de deur met een vanzelfsprekendheid die aangaf dat ze al van plan was geweest om hier te stoppen.
Butch, die duidelijk in tweestrijd verkeerde, keek van Francesca naar de andere bestuurster en weer terug. Achterin de Impala zat een jongetje met een bezweet rond gezichtje vanachter het open raam te zwaaien en enthousiaste begroetingen te roepen die zelfs Francesca kon horen. ‘Papa! Papa! We zijn er!’
Direct veranderde Butch’ gelaatsuitdrukking. Hij liet de honkbalknuppel vallen en begaf zich naar de Impala.
Nu! Francesca stapte aan de kant van de weg uit de auto. Hulp van de bestuurster van de Impala, waar ze eerst op gehoopt had, kon ze wel vergeten. Het was waarschijnlijk Butch’ vrouw. Daarom kon ze er maar beter van uitgaan dat ze zich hier in haar eentje uit moest zien te redden.
Ze schoot uit de auto, dook onder de achterbumper en trok de reservesleutel los. Op dat ogenblik maakte het kind zich los uit zijn autostoeltje en eiste dat Butch hem door het raam naar buiten tilde.
De vrouw voegde zich bij vader en zoon. Terwijl Francesca zich weer naar de bestuurderskant begaf, hoorde ze haar vragen: ‘Wat is hier aan de hand? Wat is er met je gezicht gebeurd?’
Butch’ antwoord kon Francesca niet verstaan, maar in de met hitte, dreiging en paniek bezwangerde lucht drong de daaropvolgende vraag van de vrouw maar al te goed tot Francesca door: ‘Wat? Maar waarom? Wie is dat?’
Ja, dit moest wel Butch’ echtgenote zijn. Diens terugkeer had Francesca naar alle waarschijnlijkheid het leven gered. Maar ze was niet van plan om hier te blijven om haar te bedanken of om haar te vertellen dat er een lijk tussen de rommel in de sloperij lag. Ze moest ervandoor, nu het nog kon.
Ze schoof achter het stuur, gooide het magneetbakje van de reservesleutel op de bijrijderstoel, startte de motor en trapte het gaspedaal diep in.