32
Sinds een paar dagen heeft een plan zich vastgezet in zijn hoofd; een voornemen dat hem een ongekende opwinding bezorgt. Hij is al begonnen met voorbereidingen, waarbij zijn oude zakenrelaties in de scheepswereld hem goed van pas komen. Jan en Ella weten nog van niets. Ze zullen het wel merken. Maar aan Julia moet hij het vanavond voorleggen; hij hoopt dat ze straks komt. Dat ze weer in dat jurkje - met daaronder die slanke, gespierde benen - zijn kamer binnen trippelt. Dat ze zich niet schaamt om met haar handen deze oude minnaar strelen; noch om voor hem haar dijen te spreiden, als een baai waarin zijn schip met bolle zeilen en vol vreugde binnenvaart.
Hij heeft zich uitgebreid gebaad, daarna met beurteling koud en heet water afgedoucht, en even is daar die sensatie weer in de kuip te staan van een zeilschip, in een tropische regenbui die de hitte afspoelt en daarna de huid met koude rillingen beloont.
Met natte handen knipt hij het dunne plastic door van het pakket schone was dat vanmiddag afgeleverd is. Hij haalt er een witte handdoek uit tevoorschijn. De frisse geur komt hem tegemoet. Hij steekt zijn neus in de zachte stof, gretig snuivend als een cocaïneverslaafde. Dan begint hij zich af te drogen en kijkt daarbij in de spiegel naar zijn lichaam dat sinds een paar dagen jonger lijkt, ook al zijn de haren op zijn borst nog steeds volkomen wit. Vroeger was die beharing zwart. Hij had de krachtige tors van een havenarbeider, gewend aan zwoegen onder de tropenzon. Dat is nog steeds te zien, al zijn de spieren in de loop der jaren wat geslonken. Zijn Braziliaanse minnaressen hielden van zijn lijf. Hij herinnert zich een van hen, hoe ze hem in een hete nacht toefluisterde: zo mooi en zo somber. Arme jongen. Wie je ook liefhad in daar Portugal, je kunt haar je leven lang wel duizenden keren bezitten hier in Brazilië.
Maar zo was het niet, hoezeer hij Teresa ook zocht in al die mooie donkere meisjes die zo makkelijk leugens verkochten. Pas hier, in het koude Nederland, aan het eind van zijn leven, heeft hij haar teruggevonden: Teresa, opgestaan in het lichaam van Julia. Een vrouw die haar lichaam inruilt, als in een heilige plaatsbekleding. Ze vraagt niets, ze geeft zonder enige terughouding. Ai Julia, zijn kleine fee. Hij zou haar willen overladen met geschenken.
Hij slaat zijn badjas om zich heen, opent het kastje boven de wastafel en pakt het glazen potje met de viagrapillen. Zijn hart is sterk, toch aarzelt hij. Wacht nog maar even, jongeman, denkt hij en zet het potje weer op zijn plaats. Een pijnstiller neemt hij wel, voor zijn heup.
Alsof ze al lang met hem samenwoont en hier vrij in en uit kan gaan, loopt ze zijn kamer binnen. Zonder kloppen, gehaast. Haar jas laat ze van zich afglijden. Haar borst gaat snel op en neer. Ze is een beetje van slag, dat ziet hij meteen aan haar ogen. Even is hij teleurgesteld. Dan overwint de tederheid. Hier op de beletage is ze veilig voor de invloed van die ex van haar, of van wie dan ook die haar belaagt, aanvalt, kwaad berokkent. Zonder een woord neemt hij haar in zijn armen en kust haar gezicht. Hij wil al haar gedachten uitwissen, met zijn lippen, zijn tong, zijn adem. Hij wil haar geur in zich opnemen, haar met al zijn zintuigen bezitten. En zij lijkt te willen schuilen bij hem, ze drukt zich tegen hem aan alsof ze gevlucht is voor gevaar en vergetelheid zoekt bij hem. Hij is verbaasd hoe de begeerte weer oplaait. Verrukt als haar hand zich om zijn penis sluit. Hoe zij hem zacht masseert met haar tong: geen vrouw heeft dat ooit met zoveel aandacht gedaan.
Na een uur van liefde ligt ze slaperig tegen hem aan, in zijn smalle bed. Ze is gekalmeerd. Wat haar ook kwelde aan het begin van hun samenzijn, hij heeft het blijkbaar kunnen wegnemen. Het zachte licht schijnt op haar wang. Ze heeft een glimlach om haar lippen. Het kuiltje in haar wang is heel klein en ondiep; het glanst alsof er een traan in opgevangen ligt. Een miniem zoutbekken.
‘Menina,’ fluistert hij.
Ze opent haar ogen en rekt zich loom uit. ‘Mmm…?’ Haar geur maakt zich los uit haar oksels, als hooi dat omgewoeld wordt.
‘Ik wil je meenemen, weg van hier.’ Hij gaat haar niet vertellen dat zij misschien zal moeten verhuizen. Hij wil haar niet verontrusten over de dwaze plannen van zijn stiefzoon. Daar is het veel te vroeg voor. Hijzelf heeft plannen die misschien veel dwazer zijn, maar met een beter uitzicht.
Haar hand streelt zijn wang. Ze kijkt hem aan alsof hij een kleine jongen is die droomt van verre reizen.
‘Waarheen dan, Todi?’
‘Naar de stad waar ik vandaan kom.’
Ze richt zich op en steunt op haar ellenboog. ‘Wilt u dan terug naar Portugal?’
Haar verbazing doet hem goed. Zelf is hij ook verbaasd dat hij dit wil. Dat er in hem een verlangen is geboren na zoveel jaren terug te keren naar zijn vaderland. Ongedacht, ongehoord.
‘Wilt u uw familie terugzien?’ dringt ze aan.
‘Nee,’ zegt hij. ‘Ik wil Teresa zoeken.’
Hij moet er even van hoesten, van die vermetele woorden. Hij probeert het niet te doen als een oude rochelaar wiens luchtpijp verstopt zit. Dan herademt hij, in de verwachting dat zij nu wel op hem in zal praten: Todi, je bent een dwaas. Teresa leeft niet meer. En als ze nog leeft, is ze oud en lelijk.
Maar ze streelt zijn hand die op zijn buik ligt; de verminkte hand. Ze legt haar drie vingers in het gat van zijn verdwenen vingers. Niemand van zijn minnaressen heeft ooit zo’n gebaar gemaakt; ze durfden er niet eens naar te kijken, naar zijn klauw.
‘Ik ga met u mee,’ zegt ze.
Een warmte trekt over zijn lichaam. Hij voelt zijn hartslag, versneld in vreugde.
‘Wanneer, Todi?’
Morgen, wil hij zeggen. Maar hij houdt zich in. ‘Zo snel mogelijk.’
Ze protesteert niet.
Wat een vrouw.
Hij neemt maatregelen, meteen de volgende dagen. Hij stuurt een mail naar een oude zakenrelatie die nu in Setúbal woont. Hij geeft lijsten door met benodigdheden. Hij neemt een taxi voor een afspraak met zijn bank en met zijn notaris. Hij is opeens druk zoals hij in geen jaren geweest is. En wat doet het hem goed dat niemand weet van zijn plannen. Hij verkneukelt zich er nu al over hoe zijn stiefzoon zal opkijken als hij op een dag een brief ontvangt waarin de notaris hem sommeert mevrouw Leander vrij woonrecht te geven in het huis aan de Amstel, zolang als zij er wenst te blijven. Zo niet, dan kan Jan naar het merendeel van de erfenis fluiten.
‘Ik heb je paspoort nodig,’ zegt hij tegen Julia. Ze geeft het hem. Hij boekt twee vluchten naar Lissabon.
‘We gaan over precies een week.’