27
De dagen daarna ziet ze Todi nauwelijks. Het zou haar niet verwonderen als hij haar vermijdt. Hij heeft zich blootgegeven aan haar en wie weet heeft hij daar nu spijt van. Ze moet hem de ruimte geven. Zelf voelt ze geen spoor van verlegenheid. Nog steeds is ze onder de indruk van zijn kwetsbaarheid. Hij, de dictator, is in een paar weken tijd veranderd in een teder, verdrietig mens. Achter ieder mens schuilt een verhaal, denkt ze. Ze voelt zich verrijkt. Het is goed zoals het gegaan is. Dat zij halfnaakt bij hem in bed lag. Dat hij haar borsten bewonderde en betastte. En dat zij niet als een veertienjarig meisje hoeft te worstelen met de vraag: vind hij mij wel mooi? Ze is geen veertien meer, maar tweeënvijftig. Goddank zijn haar borsten nog rond en stevig; voor een mager lichaam als het hare een cadeautje van boven.
Een paar dagen geleden kreeg Todi bezoekers over de vloer. Ze zag vanuit haar raam Jan Dendermonde het huis binnengaan, samen met zijn vrouw Ella. Ze kon hun stemmen horen op de beletage, toen zij naar beneden liep om naar haar werk te gaan. Hadden ze nou ruzie of zo? Arme Todi. Hij heeft haar een keer toevertrouwd dat hij een hekel heeft aan zijn stief-schoondochter, al zei hij niet waarom.
Van Hugo Planc merkt ze overdag nauwelijks iets. Blijkbaar slaapt hij de hele dag, of zit hij in stilte te werken aan zijn boek. Alleen ‘s avonds hoort ze hem de trap aflopen en de buitendeur achter zich dichtslaan met een dreun die haar ramen doet rinkelen. Diep in de nacht keert hij weer terug. Ze heeft geen idee of hij wil dat ze zijn appartement schoonmaakt. Nu hij er zelf is, lijkt dat overbodig.
Maar op een middag, als ze na haar werk terugkomt van de supermarkt en twee overvolle tassen de twintig treden naar boven sjouwt, staat hij daar boven aan de trap op haar neer te kijken.
‘O, hallo.’
Hij beantwoordt haar groet niet, doet enkel een stap opzij om ruimte voor haar te maken. Ze draait haar rug naar hem toe en wurmt de sleutel uit haar jaszak. Zijn commentaar van die ene avond klinkt haar weer in de oren: madame sans gêne. Ze voelt zijn ogen in haar rug prikken. Wie weet wat hij allemaal nog meer denkt: bejaarde loopse teef en meer van dat fraais. Juist als ze de deur van haar appartement openmaakt, vraagt hij: ‘Hoe is het je gelukt?’
‘Wat? De deur openmaken?’
Ze draait zich naar hem toe. Hij neemt haar van hoofd tot voeten op met verbaasde blik.
‘Het kan niet anders of jij moet het zijn geweest. Vertel eens, hoe heb je dat voor elkaar gekregen?’
‘Hoe heb ik wát voor elkaar gekregen?’
‘Ik moet zeggen dat ik het niet achter je had gezocht.’
Ze haalt vermoeid haar schouders op. Wat wil hij? Ze heeft een drukke dag gehad in de broodjeszaak, ze heeft vervelende telefoontjes moeten beantwoorden; eerst van de gemeente in verband met haar nieuwe burgerlijke staat; vervolgens belde Patrick omdat hij zijn digitale camera mist en ervan uit ging dat zij die stiekem heeft meegenomen. Hij ging zo te keer dat ze zich volledig gevloerd voelde. De oproep van Sigrid die pal daarop volgde, drukte ze weg. Too much. Ze snakt naar rust.
Ze forceert een glimlach. ‘Ieder mens draagt een mysterie in zich, meneer Planc. Dat moet u toch weten.’ Ze bukt zich om de tassen weer op te pakken en binnen te zetten en wil de deur sluiten, maar tot haar ergernis zet hij zijn voet ertussen. Nu staat hij heel dichtbij en ze ruikt een vage geur van bier.
‘Ik bedoel,’ zegt hij, ‘hoe je het voor elkaar gekregen hebt dat die ouwe Todi zowaar menselijke trekken is gaan vertonen. Ik kon mijn oren niet geloven toen hij van de week een paar keer vriendelijk was. Vriendelijk. Een wereldwonder, besef je dat?’
Hoe knap zijn gezicht ook is, zijn lach komt haar onaangenaam voor; een mengeling van zelfgenoegzaamheid en vleierij.
‘Dat is fijn,’ zegt ze. ‘Ik wil nu graag mijn deur dicht doen.’
‘Je hebt overigens helemaal gelijk met die opmerking over dat mysterie. Een personage moet altijd meerdere kanten hebben, anders is hij oninteressant. Eerlijk gezegd had ik deze nieuwe karaktertrek niet achter Todi gezocht.’
‘O. Schrijft u soms een boek over meneer Todi?’
Hij schiet in de lach. ‘Dat zou een leuke kluif zijn. Je brengt me op een idee. Hij intrigeert me mateloos, al wekt hij evenzeer mijn irritatie op – wat overigens wederzijds is. Maar je weet dus dat ik auteur ben. Al eens iets van mij gelezen?’
‘Dank u, meneer Planc. Ik houd niet zo van thrillers.’
‘Jammer. Je weet niet wat je mist. Je zou de mijne eens moeten uitproberen. Lees je überhaupt wel eens boek?’
‘Ja,’ zegt ze. ‘Ik ben gek op Kuifje.’ Ze doet de deur voor zijn neus dicht.
Eindelijk een moment voor zichzelf. Ze pakt haar boodschappen uit en begint een warme maaltijd voor zichzelf klaar te maken in haar keukentje onder het genot van een glas Merlot. Een groentesoepje, een beetje zalm en een paar roosjes broccoli. Net als ze in haar leunstoel zit met de soepkom op haar schoot, gaat haar mobiel af. Het is Sigrid. Vooruit dan maar.
‘Je raadt nooit waar ben ik ben. Ik zit bij oma. Tante Magda is er ook. Ik heb je geprobeerd te bellen, maar je nam niet op. Waar was je?’
‘Jij bij oma? Is er iets aan de hand?’ Ze schiet overeind en morst soep over haar spijkerbroek. ‘Au! Tjeeses!’
Geagiteerd staat ze op, de gloeiendhete soep brandt op haar dijbeen. Ze snelt naar de keuken en houdt een theedoek onder de koude kraan. Die legt ze op haar been.
‘Vertel op.’
‘Oma doet gek, mam. Zo gênant. Nu moet ze geïsoleerd worden, zeggen ze. Daarom is tante Magda er ook. Maar ze roept de hele tijd om jou. Julia, roept ze.’
‘Wie? Magda?’
‘Nee, oma natuurlijk.’
‘Roept mijn moeder om mij?’
‘Ze gilt jouw naam. Ze is boos.’
‘Wil ze dat ik kom?’
‘Hallo! Waarom denk je dat ik bel?’
In het donker fietst ze naar het verpleeghuis. Ze heeft er totaal geen energie voor: trappen tegen regen en wind in, met de brandende plek op haar dijbeen, naar haar moeder die om haar geroepen heeft. Wat heeft dat te betekenen? Heeft het iets te betekenen?
De weg lijkt langer dan anders. Ik had mijn tweedehands autotje nooit weg moeten doen, denkt ze wrevelig. Al gebruikte ze hem zelden toen ze nog op de Keizersgracht woonde, hij stond op haar naam. Destijds vond ze het zwaar overdreven: twee auto’s in hun garage, in het centrum van Amsterdam, de stad van fietsers. Toen Patrick erop stond zijn BMW in te ruilen voor een nog duurdere Mercedes sportmodel en dat financieel eigenlijk niet kon, aarzelde ze geen moment om haar autootje te verkopen, ter wille van hem. Het was een luttele bijdrage, maar toch. Toen gunde ze het hem nog.
Nat, hijgend en met trillende benen van het harde fietsen loopt ze een half uur later het verpleeghuis binnen. In de ontvangsthal is het stil en halfdonker. De bewoners eten of zijn al naar bed. Ook de plaats van de receptioniste is leeg. Snel loopt ze naar de kamer van haar moeder en blijft in de deuropening staan om het tafereel te overzien. De kleine kamer lijkt overvol. Daar zitten ze in een kringetje: haar moeder, zus en dochter. Haar naaste familie. Magda kijkt haar aan alsof ze schuldig is. Schuldig aan een situatie die blijkbaar uit de hand gelopen is. Sigrid kijkt opgelucht. Moeder speelt met de twee trouwringen aan haar ringvinger en grinnikt alsof ze binnenpretjes heeft.
‘Wat zie je er uit,’ is het eerste wat Magda zegt, op haar gewone misprijzende toon.
Sigrid zegt haastig: ‘Nou zeg, jij hebt er ook lang over gedaan. Ik denk dat jullie tweeën het nu zelf wel af kunnen. Mijn lover wacht op mij.’
‘Hallo allemaal.’ Julia legt haar natte jas op de grond, loopt naar haar moeder om een kus te geven.
‘Dag mam.’
Haar moeder glimlacht. ‘Julia?’
Er gaat een flits van vreugde door Julia heen. Voor het eerst sinds maanden is er helderheid in moeders geest. Wat er ook gebeurd is, het kan nooit zo erg zijn. Ze knikt naar de anderen. Ze zou ook hen wel een kus willen geven, maar Magda’s koele blik weerhoudt haar daarvan, en Sigrid lijkt gestrest.
‘Tante Magda heeft mij gebeld, omdat jij onbereikbaar was,’ zegt Sigrid. ‘Waar zit jij toch de hele dag?’
‘We moeten praten,’ zegt Magda. ‘Het afdelingshoofd is net weg. Mama moet een wettelijke vertegenwoordiger krijgen. Het ligt voor de hand dat ik als oudste dochter en juriste die functie op me neem. Dus als jij akkoord gaat?’ Haar gezicht staat strak, zoals gewoonlijk. Twee lijnen lopen volledig verticaal langs haar mond naar beneden. Ze wordt oud, gaat het door Julia heen. Ze praat alsof haar kaken pijn doen. Alsof ze zich ergens over verbijt. Dat heeft ze haar leven lang gedaan. Vroeger altijd al in de contramine, verbitterd om haar hartkwaal want waarom zij, en niet een ander.
‘Is dat niet een beetje vreemd?’
‘Wat?’
‘Dat je daar nu opeens mee komt. Waarom is dat nodig?’ Ze wil zeggen: jij komt nooit op bezoek bij mama. Maar ze slikt het in.
Magda’s gezicht krijgt rode vlekken die zich verspreiden tot in haar hals.
‘Niet nodig? Ma zit verdomme pal voor mijn neus met opgetrokken rok en...’
‘Zonder onderbroek,’ vult Sigrid aan en giechelt zenuwachtig. ‘Die wil ze niet aan, wat we ook proberen.’
Julia krijgt de neiging om met haar mee te lachen. Magda vervolgt met ingehouden woede: ‘Ze weet niet wat ze doet. Ze is wilsonbekwaam. Ze zwerft ’s nachts over de afdeling. Ze hoort op de gesloten afdeling.’
‘Wilsonbekwaam? Heeft haar arts dat bepaald? Is ze soms een gevaar voor zichzelf of voor anderen?’
‘Maar mam,’ komt Sigrid ertussen, ‘oma verliest alle gevoel voor decorum. Dat is toch duidelijk?’
‘Denk na,’ zegt Magda. ‘Haar gedrag is dermate deviant dat er ingegrepen moet worden. Het is schokkend en tart alle fatsoensnormen. We moeten haar beschermen tegen zichzelf.’
‘Maar ze doet toch niemand kwaad?’
‘Vind jij het soms een aangenaam idee dat onze moeder en public er zo bij zit? Heb jij nog enig eergevoel? Ik schaam me wezenloos, dat kan ik je wel vertellen. Trouwens, het moet er toch eens van komen, want dementie is een onomkeerbaar proces, dus we kunnen het gelijk maar regelen. Morgen neem ik contact op met de behandelend arts.’
‘Ho effe. Betekent dit dat jij voortaan beslissingen neemt over mama?’
‘In overleg met de arts, jazeker. We zetten de BOPZ in werking.’
‘De wat?’
‘De wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen.’
‘Dwangverpleging en zo, mam.’ Sigrid grijpt haar jas. ‘Lijkt me heel verstandig. Maar nu smeer ik ‘m echt.’ Ze geeft Julia snel een kus, wuift naar Magda en zegt: ‘Dag oma. Niet meer zo raar doen, hoor.’ Bij de deur draait ze zich om: ‘O ja, mam, ik moest van papa tegen je zeggen dat de digitale camera terecht is.’
Julia haalt diep adem. De moeheid die er aan het eind van de middag was, slaat weer toe. ‘Moeten we dit allemaal per se bespreken waar mama zelf bij is?’
‘Maakt dat iets uit? Ze snapt toch geen woord van wat we zeggen.’
Opeens is er onrust in de handen van haar moeder - die ze nog steeds vast heeft. ‘Julia,’ zegt ze op klagende toon, ‘ik ben bang.’ Ze verbergt haar gezicht tegen Julia ’s trui.
‘Bovendien zou ik wel eens van je willen weten,’ vervolgt Magda zonder op de woorden van hun moeder te letten, ‘waarom je mij niet hebt ingelicht. Jij wist het, Julia. Dit hele gedoe is al langer aan de gang. Het afdelingshoofd heeft me verteld dat ze jou een paar weken geleden hierover gesproken heeft. Waarom hou jij die dingen voor me achter? Ma zorgt hier voor grote problemen, omdat ze als een verliefde puber achter een hoogbejaarde dominee aanzit. Ik wist niet wat ik hoorde. Het is gewoon schandalig.’
‘Waarom mag mama niet verliefd zijn?’
Ze hoort het zichzelf zeggen, verwonderd, want het zijn Todi’s woorden. Wijze Todi. Wat is ze hem dankbaar. Ze legt haar hand op haar moeders wang en herinnert zich beschaamd haar eigen reactie op haar moeders verliefdheid. Ook zij was zo geschokt geweest dat ze had gedacht: isoleer haar voor mijn part. Ze deed niet onder voor Magda.
Haar zus kijkt haar aan alsof ze gek geworden is.
‘Verliefd? Goeie hemel, Julia, het afdelingshoofd had het over een verstoorde seksuele impulscontrole! Dat moet met medicatie op te lossen zijn. Maar gezien de toekomstperspectieven van mama kunnen we haar beter op een gesloten afdeling laten plaatsen. Dat klinkt toch alleszins redelijk?’
‘Ik heb mama nog nooit van mijn leven zo gelukkig zien kijken, toen ze samen was met die man.’
‘Wát? Magda lijkt een vis die naar adem hapt. ‘Je gaat me toch niet vertellen dat jij die man gezien hebt?’
‘Gesproken zelfs,’ zegt Julia kort. Opeens is het beu. Ze legt haar hand beschermend over de handen van haar moeder. Ik zal jouw geheim niet verklappen, denkt ze. Jij hebt nog wel enig recht op privacy. ‘Mama heeft – net als ieder mens – behoefte aan intimiteit, Magda. Als jij haar deze gevoelens wilt ontnemen door een pil, zou ik dat gemeen vinden. Een aantasting van haar waardigheid. Mama is misschien wel voor het eerst sinds lange tijd gelukkig.’
Nu begint Magda te lachen. ‘Waardigheid? Ze wijst op de oude vrouw. ‘Welke waardigheid?’
Even weet Julia niets te zeggen. Alles in haar komt in opstand tegen Magda’s spot. Zit waardigheid dan in het gedrag, Magda, wil ze vragen. Hebben dan alle dementerenden hun menselijke waardigheid verloren, alleen omdat ze aan Alzheimer lijden en controle verliezen over hun sociale vaardigheden? Maar ze zegt zacht, als om haar moeder te beschermen: ‘Het gaat niet om de waardigheid die mama al of niet heeft, Magda, maar de waardigheid die jij haar geeft.’
‘Sorry, maar daar kan ik niets mee. En ga jij nu vooral niet de wijze zus uithangen. Daar heb je geen enkele reden voor. De onverkwikkelijke manier waarop jij met Patrick hebt gebroken, getuigt nu niet bepaald van wijsheid, laat staan waardigheid, vind je wel?’
‘Pardon? Patrick is vreemd gegaan en…’
Magda heft haar hand op. ‘Daar hoef ik verder niets over te weten. Maar wat mama betreft: voor zover ik weet, ben jij nooit zo dik met haar geweest. Dus.’
Julia haalt diep adem. ‘Dat klopt. Maar ik zie nu een heel andere moeder dan vroeger.’
‘Je gaat me toch niet vertellen dat je daar blij mee bent?’ Opnieuw prikt Magda’s vinger in de richting van hun moeder. Het gebaar maakt Julia zo boos, dat ze uitflapt: ‘Als je iemand niet waardeert zoals hij is, ben je zelf waardeloos.’
‘Och, hou toch op met die algemeenheden. Het is net alsof ik pa hoor praten.’
‘Ik ben bang,’ jammert moeder weer. De oude handen klauwen zich vast aan Julia’s arm. ‘Ik ben bang, ik ben zo bang.’
Magda staat abrupt op. ‘Oké, ik ga al. Ik ben kennelijk de boosdoener hier, terwijl ik au fond het beste voorheb met haar. Kom morgenavond bij me langs, Julia, dan kunnen we het in alle rust bespreken, als ik overleg heb gehad met de arts. Maar ik verwacht meer support van je dan vanavond.’ En ze zeilt de kamer uit.
In gedachten verzonken fietst Julia terug naar huis, nadat moeder in haar armen in slaap is gevallen en zich als een kind in bed heeft laten leggen. De regen is opgehouden, maar de gure wind waait nog even hard en ze komt bijna niet vooruit. Het deert haar niet. Magda’s woorden klinken in haar na, op het ritme van haar pedalen: waardigheid? Welke waardigheid? En haar eigen antwoord: Als je iemand niet waardeert zoals hij is, ben je zelf waardeloos.
Waar kwamen die woorden vandaan? Van haar vader, zoals Magda suggereerde? Ja, ze herinnert zich nu een ochtend in Nairobi, toen zij met Oba mee mocht naar een ziek meisje van haar leeftijd in een krottenwoning aan de rand van de stad. Oba nam haar mee naar een hutje waar het gonsde van vliegen. Een zwarte vrouw – van wie ze later begreep dat het Oba’s nicht was – zat naast het zieke kind dat door de koorts overdekt was met zweet. Oba legde een reuzenavocado en een blik melkpoeder op de vuile doek waarop het kind lag. Met een glimlach nam de moeder de geschenken op. Toen liep ze weg en kwam even later terug met een mango, overrijp, met een paar zwarte vlekken, maar zoet van geur. Ze legde hem in Julia ‘s handen als was het een kostbaar kleinood. Thuis liet ze het aan vader zien. Die zei: ‘Je hebt een bijzonder mooi cadeau ontvangen, kind.’
Magda, die erbij stond, spotte: ‘Nou, je kunt de helft wel wegsnijden.’
‘Dat maakt niets uit. Die vrouw heeft gegeven van haar armoede.’
‘Dat lijkt me eerder een reden om het niet aan te nemen.’
‘Zoiets zou een grove belediging zijn,’ zei haar vader. ‘Hoe arm de mensen ook zijn, je dient altijd hun waardigheid te respecteren. Als je dat niet doet, heb je zelf geen recht op respect.’
Als ze terugkomt in het huis aan de Amstel, gluurt ze door de tochtdeur. Het appartement van Todi is in donker gehuld. Alleen in de gang brandt het Jugendstil lampje. Ze luistert. Todi is kennelijk al naar bed. Zou hij ziek zijn? Of is hij uitgegaan? Ze zou nu bij hem willen zitten en haar hart bij hem uitstorten; hem vertellen over haar moeder en over Magda. Ze zou weer tegen hem aan willen liggen om zijn warmte te ervaren. Dank zij u, Todi, zou ze zeggen, voel ik geen afkeer meer van mijn moeder. U hebt mij anders leren kijken.
Maar de stilte houdt haar tegen. Zachtjes sluit ze de glazen deur en loopt naar boven, zonder het licht aan te steken. De middelste treden kraken; het geluid doet pijn aan haar oren. Er ligt iets voor de deur van haar appartement; bijna trapt ze er op met haar voet. Het is een pakketje. Van Todi? Ze neemt het op en legt het in de woonkamer op haar tafel. Nu eerst wijn. Ze snakt naar een glas Merlot. Ze droogt haar haren stevig af, trekt een dik vest aan en laat zich vallen in haar leunstoel. Een grote slok wijn doet wonderen; ze voelt de warmte van de alcohol door haar lichaam stromen. Dan opent ze het pakje.
Verbaasd kijkt ze naar de inhoud. Het is een thriller, van Hugo Planc. “Gebroken spiegels” staat er op de cover. Alsof hij weet, denkt ze, hoeveel spiegels er in mijn leven aan diggels zijn geslagen. Er zit geen briefje bij, maar het boek is wel gesigneerd. Ondanks haar weerzin tegen de schrijver, is ze toch nieuwsgierig. Ze verstijft als ze de openingszinnen van het eerste hoofdstuk leest: Toen Julie die ochtend wakker werd in het waterbed- nog vol wellustige naweeën van de nachtelijke vrijpartij - vond ze haar minnaar dood naast zich liggen.
Wat is dit? Wat moet ze hiermee?
Heeft hij zijn conclusies getrokken over haar en Todi? Probeert hij haar te bespotten, als de grote schrijver die de dingen met zijn lucide geest voorzien heeft? Of wil hij haar waarschuwen? Voor wat? En waar bemoeit hij zich mee? Ze laat het boek naast zich op de grond glijden. Merkwaardige man, die Planc; met een morbide soort humor. Morgen zal ze het boek aan hem teruggeven, of gewoon voor zijn deur leggen. Natuurlijk gaat ze dit niet lezen. Ze gaapt en drinkt in één teug haar glas leeg.