3
Julia komt veel te vroeg voor haar afspraak met mevrouw Dendermonde. Ze heeft hard gefietst, dwars door rode stoplichten; bang om te laat te komen. Aangeland in het Vondelpark, trillen haar benen nog na en lopen er straaltjes langs haar rug. Ze stapt af om het laatste eindje naar het restaurant te lopen.
Er staan tientallen fietsen voor het hek, een wirwar van glinsterend metaal en zwarte zadels. Ze wurmt die van haar ertussen en kijkt om zich heen. Het mooie herfstweer heeft veel mensen naar buiten gelokt. Het volle terras toont een en al zonnebril. Ze doet haar sjaal af, maakt de knopen van haar jas los en laat de koelte langs haar bezwete hals waaien. Ze werpt een blik op haar horloge. Er is nog tijd voor een wandelingetje onder de bomen. Ze wil straks een kalme indruk maken.
Er is een woning binnen bereik. Eindelijk. En wat voor een! Sigrid heeft haar op een pand aan de Amsteldijk attent gemaakt. Ze werkt als doktersassistent in een ziekenhuis en de advertentie hing bij haar op de afdeling aan een prikbord. ‘Ik weet het fijne er ook niet van, mam, maar je moet het beslist proberen. Wie weet. Het is een kast van een huis.’
Julia is gisteravond gaan kijken en was gelijk verkocht. Zoals het daar aan de rivier stond te pronken leek het wel een kasteeltje, met een rode bakstenen gevel en elegante torentjes. Ze belde aan in haar begeerte een blik naar binnen te werpen. Maar er werd niet open gedaan.
Lopend tussen de joggers en wandelaars weegt ze af wat ze tegen mevrouw Dendermonde moet zeggen. Ze is nerveus, alsof ze op sollicitatiegesprek gaat. Er staat veel op het spel. Moet ze die vrouw op de hoogte stellen van haar persoonlijke situatie? Of zou Sigrid dat al gedaan hebben? Het gaat een verhuurster in feite niets aan; die wil waarschijnlijk alleen weten of ze de huur kan betalen. Die is opvallend laag. En ze moet geschikt bevonden worden om een soort huismeesteres te zijn; zoiets heeft Sigrid gesuggereerd.
Ze loopt tot aan de vijver, kijkt op haar horloge en draait zich om. Het is nog steeds te vroeg, maar ze gaat alvast naar binnen om zich op te kalefateren in het toilet en een tafeltje te zoeken. Het duurt nog bijna een kwartier tot mevrouw Dendermonde eindelijk arriveert. Een grote vrouw in een duur mantelpak; rode lippenstift, grote bril. Alles nadrukkelijk. Naast haar voelt Julia zich klein en eenvoudig in haar spijkerbroek en zwarte vestje; haar krullen in een staart. Ze bestellen koffie. Een espresso voor Julia, een cappuccino voor mevrouw Dendermonde. Ze vertelt iets over zichzelf; ze heet Ella, is een soort hartspecialist, haar man verhuurt een aantal panden in Amsterdam. Maar hij zit in het buitenland, dus neemt zij op haar manier de zaak waar, doortastend, autoritair zoals specialisten soms kunnen zijn. De arts drinkt haastig van haar cappuccino. Als ze haar kopje heeft neergezet, grijpt ze haar tas en rommelt tussen een bundel paperassen.
‘Ik heb helaas maar weinig tijd’, zegt ze. ‘Ik moet zo weer weg, terug naar het ziekenhuis. Fijn dat u meteen kon komen, mevrouw Leander. Jammer genoeg heb ik vandaag geen gelegenheid om u het huis te laten zien. Dat zal na het weekend moeten, dan is mijn man weer terug. Maar hoe sneller alles geregeld is, hoe beter. Ha, hier heb ik het. Ik was even bang dat ik het vergeten was.’
Ze legt een envelop op tafel met foto’s van het huis aan de Amsteldijk. Slimme opnames zijn het om het appartement groter te doen lijken; Julia kent de truc. ‘Kijk, hier gaat het om,’ vervolgt de arts, ‘de eerste verdieping. Dit is de woonkamer. Stijlvol, hè? Ik hoop dat u van klassiek houdt.’
Julia bekijkt de foto’s aandachtig. Het interieur van de woonkamer is sober, maar elegant en het licht dat door de erker naar binnen valt, geeft het parket een warme gloed. Tegen de wand een sofa met geborduurde kussens. Ze stelt zich voor dat ze daar zit met een kop thee en een boek. Het lijkt haar een tafereel uit een andere wereld.
‘En dit is de achtertuin; net een parkje, zo diep loopt hij door,’ zegt mevrouw Dendermonde, ‘Je hoort daar niets van het stadslawaai.’
Ze doet wel erg haar best om het aan te prijzen, denkt Julia. Ze nipt van haar espresso en zegt: ‘Ik vind het erg mooi. Maar in uw oproep stond: te huur onder bepaalde voorwaarden. Wat moet ik me daarbij voorstellen?’
De vrouw tegenover haar gaat rechtop zitten, alsof ze een patiënt met de uitkomst van een onderzoek confronteert, en Julia houdt onwillekeurig haar adem in. ‘De kwestie is,‘ zegt mevrouw Dendermonde, dat we iemand zoeken die het huis schoonhoudt en – hoe zal ik het zeggen – een beetje toezicht houdt op de bewoners. Op de beletage woont een alleenstaande oude heer, die enige zorg en aandacht nodig heeft. Hij is vijfentachtig en nogal slecht ter been, ziet u.’
Dus dat wordt er van mij verwacht. Met die lage huurprijs klinkt het niet onredelijk. Maar wat betekent dat in de praktijk?
‘Ik ben geen verpleegkundige,’ zegt ze.
‘Dat is helemaal geen probleem. Hij is niet ziek, hoor, de oude man,’ antwoordt de arts.
Julia zit in tweestrijd. Zo’n kast van een huis schoonhouden is ze wel gewend. Hun pand aan de Keizersgracht was minstens zo groot; maar daar had ze elke dinsdag wel een hulp voor het zwaardere werk. Zolang ze geen job heeft, zal het met dit huis wel lukken in haar eentje. Op oude mannen zit ze echter niet te wachten. Helemaal geen mannen, voorlopig. Het zou ideaal zijn om van hieruit te zoeken naar een gewone baan, weer in een bibliotheek of zo. En verder geen gedoe aan haar hoofd. Ze heeft het opeens warm en moet de neiging bedwingen om haar mouwen op te stropen. Een opvlieger. Die hoort er helemaal niet te zijn. Maar ze realiseert zich in een flits dat ze vergeten is een hormoonpleister op haar buik te plakken. Stom. De dokter blijft haar aankijken alsof ze zegt: schiet een beetje op alsjeblieft. Zeg ja. Ik heb niet zoveel tijd. Julia legt de foto’s op tafel. Ze blaast een lok weg en vermant zich. ‘Wat houdt dat beetje aandacht in?’
‘Voor meneer Todi? Zoals ik u zei: zijn mobiliteit laat te wensen over. De vorige huursters deden twee keer in de week boodschappen voor hem en hielden hem een beetje in de gaten. En verder…’ De stem van mevrouw Dendermonde klinkt nonchalant alsof ze de zaak bagatelliseert. ‘Ach, u begrijpt dat wel: zo’n alleenstaande man wil af en toe een praatje om zijn verhaal kwijt te kunnen. Bij een kopje thee of zo.’
De arts schuift haar de laatste foto toe, als verleidelijk dessert: een slaapkamer in pasteltinten. Zacht licht door de hoge ramen; gordijnen tot op de grond. Een secretaire in de hoek naast een antieke schemerlamp. Een half openstaande deur met daarachter een glimp van een roze betegelde badkamer.
De verleiding is groot. Moet ze dit nou doen of niet? Krijgt ze hier geen spijt van? Die oude man gaat haar misschien claimen, zodat ze haar vrijheid kwijt raakt. En past ze wel in zo’n luxueus huis? Stel dat ze op dit aanbod ingaat, pleegt ze dan geen verraad aan de eenvoudige levensstijl die ze voorstaat. Ze is toch altijd wars van protserigheid geweest? Rijkdom is roof. Hoe vaak heeft dat adagium, geërfd van haar vader, in het verleden niet tot botsingen met Patrick geleid? Vorig jaar nog verweet hij haar, na een etentje met vrienden: ‘Je beledigt mij en mijn vrienden door er zulke opinies op na te houden.’
‘Wat is er in vredesnaam op tegen om opinies te hebben?’
‘Alles. Vooral als je ze te pas en te onpas zit te spuien. Je zit gewoon je vader na te blaten, die salonsocialist. Rijkdom is roof. Mijn vrienden voelen zich door je geschoffeerd alsof het een misdaad is om financieel succes te hebben door hard te werken.’ Patrick zocht al in het begin van hun huwelijk het gezelschap van mannen van zijn leeftijd die financieel binnen waren en daar prat op gingen. Hij piekerde zich suf waarom het hem maar niet lukte. Maar het waren wel die vrienden geweest die Julia na haar scheiding de rug hadden toegekeerd.
Aarzelend neemt ze de laatste foto weer op. Protserig is het interieur niet. Het heeft stijl en een zekere grandeur. Daar kan ze wel mee leven. Dus wat zit ze nou te zeuren? Ze krijgt eindelijk de kans iets voor een ander te betekenen, iets wat ze haar hele leven heeft gewild. Ze heeft tijd zat, en ze kan toch niet bij Sigrid blijven wonen. Die zal haar moeder voor gek verklaren als ze niet toehapt op deze unieke gelegenheid.
Ze kijkt op en ontmoet de blik van mevrouw Dendermonde.
‘Wordt er van mij verwacht dat ik hem ook ga wassen?’
Bijna verschrikt zegt de arts: ‘Nee, nee, in geen geval. Dat zou ik maar niet proberen.’
Dat antwoord bevalt Julia. Ze gaat rechtop zitten en haalt diep adem, alsof ze klaar staat in diep water te springen. ‘Het is goed,’ zegt ze. ‘Ik zeg ja tegen uw aanbod.’
Mevrouw Dendermonde leunt achterover. Er lijkt een spanning van haar af te vallen. Op dat gezicht met de rode lippen breekt een lach door. Niet gemaakt dit keer, maar oprecht. ‘Wat ben ik daar blij mee. Hebt u ervaring met oude mensen?’
‘Nee. Dat wil zeggen… ik bezoek mijn moeder elke week. Ze is dement.’
Mevrouw Dendermonde knikt vol sympathie. ‘U lijkt me echt de geschikte persoon, dat zag ik al bij de eerste oogopslag. Gelooft u mij: ik heb door mijn beroep aardig wat mensenkennis opgedaan. Meneer Todi is overigens niet dementerend, hoor. Hij is nog heel helder in de kop. Dat zult u wel merken.’
‘En de andere bewoners?’ vraagt Julia. ‘Het is een groot huis. Ik neem aan dat er op de bovenste verdieping ook mensen wonen? Zijn dat ook allemaal bejaarden?’
‘Oh nee, op de derde verdieping woont een man van een jaar of vijftig. Een schrijver die de helft van de tijd in het buitenland zit. Hugo Planc. Misschien hebt u wel eens iets van hem gelezen. Hij is hier vrij bekend.’
Julia schudt haar hoofd. ‘Nooit van gehoord, eerlijk gezegd.’
‘Met hem hebt u vrijwel niets van doen, hoor. Fijn als u daar wekelijks even de planten water geeft, stof afneemt en de boel zuigt. Hij zal het u laten weten als hij arriveert. Dan moet u de verwarming aanzetten in zijn appartement, indien nodig. Maar dat is te doen, toch?’