15

Een week later. Halverwege de middag maakt Julia zich klaar om een bezoek te brengen aan het verpleeghuis. Het wordt weer eens tijd. Ze heeft de laatste dagen niets meer gehoord van het afdelingshoofd en hoewel ze opziet tegen het bezoek, is ze benieuwd hoe het met haar moeder gaat. Haar verliefde moeder. Waarschijnlijk is die haar beminde alweer schoon vergeten. Dat zou voor alle partijen beter zijn. Ze kamt haar haar, doet wat lippenstift op en wil haar jas pakken.

Er wordt twee keer gebeld. De eerste keer in al die dagen, na het bezoek van Sigrid. Ze heeft inmiddels haar naamkaartje opgehangen bij de deur. Deze bezoeker is dus echt voor Julia Leander. Ze loopt naar beneden, nieuwsgierig. Even meent ze de schaduw van Todi te zien achter de tochtdeur, maar ze negeert hem en opent de voordeur. Daar staat een grijnzende Patrick. Alsof ze een klap in haar gezicht heeft gekregen, zo snel deinst ze achteruit. Ze schrikt van haar eigen reactie; van de schok die hij in haar teweeg brengt. De roffel in haar buik. Ze heeft hem in weken niet gezien. Hij lijkt breder geworden. Hij neemt een hoop ruimte in, daar onder dat baldakijntje.

‘Zo,’ zegt hij. ‘Vrouwe Julia van het herenhuis aan de Amstel. Het gaat je goed zo te zien.’

Ze stamelt: ‘Ik had je niet… Ik bedoel… Wat doe jij hier?’

‘Ik had misschien even van te voren moeten bellen, maar ik ging er vanuit dat je overdag wel thuis zou zijn. Je hebt nog niet echt een baan, hè?’

Ze wil antwoorden, om hem te provoceren: ik ben hier interieurverzorgster geworden. Maar ze zegt niets.

‘Ik kwam je je boeken brengen, vind je dat niet aardig van me?’ Hij lacht zijn gewoontelach, een beetje schallend en opgefokt, zoals je het de gelikte jongens in tv shows hoort doen. Ze lacht niet mee. Nu pas ziet ze twee verhuisdozen aan zijn voeten staan. ‘Dank je wel,’ zegt ze afgemeten. ‘Dat is inderdaad reuze aardig.

Wil je ze even voor me in het halletje zetten? Ik heb nu verder geen tijd. Ik ga naar mijn moeder.’

‘Ben je nou helemaal gek,’ zegt hij. ‘Denk je dat ik jou die loodzware kisten de trap op laat sjouwen? Je woont toch op de eerste verdieping? Kom op, zeg. Natuurlijk zet ik ze voor jou boven neer. Zo gebeurd.’

‘Maar dat hoeft helemaal niet.’

‘Mondje dicht en ga even opzij.’

Voor ze het weet heeft hij een doos op zijn schouder gezwaaid

- tot haar grote verbazing. Patrick is helemaal niet zo sterk. Hij klaagde de laatste jaren over rugpijn. Een alibi om nooit een sport-school te bezoeken. Ze wil zeggen ‘kijk uit voor je rug’ maar ze houdt de woorden bijtijds in. Ze gaat hem niet betuttelen. Wie weet doet hij nu aan gewichtheffen om indruk te maken op zijn nieuwe vrouw en lijkt hij zo dik omdat hij meer spiermassa heeft gekregen. Met tegenzin doet ze een stap opzij en laat hem de kist naar boven sjouwen. Als hij het tweede exemplaar in het halletje van haar verdieping heeft gezet, roept hij van bovenaan de trap naar haar: ‘Hoe is het? Blijf je eeuwig beneden? Je snapt toch wel dat ik even je nieuwe onderkomen wil zien?’ Hij bevindt zich in een machtspositie. Als zij hier beneden in koppigheid volhardt, zal hij in de gelegenheid zijn de boel daarboven bij wijze van spreken kort en klein te slaan. Die gedachte is natuurlijk absurd, want Patrick heeft nog nooit geweld gebruikt. Toch is de situatie niet naar haar zin. Ze sluit de voordeur om dan ook maar naar boven te gaan. Op dat moment gaat de tochtdeur op een kiertje open. Ze kijkt recht in de priemende ogen van meneer Todi. Wat is dit nu! Bespioneert hij haar? Terwijl hij haar te kennen heeft gegeven dat hij haar niet wenst te zien?

Geërgerd loopt ze de trap op.

Patrick kijkt op haar neer. Het licht dat door de grote lichtkoepel naar beneden valt, verscherpt de lijnen en schaduwen in zijn wangen. Het maakt hem oud.

‘Je hebt het goed voor elkaar, Julia.’ Zodra ze boven is, draait hij zich om en wandelt ongevraagd haar woonkamer binnen. Handen in de zakken. Ze kan niets anders doen dan hem achterna lopen, maar ze laat de deur van de woonkamer open. Ze houdt haar jas aan. Al haar zenuwen staan op scherp. Tegelijkertijd scheldt ze zichzelf uit voor dwaas. Kan ze niet normaal en volwassen haar ex te woord staan? Hij loopt wat rond, fluit goedkeurend tussen zijn tanden. Voor het raam blijft hij staan, kijkt uit over de stad.

‘Goeie locatie, Juul. Schitterend uitzicht.’

‘Dank je.’

‘Een bofkont. Dat ben je.’

‘Absoluut.’

Hij blijft turen naar iets wat blijkbaar zijn aandacht heeft getrokken. Julia kijkt op haar horloge.

‘Waarom bied je me niets te drinken aan?’ In zijn stem klinkt iets wat ze niet prettig vindt. Hij staat nog steeds met zijn rug naar haar toe. ‘Ik vind dat ik dat wel verdiend heb, eerlijk gezegd.’

Nu moet ze niet kwaad worden, niet in paniek raken. Daar is geen enkele reden voor. ‘Ik heb een afspraak in het verpleeghuis van mijn moeder,’ zegt ze. ‘Ik zou net weggaan, toen jij belde. Dus als je zo vriendelijk wilt zijn nu ook weg te gaan? En nogmaals bedankt dat je de boeken hebt gebracht.’ Het werd tijd trouwens. Dat laatste slikt ze nog net in.

Langzaam draait hij zich om en komt naar haar toe. ‘Julia, ik moet met je praten.’

De paniek slaat toch toe en ze weet dat het aan haar ogen te zien is. Ze slaat snel haar blik neer. ‘Nu niet.’

In een oogwenk is hij bij haar en pakt haar bij de schouders. Hij kust haar hard op haar mond. Een secondelang is ze totaal beduusd, om zijn lef, maar vooral om wat zijn aanraking in haar teweeg brengt. Dan rukt ze zich los. Hij lacht. ‘Zo,’ zegt hij. ‘Sorry. Dat moest even.’

Ze veegt nadrukkelijk haar mond af. ‘Ik ben daar niet van gediend,’ zegt ze scherp. ‘Ik wil dat je weggaat.’ O, verdomme, denkt ze. Jarenlang is zijn hartstocht verschrompeld tot een luttel kooltje dat niet meer aan te wakkeren viel, en nu bezorgt hij me door één enkele kus de kriebels in mijn buik.

Hij laat zich zakken in haar favoriete stoel. ‘Kom eens bij me zit-ten en doe volwassen,’ zegt hij. Ze zucht en gaat dan op het antieke krukje zitten, een flink eind van hem af. De deur staat nog steeds open. ‘Ik geef je tien minuten van mijn tijd.’

‘Wat ben je toch een schraalhansje. Elke keer sta ik ervan te kijken hoe verdomd zuinig je bent. Altijd geweest.’

‘Dat klopt,’ zegt ze. ‘Als je naar mij had geluisterd, was je niet failliet gegaan.’

Ze ziet aan de kleur van zijn gezicht dat hij kwaad wordt. ‘Ik ben niet failliet, dat weet je best. Oké, mijn winkels zijn verkocht, ook die in het centrum. Maar het gaat eigenlijk hartstikke goed, er zijn nieuwe vooruitzichten. Ik heb de zaak weer volkomen onder controle.’

Julia houdt een scherpe opmerking voor zich. Het gaat hartstikke goed. Hoe vaak heeft ze hem dit horen zeggen. Het gaat hartstikke goed met de fotozaak. Maar Pat, is die dure sportwagen nou wel verantwoord? Natuurlijk. Het gaat toch hartstikke goed? Klinkklare leugens waren het. Ze wordt kwaad als ze eraan terugdenkt. Het mag een wonder heten als hij nu werkelijk buiten de gevarenzone is. Dan heeft zijn nieuwe liefde in elk geval een goede daad verricht.

‘Wat wilde je me zeggen, Patrick? Ik wacht.’

‘Wat doe je toch vijandig. Toe, kom eens wat dichterbij. Je ziet er goed uit, Julia. Weet je dat wel? Je bent nooit een ijdeltuit geweest. Dat maakt je juist zo boeiend. Sorry van die kus van zonet. Had ik misschien niet moeten doen, maar ik vond je onweerstaanbaar.’

Ze wendt haar hoofd af naar het raam. Waar leidt dit toe? Waarom zit Patrick haar te vleien? Wat wil hij van haar? Ze krijgt het onderhand bloedheet; weer zo’n opvlieger die er niet hoort te zijn, maar ze vertikt het om haar jas uit te doen.

‘Weet je nieuwe vrouw dat je hier bent?’ vraagt ze, haar ogen gericht op de wolken in de lucht boven de Amstel. Hij lacht hardop.

‘Laten we niet zo kinderachtig doen. Ik ben hier niet gekomen om met je te praten over mijn nieuwe vrouw, zoals je haar noemt. Ik wil je iets voorleggen wat mij al wekenlang dwarszit.’

Langzaam draait Julia haar gezicht naar hem toe. Nu gaan we het hebben, denkt ze. Oud zeer. Wrok. Gezeur over geld. Verwijten. Wat het ook is, ik geef geen krimp. Ik ga er niet op in. Ze vouwt haar armen over elkaar. Hij wrijft met zijn handen over zijn gezicht, schudt zijn lokken naar achteren die altijd voor zijn ogen hangen, en hij zucht. De lijnen langs zijn mond verdiepen zich en maken zijn gezicht droevig. Zijn schouders zakken. Het is dit keer geen spel, geen bravoure. Hij is doodmoe, gaat het door Julia heen. Doodmoe van de financiële zorgen. En zou hij werkelijk gelukkig zijn met die vrouw? Het geeft haar onverwacht een steek in het hart, maar ze verbiedt zichzelf om het krukje dichterbij te schuiven.

Patrick heft zijn hoofd op. ‘Onze mediator heeft het zo kunnen regelen dat jij geld van mij krijgt zolang je nog geen baan hebt, toch?’ begint hij. ‘Partneralimentatie.’

Ze onderdrukt een ongeduldig gebaar. ‘Daar waren we het beiden over eens. Ik moet ook leven, nietwaar? En jouw vrouw heeft een behoorlijk inkomen, naar ik heb begrepen.’

‘Even goed is het voor mij een behoorlijke aderlating. Daar moet iets aan te doen zijn; ik heb er eens over nagedacht. Nee, val me nu niet in de reden. Het is maar een voorstel. Moet je horen: zoals je waarschijnlijk wel weet heb ik ons grachtenpand kunnen verhuren en woon ik nu met Saskia op de zolderverdieping.’

Ze knikt. ‘Weet ik. Een wijs besluit, lijkt me.’ Het moet voor Patrick een onverteerbare vernedering zijn elke dag geconfronteerd te worden met andere bewoners in dat huis waar hij altijd zo trots op was. Al dat huurgeld gaat vermoedelijk naar zijn schuldeisers en zelf zit hij op een paar vierkante meters met zijn liefje. Voor Julia zou dat niets uitmaken, al zat ze in een onbewoonbaar verklaarde woning. Maar van Sigrid heeft ze gehoord hoe Patrick klaagt dat de muren op hem afkomen.

‘Nu heb ik een aanbod gekregen om ook die zolderverdieping voor een goede prijs te verhuren. Dat zou me verdraaid goed uitkomen, omdat er nog een aantal schulden uitstaan. Maar ik kan moeilijk met Sas in een hotel gaan zitten. Toen ik van Sigrid hoorde dat jij in een huis woont met een riante zolder …’

Meteen staat Julia overeind. ‘Oké. Genoeg, Pat.’ Ze heeft moeite om niet haar stem te verheffen. Ze onderdrukt haar woede. ‘Ik wil hier niet naar luisteren. Hoe durf je!’ Met twee stappen is ze bij de kamerdeur en houdt die wijd open. ‘Ga. Alsjeblieft!’

Ook hij is overeind gekomen. Met grote, verbaasde ogen neemt hij haar van hoofd tot voeten op. ‘Hallo? Wat is hier zo verkeerd aan? Jij woont hier in een kast van een huis voor een bespottelijke huurprijs. Boven staat er nog een verdieping leeg, hoorde ik. Jij bent altijd sober van aard geweest. Luxe is niet aan jou besteed, ik ken je toch? Kunnen we niet tot een compromis komen en dit huis maken tot een uniek vredesoord voor twee gescheiden mensen? We weten allebei wat we aan elkaar hebben. Voor Sigrid zou het heel veel betekenen, want zij lijdt onder onze scheiding. Dat moet jij weten als geen ander. En Sigrid is bereid te bemiddelen bij dokter Dendermonde.’

Perplex kijkt ze naar zijn glimlachende gezicht. Dan begint ze te lopen, heen en weer, als een tijger in een kooi. Zijn woorden zijn als touwen om haar heengeslagen, beknellen haar; ze probeert te ontkomen. Zijn stem klinkt luider en luider als om haar te tem-men. ‘Hee, Julia! Luister!’

Ze moet naar adem happen. Probeert zichzelf te verzamelen. Ze gaat voor hem staan, een veilige meter van hem af. Ze probeert rustig te spreken, maar de woede stuwt haar stem omhoog: ‘Verwacht je nou echt van me dat ik dit voorstel serieus in overweging neem? Ben je werkelijk zo stom? Waar zie je mij voor aan? Eerst belazer je me met een ander. Je zet mij na vijfentwintig jaar aan de kant en vervolgens wil je met je liefje bij mij intrekken. Een uniek vredesoord. Hoe kom je erop! En je gebruikt Sigrid hiervoor? Onze dochter!’ De tranen springen haar in de ogen. ‘En vervolgens wil je ook nog eens tornen aan je financiële verplichtingen tegenover mij! Hoe verzin je het bij elkaar!’

Als hij een stap dichterbij doet, deinst ze achteruit. ‘Ga weg!’ schreeuwt ze hem toe. ‘Je wilde van me áf, Patrick! Het is je gelukt. Ik heb je geen strobreed in de weg gelegd. Je bent van me af, man. Voorgoed!’ Het antieke krukje valt om en ze wankelt, ze slaat met haar armen om zich heen, op zoek naar steun. Voordat ze naar achteren valt, grijpt hij haar bij de arm en trekt haar ruw naar zich toe. Een hitte bevangt haar, ze worstelt om zich te bevrijden uit zijn greep. Haar woede vermengt zich met iets anders. Een flits: waarom hebben we dat niet eerder gedaan? Vechten met elkaar? Het maakt de verwarring nog groter, alsof ze meegezogen wordt in kolkend water. Hij is sterker dan ze dacht; ze gebruikt haar ellenbogen, haar knieën, om los te komen. Ze schopt tegen zijn benen als hij zijn borst tegen haar aan perst. ‘Kreng!’ Zelfs zijn stem dringt als pijn haar oor binnen. ‘Heet kreng!’ Ze is geen partij voor hem, al is ze snel en lenig. Hij is groot en log en sterk. Hij omklemt haar polsen met één hand en werkt haar tegen de muur. Zijn zweet dringt haar neus binnen, dierlijk, bitter zweet. Ze ruikt een nieuwe geilheid, opgedaan bij die vreemde vrouw. Ze ruikt zijn verraad. Hij duwt zijn hoofd naar voren. Smoort haar stem. Wringt zijn tong in haar mond als een grote sterke naaktslak die zich nietsontziend een weg baant naar binnen. Ze walgt. Maar tegelijkertijd overvalt haar een zwakte. Een verlangen waaraan ze probeert te ontkomen. Het is sterker dan zij. Ze is razend op zichzelf. Haar lichaam neemt het van haar over. Haar lichaam wil hem. Nu.

Naderhand kreunt ze: ‘Laat me alleen.’ Ze is uitgeput. Ze hijgt. Drijfnat van het zweet. Voelt zich tot op het bot vernederd. Woedend op zichzelf dat ze toegegeven heeft.

Alsof ze een keuze had.

Hij trekt zijn gulp dicht. Een lachje speelt om zijn mond. Hij streelt haar over haar wangen maar ze wendt met een ruk haar hoofd af.

‘Denk na over mijn voorstel.’

‘Lazer op!’ schreeuwt ze. ‘Klootzak! Waag het niet hier ooit nog te komen. Ik wil je nooit meer zien. Nooit meer!’

Hij loopt de kamer uit. Ze hoort zijn snelle voetstappen wegsterven. Dan slaat de voordeur dicht met een dreun. Ze barst in huilen uit.