EEN HANDGEMEEN
De ander was een geduchte tegenstander, dat had ie al gauw in de gaten. Het was een worstelpartij van jewelste. Ze grepen elkaar hardhandig bij de polsen en nu eens lag de een en dan weer lag de ander boven. En het gekke was, als men hem later vroeg hoe dat gevecht ontstaan was, wist hij het niet. 'Ja, dat gebeurt zo tussen mensen,' placht hij te zeggen, 'ineens vindt iets dergelijks plaats.'
Het handgemeen hield op omdat er een hond begon te blaffen. De hond lag in een mand in de kelderruimte waar zich dit alles afspeelde. 'Ik wil dat jullie weggaan,' zei de hond, 'ik wil m'n rust, ik ben ziek, en dat niet alleen, ik ben ook oud.'
'We waren in een strijd gewikkeld,' verklaarde een van de vechtersbazen.
'Maar,' zei de hond, 'waarom moet het in deze kelderruimte plaatsvinden, ga ergens anders heen, buiten op straat bijvoorbeeld.'
'Laten we er maar mee ophouden,' zei de een, 'ik zou eigenlijk wel naar huis willen.'
'Ik ook,' zei de ander, 'kan ik u misschien wegbrengen, buiten staat m'n motorfiets.'
'Bedankt voor het aanbod,' was het antwoord, 'maar ik woon hier vlakbij, ik ga te voet als u het goedvindt.'
Ze gaven elkaar de hand, groetten de hond die alweer in diepe slaap was en eenieder ging zijns weegs.
Zoals gezegd, het een en ander speelde zich af in een kelderruimte, maar wel onder het toeziend oog van het uitspansel.