Veertiende hoofdstuk
Op het laatste moment zag Bas het gevaar toch nog. Eigenlijk was
het meer een gevoel dat er iets niet in de haak was. In de verte
achter zich had hij Hoedemans gezien, maar om die kerel
maakte hij zich geen zorgen. Die bleef hij wel voor. Maar hij
had nog net opgemerkt dat vriend Hoedemans een gebaar maakte naar
de huisknecht die daar op zijn ski's naderbijkwam. En toen begonnen
Bas' hersenen razend snel te werken. Hij had meneer de
huisknecht vandaag al eens gezien en heel toevallig was toen ook
Hoedemans in de buurt. Was dat wel zo toevallig? Was dat net zo
toevallig als het feit dat de lift defekt geraakt was op het
moment dat Bas Hoedemans achterna zat? Het leek er meer op dat die
lift was uitgeschakeld. En wie stond er in de buurt van de lift en
wie had gezien dat Bas meneer Hoedemans achtervolgde? Precies:
de huisknecht. Even heel voorzichtig zijn, jongen, dacht Bas dan
ook.De huisknecht kwam op hem toestuiven of hij een of andere
olympische titel wou verdienen. Hij deed net iets te gretig een
poging om Bas te grijpen. Die had nu absolute zekerheid. De
huisknecht was een vriendje van Hoedemans. Schielijk deed Bas
een sprong opzij. De huisknecht, die meende hem beet te hebben,
verloor zijn evenwicht. Bas hielp een handje door de tak, die hij
in de hand had, tussen de benen van de huisknecht te steken,
terwijl deze probeerde zijn evenwicht te hervinden. De huisknecht
ging de sneeuw in. Bas bedacht zich geen ogenblik en greep naar
de skistokken. Voor de huisknecht goed en wel wist wat er
gebeurde, was Bas er al met die stokken tussen uit.
Zo, dacht Bas, nu zal je ook moeten lopen, als je me achterna wilt
en dat zal niet zo vlot gaan. We staan nu in ieder geval gelijk.
Hij nam de stokken op zijn schouder en ging haastig op weg
naar de Alpenrose. Hoedemans was intussen bij de huisknecht
gekomen, zag hij, toen hij omkeek. Ze stonden druk met elkaar te
overleggen, maar gelukkig zetten ze geen achtervolging in. Ze
lieten Bas gaan en keerden naar de helicopter terug. Die
proberen natuurlijk nog met het vliegtuig te ontsnappen, begreep
hij. Gek, daar werd hij niet warm of koud onder. Anders zou hij
zich verschrikkelijk opgewonden hebben, wanneer die schurken
nog de kans zouden krijgen er tussenuit te knijpen. Nu mochten ze
wat hem betrof verdwijnen. Het was alleen maar van belang of men er
in zou slagen de twee bedolvenen te redden. Vlak bij het
hotel lag de sneeuw huizenhoog opgetast. Het kostte vermoeiende
klauterpartijen voor hij die hindernissen had overwonnen. Had hij
maar speciale sneeuwschoenen aan gehad, dacht hij, dan zou hij
zich wel vlugger kunnen redden. Hij begon zich al zorgen te maken
of het hotel misschien ook door de lawine getroffen was. Dat viel
gelukkig mee, zoals hij kon constateren, toen hij over de
laatste barricade heen was. Een uitloper had nog wel even het hotel
geraakt, maar geen noemenswaardige schade aangericht. Weliswaar
waren aan de voorzijde ramen en deuren versperd, maar aan de
achterkant kon hij zo naar binnen. De eerste die hij in de gang
tegenkwam was nota bene Arie Borstlap. Aan de goede man had hij in
geen dagen meer gedacht, zeker niet toen hij in de berghut
opgesloten zat. De chauffeur ging meestal zo zijn eigen gang en
hield zich niet veel met de jongens op. Maar waarschijnlijk was hij
de man, die ze net nu nodig hadden. Een rustig type, sterk en
voor geen kleintje vervaard.
Nou, Borstlap mocht inderdaad een heel rustige figuur zijn, maar
Bas had hem nog niet verteld dat er twee mensen onder de sneeuw
bedolven lagen, of de chauffeur had binnen de kortste keren
het personeel van het hotel gealarmeerd. Zelfs Lo werd er
wakker van. Nog geen tien minuten later ging er een groep van
een man of acht op weg naar de plaats waar de eerste lawine was
neergekomen. Ze waren voorzien van schoppen, die voor een deel uit
de autobus van Borstlap afkomstig waren, en van lange, dunne
ijzeren stangen. Sondeerstangen werden die genoemd. Waarvoor ze
dienden, wist Bas niet. Lo en Borstlap gingen natuurlijk ook
mee. Jammer genoeg was de Markies met de andere jongens nog niet
teruggekeerd. Dat zou een bijzonder welkome versterking zijn
geweest. Of misschien was het toch maar beter dat de leraar
er niet was, bedacht Bas zich. De goede man had al meer dan
voldoende in ongerustheid over zijn leerlingen gezeten. Hij moest
er nu maar geen weet van hebben. Wanneer ze straks Jos hadden
gevonden, zou hij er altijd nog vroeg genoeg van horen. Zou
Jos nog leven? Bas hoefde niemand tot spoed aan te sporen. Ze
haastten zich allemaal voort, maar snel ging het uiteraard niet,
omdat ze door de rulle sneeuw niet gemakkelijk
vooruitkwamen. Bas had zich nog even afgevraagd of hij zou
vertellen wat voor rol Broeder, Hoedemans en de huisknecht hadden
gespeeld. Het leek hem beter daarover te zwijgen. Het was een veel
te lang verhaal om het zo maar even onderweg te vertellen. Ze
zouden het misschien niet eens helemaal begrijpen of niet willen
geloven. Je had alle kans dat ze eerst die schurken nog gevangen
zouden nemen zodat ze geen kans zouden krijgen er met het
vliegtuig vandoor te gaan. Dat gaf allemaal tijdverlies. Jos werd
er heus niet beter van, indien dat stelletje schavuiten in de
gevangenis kwam. Ze moesten ze voorlopig maar laten schieten.
Eerst moesten Jos en Broeder geholpen worden. Zouden die twee nog
leven?
Jos leefde nog, maar het ademen viel hem moeilijker. Hij moest
heel zuinig zijn met de lucht, heel zuinig. Hij had nog maar een
doezelig besef waar hij was en wat er aan de hand was, toen
hij weer bijgekomen was. Hij had net het gevoel of hij nog
half sliep. Zijn borst begon steeds meer pijn te doen. Het leek wel
of daar een enorme vuist rustte, die langzaam zijn borstkas
toeduwde. Als hij zijn ogen opende, zag hij alleen maar een
rood waas.
„Moeder," fluisterde hij. Even was er een besef van dankbaarheid.
Hij was nooit gezien geweest bij de jongens, maar juist de laatste
dagen had hij zich van een betere kant laten zien. Als hij
hier niet meer onder vandaan zou komen, dan zouden ze dan toch
nog een beetje een betere herinnering aan hem bewaren.Het was zijn
laatste heldere gedachte. Hij had een gevoel of hij wegzonk in een
peilloos diepe afgrond. Een afgrond waarvan de wanden bestonden uit
dikke watten, waar hij geluidloos tegen botste. Pijn deed de
val niet. Maar hij bleef maar vallen, steeds maar vallen en er
klonk geen enkel geluid ...
Nu zag Bas waarvoor de sondeerstangen dienden. Men liet hem wijzen
waar Jos en Broeder naar zijn mening lagen. Daar stelden de mannen
zich op. Ze namen de lange stangen in hun handen en stieten ze
tussen hun voeten neer in de sneeuw. Zo peilden ze systematisch,
decimeter voor decimeter, het sneeuwveld. Stuitten ze op enige
weerstand, dan sondeerden ze behoedzaam er naast. Maar steeds
was het een stuk rots of een boomtak, die ze hadden gevonden. Van
de twee bedolvenen nog geen spoor. Bas had ook een sondeerstang.
Die was vrij zwaar en het werk er mee was dan ook erg
vermoeiend. Dat vond hij niet het ergste, maar het was zo'n
verschrikkelijk geduldswerkje. Je moest heel voorzichtig de stangen
hanteren, omdat je anders de bedolvenen zou kunnen wonden. En
je vorderde maar stapje voor stapje. Als je dat uitgestrekte
sneeuwveld zag, hadden ze nog uren en uren nodig, voor ze klaar
waren. En wie zei dat Jos en Broeder hier lagen. Hijzelf was
door de lawine immers een heel eind meegesleurd? Datzelfde had ook
die twee anderen kunnen gebeuren. Nou dan waren ze er nog lang niet
en moest er gauw versterking komen, anders haalden ze het voor
de avond niet eens. Zijn blik ging eens naar de helicopter. De drie
mannen waren daar nog in de weer, ze waren het toestel aan
het vrij maken. Maar waar was de piloot? O, daar zat hij.
Achter het vliegtuig, zodat je hem hier vandaan nauwelijks kon
zien. Wat raar, dat hij niet meehielp. Nou ja, dat was hun zorg....
Hij had er verder geen aandacht meer voor. De anderen sloegen
ook geen acht op Hoedemans en zijn compagnon. Ze meenden dat die
twee een bedolvene aan het uitgraven waren. Bas ging verder
met sonderen. Heel voorzichtig, heel behoedzaam Het hij de stang
neer. Zijn gedachten waren bezig met Jos. Als hij nog maar leefde.
Voor de tweede keer had hij Jos in gevaarlijke omstandigheden
gebracht. Eerst bij dat avontuur op de berg. Als hij niet op de
gedachte was gekomen om daarheen te gaan, zou Jos uiteraard niet
mee naar boven getrokken zijn. En nu had Jos hem vergezeld
tijdens een wandeling en was hij onder een lawine bedolven
geraakt.Goed beschouwd kon Bas aan dit laatste weinig doen. Hij had
niets riskants uitgehaald. Toch voelde hij zich verantwoordelijk
voor het lot van Jos. Die had hem trouwens een paar uur geleden uit
die liftkoker gehaald en op een of andere manier moest hij
zich daarvoor revancheren. Nu hij er over nadacht, viel het hem op
dat Jos hem gedurende deze vakantiedagen zoveel sympathieker
was geworden. Daarvóór zou hij niet gedacht hebben dat hij zo
in ongerustheid zou hebben verkeerd over hem. Natuurlijk zou hij
bezorgd zijn geweest, maar nu leek het of zijn beste vriend, ja
bijna of het zijn broer was, die hier ergens lag. Ja, hier
ergens moest Jos liggen. Je moest daar maar niet teveel bij
stilstaan, want dan kreeg je het er benauwd van. Misschien stond
hij wel ergens boven ... Nee, alsjeblieft, hou daar mee op,
zei hij bij zichzelf. Het was zeker geen steen, want het gaf iets
mee. Hij haalde de stang op en peilde wat verder. Daar ging de
stang ongehinderd omlaag. Deze kant uit eens proberen...
Opnieuw voelde hij iets. Nu was het tijd om te waarschuwen. Enkele
mensen van het hotel kwamen naar hem toe. Anderen bleven peilen, om
naar het tweede slachtoffer te zoeken. Het werk van Bas werd
overgenomen. Voorzichtig tastten de mannen met hun stangen de
omgeving af.
„Hadden we maar een lawinehond," zei een van hen. „Dan waren we er
veel gauwer achter waar die mensen lagen." Ze hadden toen echter al
ontdekt hoe degene, die hier bedolven was, ongeveer lag. Ze
begonnen in de sneeuw te graven. Bas hielp daarbij mee. De
bedolvene lag zeker anderhalve meter diep, dus er werd nu nog geen
voorzichtigheid gevraagd bij het graven. Zou het Jos zijn? Als
heL Broeder was, zou hij eveneens dankbaar zijn. Ook hij was een
mens en al had hij dan enkele schurkenstreken op zijn geweten, hij
moest eveneens gered worden. Maar als dan ook Jos maar te
voorschijn kwam. . .
Bas moest nu plaats maken voor twee mannen die met ervaring en
uiterst voorzichtige bewegingen doorgingen met graven. Wat kostte
dat allemaal een tijd. Nerveus keek Bas opzij naar
de helicopter. Daar hadden ze het toestel nu bijna vrij. Je
zou zien dat die schurken het nog voor elkaar speelden. Er
klonk een gedempte kreet. Bas keek in de kuil. Daar was een arm
zichtbaar geworden. Die van Broeder, wist hij meteen. Maar daarvoor
was die kreet niet geslaakt. Nu hoorde hij het gezoem en
gedaver ook. Het onheilspellend geluid was hem al bekend. Er
kwam een lawine omlaagdonderen. Als een enorme waterval sloeg de
sneeuw omlaag. Al het zoeken van zoeven zou misschien ongedaan
worden gemaakt.. .
Allen zochten dekking. Het viel echter mee. Wel stoof de
poedersneeuw over hen heen, maar de eigenlijke lawine ging aan hen
voorbij. De helicopter was wel geraakt. Het toestel was voor een
goed deel opnieuw bedolven. Hoedemans, de huisknecht en
de derde man verbeten zich van woede. Bijna waren zij zover geweest
dat het vliegtuig had kunnen starten en nu moesten ze opnieuw
beginnen. De piloot mankeerde gelukkig niets. Ze hadden hem wel
moeten binden en een prop in zijn mond gestoken om te zorgen dat
hij niemand alarmeren kon, maar ze hadden hem in hun macht. Het zou
veel te veel tijd kosten om het toestel weer met de handen uit
te graven. Daarginds, waar al die mensen aan het werk waren, zouden
ze heus wel een keer die bedolvenen vinden en dan was de kans om er
vandoor te gaan verkeken. Ze overlegden met elkaar wat ze
zouden doen.
„We hebben toch revolvers?" zei Hoedemans.Jochen bleek geen wapen
bij zich te hebben. Maar goed, met twee pistolen waren ze ook wel
wat waard. Meer dan al die mensen die daar aan het graven waren.
Met die wapens konden ze de gravers dwingen hun werk in de
steek te laten en het vliegtuig vrij te maken. Ze waren wel aan het
zoeken naar bedolven mensen, maar hun eigen hachje ging voor, niet
waar? Niemand had aandacht voor de twee mannen die daar met
hun revolvers in de aanslag naderbij kwamen. Ze waren allemaal of
aan het sonderen of keken gespannen toe naar Broeder, die steeds
meer vrijkwam uit de sneeuw. De huisknecht was achtergebleven
bij de piloot om die te bewaken.
Leefde Broeder nog? Een van de mensen van het hotel legde zijn
hoofd op de borst van Broeder. Op dat moment klonken de
afschuwelijke woorden: „Handen omhoog!" Verbijsterd keken de
mannen op. Een wees zonder iets te zeggen naar Broeder, die nog
half onder de sneeuw schuilging. Een ander wilde doodrustig
doorgaan met het weghalen van de sneeuw. Het was toch
eenvoudig onmogelijk dat men hen zou verhinderen dit reddingswerk
te verrichten.
„Heb je het niet gehoord?" snauwde Hoedemans. „Handen omhoog!" Bas
had een gevoel of alle fut hem verliet. De kans om Jos te redden
was verspeeld. Van die bandieten viel geen medelijden, geen
hulp te verwachten. Die waren alleen maar bedacht op hun eigen
hachje.
|„Mee!" wees een van de kerels met zijn revolver in de richting van
het vliegtuig. „Schoppen meenemen." Nog wilde een van de
redders protesteren, maar toen de loop van de revolver naar zijn
lichaam wees, zweeg hij. Ze konden niet anders en gedwee sjokten ze
door de sneeuw. Was het niet ontzettend? Was het niet
afschuwelijk dat je verhinderd werd medemensen te redden? Bij
het vliegtuig, dat zich slechts met het bovenste deel uit de sneeuw
verhief, aangekomen, kregen ze opdracht de helicopter vrij te
maken. Ze zagen de piloot zitten, machteloos net als zij.
Het was onduldbaar dat zij zich met zijn allen door drie van
die schurken de wet lieten voorschrijven. Maar wanneer iemand ook
maar een gebaar maakte dat de heren niet aanstond, wees de revolver
al zijn kant uit. Ze gingen aan de slag. Ook Bas boog zich
over zijn schop.
„Scheppen!" klonk een bekende stem naast hem. Het was Arie
Borstlap, zag hij, die daar achter hem stond.
„Niet praten!" snauwde Hoedemans en dreigend kwam hij met zijn
revolver op Borstlap af.
„Blijven scheppen!" siste Borstlap opnieuw. Bas zette de schop weer
diep in de sneeuw. En ineens was het of de chauffeur in een soort
kanonskogel veranderde. De steel van zijn schop sloeg neer op
de revolver van Hoedemans, terwijl hijzelf met het hoofd tussen de
schouders tegen de schurk opvloog. Die kon tegen dit vervaarlijk
geweld niet meer op. Met twee machtige stoten van
Borstlaps mokerende knuisten was hij buiten westen. De
chauffeur had de zaak goed bekeken. De tweede gewapende schurk
bevond zich aan de andere zijde van het toestel waar hij toezicht
hield op de mannen, die daar aan het graven waren.
De huisknecht was niet gewapend met een revolver en kon dus
gelukkig niet veel uitrichten. Trouwens, hij werd al door Borstlap
onder handen genomen. Een, twee, drie, als voorhamers sloegen
zijn vuisten en de huisknecht kon gaan voelen of je in de
sneeuw erg zacht lag. Een van de personeelsleden van het hotel had
intussen de revolver van Hoedemans gegrepen en stond daarmee in
zijn hand.
„Best," zei Borstlap, „doe jij het maar met die blaffer. Ik
vertrouw meer op mijn knuisten." Maar wat moest er nu gebeuren? Zij
stonden hier aan de ene zijde van de helicopter — die als
een kleine heuvel uit de sneeuw oprees — en ze waren in het
bezit van één revolver. Aan de andere kant bevond zich nog altijd
een van de schurken met zijn wapen. Wat te verwachten viel
gebeurde. De bandiet riep dat hij onmiddellijk een van de
mannen aan zijn kant zou neerschieten, als men iets tegen hem
ondernam. Er was een moment van besluiteloosheid. Bas vreesde
dat de schurk aanstonds om de helicopter heen zou trekken, terwijl
hij de mannen onder schot hield. De jongen twijfelde er niet aan of
de boef zou schieten. Op die wijze zou hij hen kunnen dwingen
zich gewonnen te geven. Op dat moment kwam de piloot in actie. Hij
was reeds door een van de mannen met enkele halen van diens
mes bevrijd. Voorzichtig glipte de vlieger nu naar de deur van
zijn toestel. Gelukkig bevond die zich aan deze kant en was hij
reeds vrijgemaakt. De piloot slaagde er in haar geruisloos te
openen. Angstvallig hield Bas de beide gevelde mannen in het
oog. Als een van hen bijkwam en een waarschuwingskreet zou slaken,
was de kans misschien toch nog verkeken. Daar naderde reeds de
gewapende bandiet, terwijl hij de mannen van het hotel als
gijzelaars voor zich uitdreef. Nu moest het gebeuren. De piloot
zette de motor in werking. Het was alles of niets. Misschien
vertikte de motor het, omdat hij te koud was geworden. Misschien
ook zou de opzet mislukken. Maar ze moesten het risico
nemen. De grote schroef van de helicopter begon rond te
wentelen. Daardoor ontstond een kleine sneeuwverstuiving. Fijne
poedersneeuw spoot in het rond. Het duurde maar even, maar dat was
net genoeg. Die ogenblikken had de schurk niets kunnen zien
door de witte sluier die er opwaaide. In die tijd sprong Arie
Borstlap onvervaard op hem toe en als een blok basalt knalde zijn
vuist tegen de onderkaak van de bandiet. Die was meteen
uitgeteld. Hij sloeg languit in de sneeuw ...
Er bleven twee mannen achter om het stelletje schurken te binden.
De rest ging ijlings terug naar de plek waar ze Broeder hadden
gevonden. Twee begonnen kunstmatige ademhaling op hem toe
te passen en de overige vier zochten verder naar Jos. Die
kon hier niet zo ver vandaan liggen, nam Bas aan, want die twee
hadden vlak bij elkaar gestaan, toen de lawine omlaagsloeg. Ze
hadden geluk. Het was slechts minuten later, toen een van
de mannen riep dat hij wat gevonden had. Wie maar gemist kon
worden, hielp mee op dat punt te graven. Het ging natuurlijk veel
te langzaam naar Bas' zin. Maar eindelijk, eindelijk — hij wist
niet hoeveel tijd er verstreken was — zag hij iets zwarts
schemeren onder de sneeuw. Het was de jopper van Jos. Leefde
de jongen nog? Er viel nog niets van te zeggen. Hij lag daar
roerloos met een krijtwit gezicht. Een man boog zich over hem heen,
luisterde en voelde.
„Hij leeft!" Hadden ooit twee woorden zo heerlijk in zijn oren
geklonken, vroeg Bas zich af.