Negende hoofdstuk
Het was middag geworden. Bas had het vaste voornemen gemaakt de
repen chocola zo lang mogelijk te sparen, maar de jongens waren
bezweken. De honger was te erg. Natuurlijk wisten ze dat
die werkelijk niet door de paar stukjes chocola gestild zou
worden, maar hun maag zou even tot rust komen. Hoe later het op de
ochtend werd, hoe verrukkelijker de chocola leek te worden. De
jongens betrapten er elkaar op dat ze telkens weer steels
keken naar de repen, die daar op tafel lagen. „We moeten er maar zo
lang mogelijk mee wachten," zei Bas. „Ja," antwoordde Jos met een
zucht. Tenslotte hielden ze het niet meer. Hun maag deed pijn
van de honger. Eerst braken ze slechts één reep in stukjes, maar
toen leek de honger alleen maar erger te worden.
„Zullen we . ..?" vroeg Bas, terwijl hij naar de laatste reep wees.
Niemand bracht er iets tegen in en zo werd het laatste eetbare wat
ze hadden verdeeld . ..
Dat was al weer uren geleden. De honger was teruggekeerd en scheen
nu veel erger, omdat er geen vooruitzicht was dat ze spoedig zouden
kunnen eten. Want de sneeuw hield nog altijd maar aan en de
storm werd niet minder. Bas waagde zich nog eens even buiten. Ver
kon je niet zien, maar hij schatte dat er zeker al zo'n anderhalve
meter hoge laag was gevallen. De situatie werd
steeds bedenkelijker. Ook al zou het sneeuwen ophouden, dan
zou men hen toch nog niet snel kunnen helpen, omdat de sneeuw te
hoog lag en de bergweg daardoor onbegaanbaar was ...
Hoe lang zouden ze het zonder eten moeten stellen? Vooral om Lo
maakte Bas zich zorgen. De jongen had het knap te pakken gekregen.
Hij had een zware verkoudheid opgelopen en je kon zo wel zien
dat hij koorts had. Ze konden hem alleen maar gesmolten sneeuw
geven. Iets anders was er niet. Maar zou er werkelijk niets
eetbaars in de Dodemanshut zijn? Goed, het gebouwtje
werd gemeden, omdat hier doden waren gevallen. Maar zou men
helemaal geen rekening hebben gehouden met het feit, dat mensen
hier tijdens een sneeuwstorm hun toevlucht zouden zoeken. En
de arbeiders, die hier in de zomermaanden bij slecht weer
schuilden, zouden die niets in voorraad hebben?
Bas ging op onderzoek. Hij deed in ieder geval terstond een
plezierige ontdekking. Aan de achterzijde van de hut, waar ze tot
dan toe nog niet waren geweest, bleek onder de sneeuw een
grote stapel houtblokken te liggen. Dat betekende dat ze
desnoods wel een week de kachel zouden kunnen stoken, al hoopte Bas
van harte dat dat niet nodig zou zijn. Maar met hout kon je je
honger niet stillen en ze moesten iets vinden om te eten ...
Jos was degene die de vondst deed. Verborgen onder een der kribben
ontdekte hij twee grote blikken bussen. Waren ze daar door de
arbeiders verborgen zodat er geen onbevoegden aan zouden
komen? De jongens maakten zich daar niet benauwd over. De blikken
bevatten voedsel en dat was het enige wat voor hen telde. Het
openmaken kostte weinig moeite, al duurde het hun bijna nog te
lang. Met gretige ogen bekeken de jongens de inhoud. Het waren
noodrantsoenen van het Duitse leger, zagen ze. Waren ze afkomstig
van de soldaten, die hier de dood hadden gevonden? Ze moesten
er naar raden. In elk geval was er niets bedorven. Nu mocht de
storm desnoods nog dagen aanhouden — ze hadden voedsel en
brandstof voldoende ...
Er ging een dag voorbij en de storm hield nog altijd aan, er ging
een tweede dag voorbij en nog viel de sneeuw. Maar toen de jongens
de dag daarop wakker werden, misten zij terstond een
geluid dat zij tot dan toe steeds hadden gehoord. Het stormde
niet langer meer .. .
Ook al hadden ze geen kou of honger geleden, op den duur had zich
natuurlijk toch ongerustheid van hen meester gemaakt. Het is
helemaal geen pretje dagenlang opgesloten te zitten in
een ingesneeuwde berghut. Bovendien maakten ze zich zorgen om
de mensen beneden in het hotel. Die zouden natuurlijk
verschrikkelijk in angst om hen verkeren omdat ze er geen idee van
hadden waar de jongens waren. En zouden ze op de gedachte
komen bij de berghut te zoeken naar de vermisten? Op eigen
gelegenheid zouden de jongens hier niet vandaan kunnen, dat
begrepen ze wel. Door meters hoge sneeuw kwamen zij niet weg.
Bovendien was Lo helemaal niet in staat een lange tocht te maken.
Hij was nog steeds niet in orde . Maar op dit moment dachten de
jongens niet aan al die nare dingen. Er was nu iets
plezierigers: de storm had opgehouden en daarmee de sneeuw zoals ze
zagen. Misschien zou er nu spoedig hulp komen. Die kwam er. En
heel wat eerder dan zij hadden verwacht. Ze zaten net te eten, toen
ze buiten een vreemd klapwiekend geluid hoorden. Ze waren er zo
door verrast dat ze bleven zitten luisteren. Ineens herkende
Bas het geluid.
„Een helicopter!" Hij en Jos renden naar de deur. Ze waren echter
te laat. Het toestel verwijderde zich en enkele ogenblikken later
was het achter de rotswand verdwenen. Diep teleurgesteld
keken de jongens elkaar aan.
„Zouden ze terugkomen?" vroeg Jos. Bas haalde zijn schouders op.
Dat wist hij toch immers ook niet. Maar wel moesten ze iets doen om
de aandacht te trekken, als er weer een vliegtuig zou
overkomen. „We moeten pijlen tekenen in de sneeuw," stelde Jos
voor. „Maar hoe?" vroeg Bas. „Je moet ze uit de hoogte kunnen
zien." „Alles is wit," zei Jos. „Dus als we een rode of zwarte
pijl trekken, zijn we er."
„Maar hoe wil je dat doen?"
„Stukken hout verkolen," antwoordde Jos, „en die leggen we dan aan
elkaar tot pijlen." Het was een idee, vond Bas, en in ieder geval
kregen ze er iets door te doen. Heel ver kwamen ze echter
niet. Ze waren pas de eerste stukken hout aan het uitzoeken,
toen Jos zich ineens oprichtte. „Stil eens!" zei hij. Bas luisterde
gespannen. Er klonk daarbuiten geluid: geknerp van sneeuw. Hij en
Jos renden naar de deur. Die werd al geopend en daar stapten
drie mannen binnen. Een er van was kennelijk een piloot en bij zijn
metgezellen bevond zich Broeder. Bas vergat al zijn
wantrouwen jegens de laatste, zo blij was hij dat er hulp was
komen opdagen. De mannen werden hartstochtelijk begroet door de
jongens.
„Hoe bent u hier gekomen?" vroeg Jos.
„Door de lucht," vertelde Broeder.
„Met de helicopter, die we een minuut of wat geleden gehoord
hebben?" wilde Bas weten.
„Precies," zei de piloot. „We hadden gezien dat de schoorsteen
rookte, dus dat hier in ieder geval levende wezens waren. We konden
alleen hier niet landen, omdat de sneeuw op dit punt veel
te hoog is opgewaaid. Ik heb het toestel wat verderop
neergezet."
„We zijn verschrikkelijk ongerust over jullie geweest," zei
Broeder. „We waren bang dat jullie er beroerd aan toe waren, maar
dat valt gelukkig nogal mee."
„We hebben geen kou of honger geleden," bevestigde Jos. „Alleen Lo
heeft het een beetje te pakken, maar verder mogen we echt niet
mopperen."
„Hebben ze in het hotel erg in ongerustheid over ons gezeten?"
informeerde Bas.
„Dat zou ik denken," antwoordde Broeder. „Vooral meneer van der
Lugt, jullie leraar, heeft in duizend angsten gezeten. Gelukkig
waren er mensen geweest, die gezien hadden dat jullie in de
richting van de Kofel waren gegaan. Ik herinnerde me dat
jullie gevraagd hadden naar de berghut te gaan. Daaruit meenden we
te mogen opmaken dat jullie er naar op weg waren. Aan de ene kant
was dat een geruststelling, maar aan de andere kant werd onze
bezorgdheid toch weer groter, want we wisten natuurlijk niet of
jullie de hut hadden gehaald. Maar we konden niets ondernemen.
De sneeuwstorm liet dat niet toe. Er kon geen vliegtuig
starten, zelfs geen helicopter. We moesten wachten tot het weer
beter werd. Vanmorgen was het eindelijk zover. Er was een
helicopter beschikbaar en we zijn meteen naar de berghut
gevlogen. We hebben jullie gevonden. Jullie mogen werkelijk van
geluk spreken dat het allemaal zo goed is afgelopen." De jongens
knikten. Ze konden niet anders zeggen dan dat Broeder volkomen
gelijk had. Ze hadden aan alle kanten geboft. Veronderstel eens dat
ze de hut niet meer hadden bereikt, dat ze geen vuur hadden
kunnen maken of geen voedsel hadden gehad — het waren allemaal
mogelijkheden waar ze in de afgelopen dagen heus wel aan gedacht
hadden. Wat had er allemaal niet kunnen gebeuren ... Ze bleven
er nu niet lang bij stilstaan. De vreugde om de komst van de
redders was te groot. Maar één ding wilde Bas graag weten.
„Is er al iets bekend over Goof Nelissen?" richtte hij zich tot
Broeder. Die werd even overrompeld door die vraag.
„Eh ... die is terug."
„Terug?" juichte Bas het uit.
„Ja eh . .. vanmorgen . .." Weer weifelde Broeder.
„En hoe is hij er aan toe?" wilde Jos weten. „Wat heeft hij
allemaal meegemaakt?"
„Ik zou het niet weten," zei Broeder. „Ik weet alleen maar dat hij
vanmorgen ... eh ... is teruggekomen. Ik heb hem zelf nog niet
gesproken, omdat ik klaarstond om naar jullie te vliegen.. ."
Even zweeg hij, dan gaf hij snel een andere wending aan het
gesprek. „Waarom zijn jullie in hemelsnaam hierheen gegaan?" wilde
hij weten. Hij kreeg nog geen antwoord op die vraag, omdat de
piloot tussenbeide kwam. Die vond dat ze geen tijd mochten
verliezen, omdat het weer wel weer eens zou kunnen omslaan en dan
zou het vliegen te gevaarlijk worden.
„Er kunnen maar twee passagiers in het toestel mee," legde hij uit.
„Ik zou willen voorstellen dat ik nu twee jongens meeneem. Bij mijn
tweede vlucht kunnen dan de derde jongen en een van
de volwassenen mee. Tenslotte kan dan de laatste man op de
derde vlucht naar beneden." Het sprak vanzelf dat Lo het eerst zou
gaan. Hij probeerde zich wel erg groot te houden, maar hij was er
echt niet zo best aan toe. Zijn ogen stonden flets en hij
hoestte verschrikkelijk. Jos vergezelde hem. Bas zou dan met de
tweede vlucht gaan. Hij bleef met de beide volwassenen achter.
„Waarom waren jullie naar deze hut gegaan?" begon Broeder meteen
weer, zodra de beide jongens met de piloot vertrokken waren. De
tweede man, die tot nog toe nauwelijks een woord had gezegd,
was meegegaan om bij de start van de helicopter zo nodig hulp te
verlenen. Bas was nu met Broeder alleen. De jongen wist niet goed
wat voor antwoord hij de ander moest geven. Hij zweeg.
„Jullie hadden zeker verhalen gehoord over de Dodemanshut?" vroeg
Broeder nu recht op de man af. Bas kon weinig anders doen dan ja
knikken.
„Dat veronderstelde ik al wel," ging Broeder verder.
„Die verhalen spreken tot de verbeelding, hè?"
„We dachten dat we hier misschien iets zouden ontdekken wat te
maken had met de ontvoering van Goof," vertelde Bas.
„O, is het 'm dat," zei de ander. „Omdat hier ook mensen ontvoerd
zijn. Maar weet je ook wat daar de reden van is geweest?"
„Geen idee van," moest Bas bekennen.
„Ik kan het je wel vertellen," zei Broeder. „Je hebt misschien wel
gehoord dat op het eind van de oorlog hier in de omgeving mensen
hebben vertoefd die afkomstig waren van Peenemünde,
het proefstation waar indertijd de Duitse raketten werden
afgeschoten. Er bevonden zich hier allerlei geleerden en
deskundigen. Toen de oorlog afgelopen was, doken er velen onder.
Maar de geallieerden begonnen onmiddellijk nasporingen. Er was
hun veel aan gelegen de raketexperts in handen te krijgen. Amerika
wist een aantal van hen over te halen naar de Verenigde Staten
te komen. Daar zouden zij hun experimenten met raketten kunnen
voortzetten. Onder de honderdvijftig man die scheepgingen naar de
Verenigde Staten, bevond zich de vermaarde Wernher von
Braun, een van de grote pioniers van de ruimtevaart. Je hebt
natuurlijk wel van hem gehoord. De meeste van de Duitsers voelden
echter niets voor emigratie en bleven hier. Maar zij waren
natuurlijk zonder werk. Duitsland was verwoest en er was geen
sprake van dat het land raketten zou bouwen. Dat hielden de
geallieerden tegen. Maar de meeste geleerden waren als het ware
bezeten van de ruimtevaart. Ze hadden er van gedroomd met hun
raketten in het wereldruim door te dringen. De meest gedurfde
fantasieën hadden zij binnen het rijk der mogelijkheden gebracht.
Die mensen leefden voor raketten en droomden ervan.Toen kwamen
de Russen. Die wilden ook raketten bouwen. Er kwam daarvoor een
centrale fabriek in Duitsland. Alle mensen van Peenemünde konden er
op bijzonder aantrekkelijke voorwaarden aan de slag. Er was
daar voor hen volop eten en voedsel — in de eerste tijd na de
oorlog uiteraard van onschatbare waarde. Ze kregen bovendien de
uitdrukkelijke garantie dat ze in Duitsland mochten blijven,
er was geen sprake van dat ze naar Rusland overgebracht zouden
worden. Vijftienhonderd man meldden zich. Ze vonden het wel niet
plezierig voor de Russen te werken, maar ze deden het voor hun
gezin. Waren trouwens de anderen niet naar de Verenigde Staten
gegaan om voor de Amerikanen te werken? Toen kwam de nacht van het
grote verraad. In het najaar van 1946 werden in één nacht al
die vijftienhonderd Duitsers met hun gezinnen opgehaald en op
transport gezet naar Rusland, ondanks alle vroegere verzekeringen
dat dit nooit zou gebeuren. In Rusland werden de Duitsers in
verschillende groepen gesplitst, die ver van elkaar en afzonderlijk
hun werk moesten voortzetten. Eerst werden V-2's gereconstrueerd.
Daarna werd dit type steeds meer verbeterd. De Russen
verzamelden alle gegevens, die door de Duitsers werden verkregen,
en vergeleken ze met hun eigen experimenten. Want vergeet niet dat
rond 1880 al een Rus zich bezighield met raketten en
ruimtevaart. Dat was Kibalsjitsj en na hem kwam Ziolkowski. Hij was
het die de eerste raket ontwierp. Met recht mag hij als de pionier
van de ruimtevaart gelden. Het werd de Duitsers in de
Sowjetunie duidelijk, dat de Russen heel wat meer van raketten
wisten dan zij voor mogelijk hadden gehouden. Zij zagen ook in dat
de Russen die raketten nu niet direct voor vredelievende
doeleinden zouden gebruiken. Misschien zouden ze ooit nog eens
tegen het westen, of tegen West-Duitsland, het eigen vaderland,
gebruikt worden. Mochten zij dan doorgaan met hun werk? Er
waren er die protesteerden en ophielden met hun arbeid. Ze werden
gedwongen voort te gaan of kregen andere opdrachten.
Een van de mannen, die zich van het begin af hadden verzet, was
professor Grünwirth. Hij was de grote expert op het gebied van
brandstoffen. Zoals je misschien wel weet, gebruikt men
bij raketten vloeibare brandstof. Men heeft daar onnoemelijke
hoeveelheden van nodig om een raket voldoende stuwkracht te geven.
Voortdurend is men dus op zoek naar geschikte brandstoffen. Dat
is een van de grote problemen van de ruimtevaart: het zoeken
naar krachtiger brandstoffen. Professor Grünwirth was al vlak na de
oorlog in handen van de Russen gevallen en gevankelijk naar
de Sowjetunie gebracht. Men wist daar niet dat hij een van de
mannen was, die betrokken waren geweest bij de plannen voor de
R-12, de krachtigste raket die men ooit heeft kunnen ontwerpen,
omdat daarbij gebruik gemaakt werd van een geheel nieuwe
brandstof. Tekeningen van de R-12 waren bemachtigd door de Russen
zowel als door de Amerikanen. Die tekeningen waren namelijk
verborgen in de omgeving van deze hut. Vandaar de
vreemdsoortige dingen die zich hier hebben afgespeeld. Maar al
hadden de Russen en Amerikanen de tekeningen in handen, zij konden
er vrij weinig mee aanvangen, omdat de formules van de
brandstof ontbraken. Er was slechts een enkeling, die op de hoogte
was van het feit dat professor Grünwirth de samenstelling van die
brandstof kende en die enkeling zweeg. Steeds meer
Duitsers in Rusland verzetten er zich tegen nog langer aan de
ontwikkeling van de raketten mee te werken. De Russen waren toen
overigens reeds zover, dat zij meenden niet langer hun hulp
nodig te hebben en de eerste Duitsers werden naar huis gestuurd.
Geleidelijk aan ging de ene groep na de andere terug. Ook Grünwirth
werd naar zijn land teruggebracht. Zodra hij hier was, kwamen
er Amerikanen bij hem. Zij waren op de hoogte gebracht van het
feit, dat hij de man was van de R-12. Zolang hij in Rusland was,
hadden ze gezwegen om hem niet in gevaar te brengen Nu deden
ze een beroep op hem. Grünwirth die zich in veiligheid waande, ging
op hun voorstellen in. Hij was bereid mee te werken aan de bouw van
de R-12. Maar, zo zei hij, hij had indertijd de gegevens voor
de nieuwe brandstof verborgen. Hij wilde die nu gaan ophalen.
Wat daarna gebeurd is, blijft een mysterie. Grünwirth is in het
gezelschap van de beide Amerikanen op weg gegaan naar deze
omgeving. Ze zijn nooit aangekomen. Men vond de auto waarin zij
zich bevonden, in een ravijn. Alle drie de inzittenden waren
dood. Een ongeluk? Misschien ... Opmerkelijk was dat men bij de
Amerikaan die de auto bestuurd had, een kaart aantrof van deze
omgeving met een kruisje bij de Kofel en een aantekening van
de Dodemanshut. Was dat het doel van de reis geweest? Het leek niet
onwaarschijnlijk, ook al omdat de tekeningen van de R-12 hier bij
de Dodemanshut teruggevonden waren. Het was mogelijk dat ook
Grünwirth zijn gegevens hier verborgen had. Maar waren de drie
mannen omgekomen door een ongeluk of was er misdrijf in het spel?
Men heeft het niet kunnen achterhalen. Er zijn hier nog nasporingen
gedaan of men de gegevens van Grünwirth, die dan wellicht hier
aanwezig waren, zou kunnen vinden, maar dat heeft niets
opgeleverd."