Vierde hoofdstuk
Het was meer dan een buiging, die de hoteleigenaar maakte. Zijn
neus raakte bijna de punten van zijn schoenen, toen hij zijn
vereerde gasten 's avonds welkom heette.
„Hij valt nog voorover," fluisterde Goof Nelissen. Bas had moeite
zijn lachen te houden. De eigenaar wekte de indruk, alsof hij reeds
van 's morgens vroeg op de uitkijk had gestaan. Ze
waren inderdaad uren later aangekomen dan de bedoeling was
geweest, omdat ze in Nederland immers veel vertraging hadden
opgelopen. De Markies had het hotel hiervan echter op de hoogte
gesteld.Snel gingen de jongens naar de kamers, die voor hen in
gereedheid waren gebracht. Die lagen allemaal naast elkaar op de
eerste verdieping, stelden ze voldaan vast. Nou, zolang zij hier
waren, zou dat vast niet de rustigste verdieping zijn, daar
kon je wel op rekenen. Eerlijk gezegd, viel het hotel hun
honderd procent mee, want ze hadden niet al te hoge verwachtingen
gehad. Ze hadden het een beetje merkwaardig gevonden dat ze de reis
naar Duitsland in een betrekkelijk kleine bus hadden gemaakt.
Ze hadden daardoor het idee gekregen dat de Verenigde Reisbureaus
een beetje op een koopje van de prijs af wilden zijn. Maar het
hotel bleek helemaal niet met die sombere verwachtingen in
overeenstemming. Het was een eerste klas hotel. Het telde vier
verdiepingen, die per lift te bereiken waren. Alles was er even
voortreffelijk ingericht. Op het ogenblik was het er niet
druk. Er was te weinig sneeuw gevallen, had de eigenaar hun
verteld, er was dan ook nog geen gelegenheid om te skiën en dan
bleven de gasten weg. Bas en Goof zorgden er voor dat zij
samen op één kamer kwamen. Ze namen de eerste de beste, maar het
bleek dat zij het lang niet gek hadden geschoten. Bas liep meteen
naar de dubbele ramen om te kijken hoe het uitzicht was.
Daarvan was niet veel waar te nemen, want het was al volop donker.
Een huisknecht bracht hun koffers boven.
„U hebt de mooiste kamer," vertelde hij de beide jongens. „U hebt
hier een prachtig uitzicht op de bergen, vooral op de Kofel, de
hoogste van de omgeving." De jongens hadden nog niets van
de bergen gezien, omdat ze in het donker gearriveerd waren.
„Daar links ligt het dorp," vervolgde de huisknecht. Er viel iets
van te bespeuren, omdat ze lichtjes zagen fonkelen en gloeien.
Overigens zei de huisknecht de regels op, of hij een lesje van
buiten üad geleerd. Zoiets scheen ook wel het geval te zijn, want
later hoorde Bas dat alle jongens van hem hetzelfde verhaal te
horen hadden gekregen:
dat ze de mooiste kamer hadden met uitzicht op het dorp en de
bergen, vooral op de Kofel.
Bas ontdekte nog iets: hun kamer had twee openslaande deuren die
uitkwamen op een balkon, dat langs heel de gevel liep. Hij
probeerde een van de deuren te openen en dat lukte inderdaad.
Mooi, daar zouden ze nog wel eens wat mee uithalen, want via
het balkon kon je bij de kamers van de andere jongens komen. Goof
had het ook gezien en wreef zich al in zijn handen.
„Dat komt wel eens van pas," grijnsde hij. „Reken maar."
De beide jongens knapten zich wat op en gingen naar beneden. De
geur van eten kwam hun al tegemoet.
„En nou moeten ze heel gauw met mijn prakje komen, anders word ik
wild," kreunde Bas.
„Mijn maag lijkt wel een complete drumband, zo gaat-ie tekeer," zei
Goof. Ze waren niet de enigen die wel direct hadden willen
aanvallen. Alle acht de jongens keken elkaar met
uitgehongerde gezichten aan. Om wat van de verloren tijd in te
halen hadden ze 's middags haastig gegeten. Dat was al een uur of
zeven geleden. Het viel te begrijpen dat ze nu allemaal
rammelden. Er was in een afzonderlijke zaal voor hen gedekt en
als ze keken wat er aan bestek klaar lag, dan zou hun heel wat
wachten. Als het dan ook maar gauw kwam. Kelners stonden al gereed
om met serveren te beginnen. Het zou nog maar een kwestie van
minuten zijn, dachten de jongens. Ze gingen zitten en snoven nog
eens de hartige geur op, die er in de zaal hing. Hè, om er het
water van in je mond te krijgen. Er was echter geen
sprake van dat ze al zouden kunnen beginnen. Eerst moesten Broeder
en de Markies nog komen. En toen die eindelijk waren gearriveerd,
kwam de eigenaar van het hotel er aan gewandeld. Hij werd
gevolgd door enkele heren, die uitvoerig liepen te glimlachen en er
uitzagen of ze net met koperpoets waren opgewreven, zo glommen ze.
Dat beloofde van alles, behalve dat ze snel zouden kunnen
aanvallen. „O," steunde Bas, „kom mee, Goof, dan drukken we 'm,
proberen we in de keuken wat te krijgen." Maar het was al te laat.
De directeur had zich naar het hoofd van de tafel begeven. Hij
nam het woord en vertelde welk een buitengewone vreugde hij het
vond dat hij deze jonge Nederlanders, deze uitgelezen scholieren in
zijn gerenommeerd hotel welkom mocht heten. Hij had er zelfs
een paar woorden Nederlands moeizaam voor uit het hoofd geleerd. Ze
kwamen er heel gebrekkig uit, de jongens verstonden zijn Duits
beter. Hij wenste hun nog een bijzonder plezierige en
aangename vakantie en mocht hij dan nu het woord geven aan de
plaatselijke vertegenwoordiger van de Verenigde Reisbureaus?
Nee, dat mocht hij niet, fluisterde Bas, maar naar zijn reactie
werd niet geluisterd. Er hees zich uit een stoel al een lijvig
heerschap omhoog, dat zich daarna tegen de tafel staande hield.
Zijn toespraak was even omvangrijk als zijn middel. Hij had
kennelijk erg zijn best gedaan op de toespraak, maar zijn geheugen
was niet meer je dat. Hij moest nogal eens zoeken naar zijn woorden
en herhaalde zich vaak, maar uit de begrijpelijke brokstukken
viel op te maken, dat hij het een vreugde vond dat hij deze jonge
Nederlanders, deze uitgelezen scholieren in dit
gerenommeerd vakantie-oord welkom mocht heten.
Bas dacht dat hij zou beginnen te gillen. Het leek wel of er dolle
muizen in zijn maag rondrenden, zulke binnenlandse onlusten
heersten daar. Maar ook de burgemeester moest nodig een
woordje zeggen. Nou, woordje, hij had er eveneens een heleboel
tijd voor nodig. En dacht Bas het niet? Ja hoor, ook hij begon dat
.hij het een vreugde vond dat hij deze jonge Nederlanders, deze
uitgelezen scholieren in dit gerenommeerd vakantie-oord, in
dit befaamde hotel welkom . .. Bas geloofde het wel en luisterde
niet meer. Kennelijk hadden ze in de dorpsbibliotheek maar één boek
met toespraken en hadden alle drie de heren dat met minder of
meer succes geleend. Bas kon het niet meer harden. Heel langzaam
schoof hij zijn hand naar het mandje met broodjes, dat in het
midden van de tafel stond. Heel behoedzaam, heel steels kroop
zijn hand voort. Hij bleef strak naar de burgemeester kijken, die
maar praatte en praatte. Intussen ging zijn hand weer een stukje
verder. Nu was hij vlak bij het mandje. Zijn vingers kropen
naar boven. Nu raakte hij een broodje .. .Op dit moment kreeg hij
een por in zijn zij. Nog net wist hij zich te beheersen, anders had
hij heel het mandje omgestoten. De burgemeester keek in Bas'
richting. Bas grijnsde heel enthousiast. De burgervader vatte
dat op als een teken van aanmoediging en ging weer energiek verder
met zijn eindeloze redevoering. Bas keek opzij, naar Goof, die hem
dat koopje had geleverd. Met een stalen gezicht zat zijn
vriend voor zich uit te turen. Bas' hand bewoog zich opnieuw naar
het mandje toe. Hij deed het met de moed der wanhoop, want als je
de burgemeester daar zo bezig hoorde, kon het nog wel tot
morgenochtend duren voor hij met zijn redevoering klaar was.
Angstvallig hield Bas zijn buurman in de gaten, zodat deze hem niet
nog eens zou kunnen verrassen. Bas kreeg een broodje te
pakken. En natuurlijk, net op dat moment hield de burgemeester op
en ging uitgeput zitten. Was Bas' moeite nu allemaal voor niets
geweest? Zou het diner eindelijk en ten langen leste gaan
beginnen? Wel nee, dat zouden ze wel willen. Want nu moest de
Markies heel nodig al die fraaie redevoeringen beantwoorden en dat
zou natuurlijk ook nog wel weer even duren. Deed de leraar het
er om? Gewoonlijk was hij niet zo verschrikkelijk lang van stof,
maar nu kon ook hij zijn eind niet vinden. Hij praatte en praatte
maar door en hield niet op. Bas trok aan het broodje om er een
brok af te krijgen. Dat ging niet zo gemakkelijk, want hij moest
het natuurlijk ongemerkt doen en zo'n keihard Duits broodje is geen
Nederlands kadetje.Wel, tenslotte had Bas dan toch een brok los en
voorzichtig wilde hij het naar de mond brengen. Zag de Markies het
net? Zijn blik vestigde zich op Bas, die nu natuurlijk niets kon
uitrichten. Met heel argeloze ogen keek de jongen naar de
leraar. En deze bleef naar Bas kijken, ook toen hij zijn toespraak
besloot.
„Beter dan ik kan nu een van de leerlingen verklaren hoe zij over
dit alles deze vakantie, uw gastvrije onthaal en het hartelijk
welkom denken " eindigde de Markies. „Bas zou jij dat willen
doen?"
Met een verwilderde blik staarde Bas zijn leraar aan. Dat was een
driedubbel koopje dat hem nu werd geleverd. Hij was geen ster in
het Duits laat staan in het houden van een toespraak ih die
taal. Van een speech in het Nederlands bracht hij trouwens al
even weinig terecht. Met jongens onder elkaar voerde hij het
hoogste woord, maar in het openbaar, ho maar. En dan had hij nog
dat stuk brood in zijn mond willen steken om zijn loeiende
honger enigszins te stillen. Wat had hij meneer van der Lugt gedaan
dat deze hem nu zo bar te pakken nam? Hij kon vanzelfsprekend
niet weigeren. Vol verwachting zaten die Duitsers naar hem te
kijken. Die verwachten natuurlijk wonderwat. Een ogenblik dacht Bas
na, dan stond hij op.
„We zijn verschrikkelijk gelukkig dat we de prijs hebben gewonnen,"
zei hij in weliswaar niet onberispelijk, maar zeker verstaanbaar
Duits. „En we willen er zoveel mogelijk van genieten.
Geen minuut van ons verblijf hier willen we verloren laten
gaan. Daarom zou ik u voorstellen dat we onmiddellijk met onze
eerste maaltijd in dit gerenommeerde hotel een aanvang maken." Bas
ging zitten. De heren lachten, de jongens juichten uitbundig
en de Markies klapte geestdriftig in zijn handen, terwijl hij naar
Bas lachte. De kelner kwam aandraven met de soep. En nou mocht
die gemaakt zijn van oude eikestronken of desnoods van
fietsbanden, Bas vond dat hij nog nooit zulke heerlijke soep had
gegeten. Maar het eerste wat hij in zijn mond stak was toch het
fameuze stukje brood, waarom hij zo'n stille, verbeten strijd
had geleverd. En wat kwamen ze daar aandragen? Het deed er echt
niet toe, al was het een gebakken stoelzitting, alles smaakte
vanavond. Tjonge, wat had hij een trek . . .
Na het diner waren de jongens al gauw naar hun slaapkamer
getrokken. In drie dagen tijds hadden ze zo'n achthonderd kilometer
afgelegd en één nacht hadden ze nauwelijks kunnen slapen.
Dat was hun niet in de kouwe kleren gaan zitten. Ze waren
flink moe en na het verrukkelijke diner maakte de slaap zich snel
van hen meester. Ze waren zelfs bijna te loom en te lui om nog de
trap op te gaan naar hun slaapkamers. Sommigen namen voor dat
korte stukje nota bene de lift. Bas stond even voor het raam van de
hotelkamer te kijken. De besneeuwde bergtoppen stonden
afgetekend tegen de zwarte hemel. Hij opende de balkondeuren.
Het was buiten erg koud, maar er stond geen wind. Het was heel stil
— zo'n diepe stilte, als je alleen nog maar buiten aantreft en die
Bas in de grote stad vrijwel ontwend was. Hij ging het
balkon op. Het laagje sneeuw, dat daar lag, kraakte onder zijn
voeten. Hij keek op naar de hemel.
„Krijg je dichterlijke opwellingen?" spotte Goof.
„Zie ik daarnaar uit?" fluisterde Bas. „Maar jij vindt dit toch ook
mooi?"
„Net een opname uit een kleurenfilm," beaamde Goof.
Op de meeste kamers waar de jongens logeerden brandde al geen licht
meer, zag Bas, toen hij het balkon af keek. Nergens viel althans
enig schijnsel naar buiten. Bas liep een eindje verder. Op het
balkon bevonden zich lage muurtjes van ongeveer anderhalve meter
hoogte en twee meter lengte. Ze stonden er alleen om de gasten die
op het balkon zaten tegen de wind te beschermen. De
afscheidingen waren niet zo breed als het balkon zelf. Aan de kant
van de balustrade kon je je vrij bewegen en van het ene uiteinde
naar het andere lopen. Bas passeerde de verschillende
muurtjes, toen hij zich naar het einde van het balkon begaf. Ineens
meende hij iets te horen. Abrupt bleef hij staan. Goof, die hem —
zonder dat hij dat wist — op de voet was gevolgd, botste bijna
tegen hem op. Het was nu weer volkomen stil. Waarschijnlijk had hij
zich vergist, veronderstelde Bas, had hij slechts een geluid
gehoord dat uit een van de kamers afkomstig
was. Onwillekeurig liep hij toch wat behoedzaam verder. Zijn
blik ging naar de hemel. Daar stonden duizenden sterren te trillen,
als gloeiende vonkjes op het prachtige diep-blauwe kleed van de
hemel. Aan het uiterste eind van het balkon gekomen, kon hij
nu de grote weg zien, die voor het hotel langs liep. Er gleed een
auto voorbij. Als voelsprieten tastten de lichtbundels van de
koplampen door het donker.
In de verte werd een zwaar, donker geluid hoorbaar. Het klonk bijna
angstaanjagend in die broze stilte. Snel kwam het dichterbij en
groeide aan tot een vervaarlijk gebrul. Ineens herkende Bas
het geluid, het werd teweeggebracht door de motor van een
racewagen. Maar wat moest die hier nu? Hij zag de lichten er van in
het donker. Razend snel kwamen ze dichterbij. Dan stoof de auto
over de weg voorbij. Het was echter geen racewagen. Het was
een gesloten personenauto, maar een die met de snelheid van een
recordwagen over de weg scheurde. Spoedig verstomde het geluid.
Bas kon niet zeggen of de wagen zich in de verte had
verwijderd of dat hij had gestopt. Bas keerde zich om en liep
weg. Goof kwam naast hem. En pas toen zagen ze het allebei. Er
stonden voetstappen in het laagje sneeuw, die niet van hen
afkomstig waren en nog heel vers waren. Ze leidden naar een
van de muurtjes. Daar stond iemand half verscholen. Misschien was
het een van de jongens? Hij hield zich roerloos en in de duisternis
was hij nauwelijks te onderscheiden. Bas moest er het zijne
van hebben. Hij vertrouwde het niet erg. De gestalte deed al te
veel moeite om onopgemerkt te blijven. Heel kalm, als was hem niets
ongewoons opgevallen, begaf Bas zich naar de gestalte toe.
Vlak achter zich hoorde hij de ademhaling van Goof. Dat was maar
goed ook, want anders zou hij niet zoveel lef hebben gehad. Met
Goof er bij durfde hij wel wat aan, want zijn vriend was
sterk.Nog steeds hield de schuilvink zich roerloos. Bas was
misschien nog maar twee meter van hem vandaan. Hij wist toen al
zeker dat het geen van de jongens was. Maar dan nam de man ineens
het zekere voor het onzekere. Zo plotseling dat Bas er van
schrok, sprong hij naar voren. Hij gaf Bas een stoot in zijn maag,
zodat deze bijna dubbel vouwde. Met een, twee grote passen was de
man bij de balustrade, slingerde zich daar overheen en liet
zich omlaagvallen. Met een doffe plof kwam hij op de grond terecht
Op hetzelfde ogenblik klonk er nog zo'n plof. Dat was Goof, die
zich eveneens onmiddellijk over de balustrade had geslingerd.
Bas stond nog naar adem te happen. De man had hem geducht geraakt.
Dan vergat hij zijn pijn en dook ook hij naar beneden. Maar hij
had toch nog steeds last van die stomp in zijn maag en kwam
niet zo vlug uit de voeten als hij wel had gewild. Zo vlug als hij
maar kon rende hij naar de voorkant van het hotel. Daar waren ook
de beide anderen heen gehold, had hij gezien.
„Goof!" schreeuwde Bas het ineens uit. Het was al te laat.
Goof, die daar achter de schuilvink aan rende, zag niets van de
andere man, die opzij van de weg opdook en zijn voet uitstak, zodat
Goof languit neerviel. Meteen wierpen beide mannen zich op hem
en grepen hem vast.
„Help!" schreeuwde Bas. „Help!" Hij ranselde met zijn vuisten tegen
de deur van het hotel om alarm te slaan. Intussen verloor hij de
overzijde van de weg, waar de beide mannen Goof heen sleepten,
geen moment uit het oog. Binnen in het hotel kwamen mensen aan
rennen. Bas had zijn vriend wel te hulp willen snellen, maar hij
durfde niet. Hij zou niets kunnen beginnen tegen die beide kerels.
De schuilvink was een krachtpatser, dat had hij al aan den
lijve ervaren. Er moest hulp van binnen komen, dan konden ze die
mannen aan en kon Goof ontzet worden. Hij had gehoopt dat ze zouden
schrikken, wanneer hij alarm sloeg. Maar daar trokken ze zich
niets van aan. Ze schenen nu op iets te wachten, terwijl ze tussen
zich in Goof in bedwang hielden. Achter Bas werd de deur
opengerukt. Hij wees naar de overkant van de weg en begon naar Goof
te rennen. Ineens klonk er een geluid waarvan hij ontzaglijk
schrok. Het was het gedreun van die zware racemotor. Over de
weg kwam de auto aanstuiven en remde dan met gierende banden. Een
oogwenk aarzelden de beide mannen. Een portier zwaaide open. Dan
duwden ze Goof de auto in, waarna ze zelf ook haastig
instapten. Bas rende. Hij zou de auto al kunnen aanraken. De motor
brulde. Een dichte rookwolk spoot uit de uitlaat, het portier
klapte dicht en de auto sprong als het ware weg. Bas was te
laat...