Elfde hoofdstuk

Het was 's middags twee uur. De jongens waren voldaan van tafel opgestaan. Broeder was nog altijd niet met de helicopter teruggekomen. Maar zoeven was er via de boordradio van het vliegtuig bericht gekomen, dat men zich niet ongerust hoefde te maken. Het herstelwerk vorderde goed en de piloot hoopte over een uur klaar te zijn. Maar waarmee, dat zegt hij niet, dacht Bas grimmig. Ze zijn natuurlijk nog aan het zoeken. Even zat het hem dwars dat Broeder dan toch maar in zijn opzet zou slagen. Zouden ze daar nu niets tegen kunnen doen? Hadden Goof, Jos, Lo en hijzelf daarvoor zulke benauwde uren doorgemaakt. Dan zette hij alle gedachten daaraan van zich af en luisterde hij naar hetgeen de Markies te vertellen had.
„De bedoeling is dat we vanmiddag weer een wandeling gaan maken," vertelde deze. „Lo blijft natuurlijk thuis, die moet eerst van zijn verkoudheid opgeknapt zijn. Maar het lijkt me verstandig dat Jos en Bas ook hier blijven om eens goed uit te rusten."
„Waarvoor?" vroeg Bas verontwaardigd.
„Is dat soms een soort schoolblijven?" wilde Jos weten. De Markies schoot in de lach.
„Nee, aan dergelijke kinderachtige bestraffingen wil ik me echt niet meer schuldig maken. Het lijkt me een verstandige maatregel jullie thuis te laten. Jullie zullen dat natuurlijk niet willen weten, maar jullie hebben het nodige meegemaakt en dat is je vast niet in de koude kleren gaan zitten. Lach er maar om, maar ik zou willen dat jullie vanmiddag eens flink uitrustten. Voor mijn part doen jullie een middagdutje. Het zal vanavond heel laat worden, want we gaan naar een feestavond waar allerlei folkloristische groepen uit de omgeving komen. Jullie zijn dan in elk geval fris. Ik weet niet hoe het met Goof gesteld is .. ." Die liet al meteen horen dat hij tijdens de ontvoering noodgedwongen meer dan genoeg had kunnen rusten en slapen. De Markies knikte.
„Goed, jij kunt dus mee. Maar de andere drie zullen echt thuis moeten blijven." Bas en Jos protesteerden nog verwoed, maar met zoiets moest je net bij de Markies komen. Als die eenmaal definitief „nee" had gezegd, bleef het nee. Toen de leraar met de overige jongens was weggegaan, moest Bas erkennen dat de Markies het toch nog zo gek niet had gezien. Een verschrikkelijke moeheid maakte zich van hem meester en hij had zo wel kunnen slapen. Waarom zou hij dat dan niet doen? De afgelopen nacht had hij vast niet teveel geslapen, integendeel...
Lo, die zich inderdaad nog niet goed voelde, was al naar bed. Jos zat een brief te schrijven.
„Ik geloof dat ik maar even ga slapen," zei Bas hem. Hij kon zijn ogen nauwelijks meer openhouden.
„Gelijk heb je," zei Jos. „Als ik klaar ben, ga ik ook." Bas trok naar zijn kamer. Hij stond nog met zijn ene been buiten het bed, toen hij al sliep. Of hij ook moe was. Als hij de wandeling had meegemaakt, zou hij misschien al lopend zijn ingeslapen ...
Bas had er geen idee van hoe laat het was, toen hij wakker werd Hii had het gevoel of er iemand in zijn kamer was geweest en dat hij daarvan wakker was geworden. Hij schoot overeind. Er was niets te zien. Of wacht eens ... Was het gezichtsbedrog, of bewoog de knop van de deur zich heel langzaam omhoog, alsof iemand uiterst behoedzaam de deur achter zich sloot? Op zijn kousevoeten — hij had op de dekens geslapen en slechts zijn jasje en schoenen uitgetrokken — glipte hij naar de deur. Geruisloos maar snel opende hij die. Aan het eind van de gang zag hij een schim wegschieten. Het gebeurde te snel om de man te kunnen herkennen. Toch kon hij zich niet onttrekken aan de gedachte, dat de man iets vaag bekends voor hem had, dat hij hem al eens had ontmoet en niet in zulke plezierige omstandigheden. Slechts een oogwenk weifelde Bas wat hij zou doen. Maar om de hoek van de gang lag de kamer van Lo. Veronderstel dat de kerel wat in zijn schild voerde. Hij had zich niet bewogen op een manier of hij onschuldig vliegen liep te vangen.
Bas wipte naar het eind van de gang. Klaarblijkelijk had hij toch iets teveel gerucht gemaakt. Hij zag hoe de man die daar nu stond, heftig schrok. Zonder om te zien schoot hij naar de trap en vloog naar boven. Toen Bas de man zo zag wegschieten, was hij al zijn goede, brave voornemens op slag vergeten. Zonder zich te bedenken wilde hij de kerel na. Hij had de man namelijk herkend. Het was Hoedemans. Hoedemans uit café Het Mandje. Dat veranderde heel de zaak, nietwaar? Hoedemans had bepaald Bas' sympathie niet. En wat moest die kerel hier? Er was trouwens nog iets. In een flits was het tot Bas doorgedrongen waarom meneer schuil-vink, die ze voor de kamer van Broeder hadden betrapt, hem bekend was voorgekomen. Hij had het gezien aan de wijze waarop Hoedemans nu wegvluchtte. Want Hoedemans was die schuilvink ... Het werd op die wijze wel een heel verwarde geschiedenis. Broeder, die vreemde dingen uithaalde en bespioneerd werd door een meneer, die nu ook niet direct een betrouwbare indruk maakte. Dat alles spookte Bas in een oogwenk door het hoofd, toen hij reeds op weg was naar de trap. De achtervolging werd hem echter vergemakkelijkt. Net klapte de deur van de lift open en de huisknecht kwam naar buiten. Bas schoot langs hem heen en dook de lift in. De huisknecht keek hem verbaasd na en dan ging zijn blik ijlings naar de trap. Had hij de vluchtende Hoedemans gezien? Bas had geen tijd om te wachten. De liftdeur die zich automatisch sloot was dichtgeklapt en Bas drukte op het knopje, waarbij het cijfer twee stond om de tweede verdieping aan te geven. De lift ging snel. Maar Hoedemans mocht er ook zijn. Juist toen de lift op de tweede verdieping stopte, zag Bas door het glas van de deur, hoe meneer Hoedemans de trap oprende naar de volgende verdieping. Vooruit maar, dacht Bas, en hij drukte op het knopje voor de derde verdieping. Zoemend ging het hokje omhoog. Toen gebeurde er iets vreemds. Het licht ging uit en plotseling hield de lift stil. Er heerste een doodse stilte, want de motor van de lift liet zich niet meer horen. Bas wachtte wat er verder zou gebeuren. Hij begreep niet goed wat er aan de hand was. Er gebeurde evenwel niets. Het bleef doodstil en in de lift kwam niet de minste beweging. Dat was niet zo mooi. Er bevond zich maar één klein glazen luikje in de deur van de lift op de tweede verdieping. Dat raampje bevond zich nu ongeveer op de hoogte van zijn voeten. Er drong maar weinig licht naar binnen, omdat de liftkoker aan het eind van een donkere gang lag. Bas kon ondanks de duisternis toch nog de verschillende knopjes vinden waarmee de lift werd bediend. Het onderste daarvan moest de alarmschei in werking stellen, meende hij zich te herinneren. Hij drukte op dat knopje. Er gebeurde niets. Hij had verwacht dat er een ontzettend gerinkel zou losbarsten, maar het bleef volkomen stil. Bas begreep nu ook wel wat er aan de hand was. De elektriciteit was uitgevallen, misschien een stop gesprongen, veronderstelde hij. Daardoor werkten de motor en de alarmschel niet. Hij ging op de bodem van het hokje zitten. Aanstonds zou de lift zich wel weer in werking stellen, nam hij aan. Hij zou dat direct merken, als het licht ging branden. Haast had hij nu toch niet meer, want Hoedemans was natuurlijk al lang en breed foetsjie. Vreemd was het, dat die meneer Hoedemans nu weer in hun buurt moest opduiken. Dat was dus eerst in Het Mandje gebeurd. Daarna — als Bas zich niet vergiste en hij voelde zijn zekerheid steeds groter worden — die avond op het balkon voor Broeders kamer. En nu weer hier. Wat zocht hij in hun buurt? Het leek hem dat het wel om Broeder te doen was. Op het balkon was dat zeker het geval geweest. En in Het Mandje? Hoe meer Bas daarover nadacht, des te meer kwam hij tot de overtuiging dat Broeder er toen ook bij betrokken was geweest. De eerste keer, toen Hoedemans probeerde bij de telefoon te komen, wellicht niet. Maar de tweede keer? Broeder was in elk geval wakker geweest. Dat had Bas zelf geconstateerd. En Hoedemans had een teken gegeven in de richting van Broeder. Die had zich wel heel braaf slapend gehouden, maar Bas had toch enkele minuten later gezien hoe hij met open ogen zat te kijken. Maar zat Hoedemans met Broeder in het complot? Dat was een raadselachtige geschiedenis voor Bas. Hoedemans had Broeder bespioneerd, leek het. Maar Hoedemans was door Broeder in bescherming genomen, toen Bas de beschuldiging had geuit dat hij die motor had gestolen. Terwijl hij zo zat te piekeren, verstreek de tijd maar. Er gebeurde evenwel nog altijd niets met de lift. Die hing daar als een dood, onbeweeglijk ding. Konden ze de lift niet repareren? Bas bracht zijn hoofd dicht bij de vloer van het hokje en tuurde door de patrijspoort naar buiten. Er was geen sterveling op deze verdieping te zien. Hij keek op zijn horloge. Het was vier uur, uiteraard toch al een heel rustige tijd in een hotel. Bovendien was het hotel lang niet vol en het viel te verwachten dat de kamers op de tweede, de op een na hoogste verdieping, voor een deel ongebruikt zouden zijn. Maar hoe zat dat nou? Deden ze niks aan die storing? Lieten ze hem hier maar hangen? Dat zag er dan heel mooi uit. Voor alle zekerheid drukte hij nog eens op de alarmschel. Niets. Zijn ogen waren aan het donker gewend en hij kon alle knopjes onderscheiden. Hij drukte ze een voor een in en toen allemaal tegelijk. Hij had het net zo goed kunnen laten, want de lift bleef stil. Bas krabde eens achter zijn oren. Hij was nou echt niet van plan, hier te blijven zitten tot hij van de graat viel. Was er iets aan de deur te doen? Hij zette er zijn schouder tegen en duwde uit alle macht. De deur was van metaal en bewoog zich nauwelijks. Het slot zou hij niet forceren. Het bestond uit drie dikke koperen staven die in de muur grepen. Nee, daar moest je wel met een bulldozer tegenop, wilde je de deur forceren. Hij liet zich tegen de metalen wand vallen. Het enige resultaat was dat hij zijn schouder bezeerde. Bas schopte tegen de wand. Ook niets. Dat ruitje zou hij kunnen intrappen, maar daar zou hij niet mee gediend zijn. Het had een middellijn van vijftien centimeter en dat was wel een beetje te klein van omvang om er door te kunnen kruipen.Wat nu? Hij schopte en sloeg tegen de zijwanden en schreeuwde. Hij merkte zelf wel hoe het geluid verklonk. Dat zouden ze beneden niet horen. Maar nou kreeg hij er toch echt genoeg van. Hier bleef hij niet zitten, als een vogeltje in een kooi. Maar hoe kwam hij er uit? Het was nou wel gemakkelijk gezegd dat hij er tabak van kreeg en dat het hem zo te gortig werd, maar hoe bracht hij daar verandering in? Zijn ogen zochten het hokje af. Hij zou misschien kunnen proberen een van de zijwanden te forceren. Met al zijn gewicht duwde hij er tegen. Dat viel hem toch niet mee. Ook die wand gaf niets mee. Het plafond? Ook al niet. Wacht eens. Ja, dat was een mogelijkheid. Er was daar een noodluik-je. Al te groot was het niet, maar hij dacht toch wel dat hij er doorheen zou kunnen komen.Hoe kreeg hij dat luikje open? In de lift bevond zich een bankje. Daar ging hij op staan en met volle kracht drukte hij tegen het luikje. Het gaf mee, kwam wat bol te staan, maar bezweek toch niet. Hij moest boven zijn macht duwen en kon dus niet zoveel kracht zetten als hij wel had gewild. Opnieuw zette hij zich schrap.
„Maak je maar eens flink kwaad!" voegde hij zichzelf grimmig toe. Het hielp zowaar, want het luikje begaf het. Zijn handen schoten de leegte in. Hij wist zich nog net vast te grijpen, anders was hij pal voorover getuimeld. Dat had een gemene val kunnen worden. Zo, de hindernis was overwonnen. Nu naar buiten. Zijn schouders leken te breed. Het kostte heel wat wringen en duwen om ze door de smalle opening te krijgen. Hij had zijn jasje en slipover al voor alle zekerheid uitgetrokken en nog had hij het gevoel of hij de huid van zijn schouders stroopte. Zijn tanden beten zich in zijn lip, maar hij gaf zich niet gewonnen. De tranen sprongen hem in de ogen, toen hij eindelijk met een ruk zijn schouders buiten de kooi had. Hij zette zijn handen op het dak en trok zich op. Het was vrij donker in de liftkoker. Door de verschillende patrijspoorten vielen smalle lichtbundels naar binnen. Hij zag de dikke kabels waaraan de kooi hing. Daar, een meter of twee, drie boven hem was het dak. Daar bevonden zich de wielen waarover de kabels liepen. Er was niets dat er op wees dat ook daar een raam of luik was. Anders zou hij via het dak kunnen ontsnappen. Dat leek hem, bij nader inzien, trouwens wel erg riskant. Het dak was bedolven onder de sneeuw. Alle kans dat hij het luik, zo het er al was, niet open zou krijgen. Nee, hij moest wel naar beneden toe, nam hij aan. Hij stond daar nog — als een soort trapeze-artist — op de liftkooi. Hij greep nu een van de kabels. Nou, daar hield hij geen schone handen bij. Zien kon hij het niet, maar voelen des te beter hoe zijn handen onder de smeer raakten. Veronderstel dat ze die lift aanstonds weer in beweging zetten, dan kwam hij tussen de kooi en het dak te zitten. Liever niet. Nou vooruit dan maar, daar ging hij omlaag. Hij veerde van de kooi, na de kabel extra stevig vastgegrepen te hebben. Hij klemde zijn benen om de staaldraad. Die broek zou hij wel goeiedag kunnen zeggen. Maar die moest het hotel natuurlijk vergoeden. Moesten ze maar zorgen dat de lift goed werkte. Hij deed dit echt niet voor de aardigheid. Bas liet zich zakken. Heel voorzichtig, decimeter voor decimeter, omdat hij anders zijn handen aan de staaldraad zou verwonden. Langzaam zakte hij, voorzichtig tussen de kooi en de muur door. Tweede verdieping, eerste verdieping. Op het ogenblik dat hij langs het ruitje van de eerste étage gleed, kreeg hij het besef dat hier toch meer achter zat. Hij meende in een flits een gezicht te zien dat voor het raampje stond te kijken. Het was te snel gegaan om zekerheid te hebben. De kijker had schielijk zijn hoofd opzij gerukt, zodat Bas hem niet meer kon zien. Even had hij gedacht dat het de huisknecht was. Maar die veronderstelling leek hem toch te absurd. Hij moest nou niet overal spoken gaan zien. Maar er had iemand staan kijken, dat was zeker, dacht Bas, terwijl hij weer verder gleed. En die toeschouwer had zich schielijk teruggetrokken, toen hij Bas zag. Was die lift soms met opzet uitgeschakeld? Dat maakte de situatie heel bedenkeüjk. Voorlopig liet hij zich maar verder zakken. De liftkoker eindigde in de kelder. Op de betonnen bodem daar kwam Bas tot stilstand. Ja, en nu? Hij was feitelijk nog net zo ver, want hij stond hier voor een gesloten deur en hij kon hier wel dezelfde pogingen uithalen als daarboven, maar het zou hem zeker niet lukken de metalen deur te forceren. Waarschijnlijk was hij er nog slechter aan toe, bedacht hij dan. In de kooi had hij op zijn gemak kunnen zitten. Hier bevond hij zich in een ijskoude, tochtige ruimte, aan alle kanten omgeven door beton. Hij keek door het ruitje. Een donkere gang, waarin niets te bespeuren viel. Hij moest maar niet denken dat iemand hem hier zou horen of zien. Met huiver keek hij naar boven. Daar hing de lift, wel een meter of acht boven hem. Dat was nog een veilige afstand. Maar als .. .
Eensklaps brak het kille angstzweet hem uit. Als de lift weer in beweging kwam en naar de kelder afdaalde... Als men de lift met opzet buiten werking had gesteld... Als dat was gebeurd door die kijker, wie dat dan ook was en als die eens . . . Nee, hij moest er niet aan denken. Met veel pijn en moeite was hij langs de lift omlaaggeklauterd, maar ... Hij moest hier weg. Met beide vuisten dreunde hij als een razende tegen de stalen deur. In zijn angstige drift probeerde hij het raampje in te slaan op het gevaar af dat hij zich zwaar zou verwonden. Het glas bezweek niet onder zijn geweld. Met angstige ogen keek hij naar boven of hij al iets van licht zag aanflitsen. Dat zou betekenen dat de stroom weer was ingeschakeld. Gelukkig bleef het nog donker. Maar hoe lang nog? Met geweld probeerde Bas zich te bedwingen. Hij moest rustig nadenken, zich niet laten opjagen door zijn angst. Wat zou hij het beste kunnen doen? Toch maar weer naar boven klimmen en weer in het lifthokje klauteren om daar af te wachten tot ooit weer de lift in werking werd gesteld. Hij keek eens omhoog langs die stalen kabels. Dat zou hem niet meevallen. Bovendien zou het vrij veel tijd kosten en al die tijd liep hij groot gevaar. Weer keek hij schichtig of er nog geen lampje aanschoot, luisterde hij of de motor nog niet begon te zoemen. Het bleef donker en stil. Rustig nou, rustig nou, praatte hij zichzelf maar in. Kalm blijven. Natuurlijk zou er op de benedenverdieping de meeste kans zijn dat er iemand naar de lift kwam. Omdat het seinlichtje niet brandde, deden ze natuurlijk geen moeite om met de lift mee te gaan. Die was buiten dienst, dachten ze. Maar op de benedenetage zouden er tenminste mensen naar de lift toe komen. Hij moest dus zorgen dat hij op die hoogte was. Dan kon hij hun aandacht trekken. Bas klom langs de staaldraad omhoog. Het werd een toer om met zijn gezicht voor de patrijspoort te komen, begreep hij. De kabels bevonden zich terzijde van de deur. Hij moest daarom allerlei capriolen maken om het raampje te bereiken. Met zijn rechtervoet wist hij houvast te vinden op de drempel onder de deur. Daar liet hij zijn gewicht op rusten. Nu zocht zijn rechterhand een punt om vast te grijpen. Hij kon niet meer doen dan er mee tegen de muur naast de deur leunen.
Lieve help, in wat voor een onmogelijke positie bevond hij zich nu — als een soort klimaap die in de dierentuin kunstjes moet vertonen. Maar dat was wel nodig, wilde hij uit deze levensgevaarlijke koker komen. Het bleef nog donker en stil, constateerde hij opgelucht. Nu maar turen of er iemand aankwam. Natuurlijk zou je nu zien dat hij minstens nog een kwartier moest wachten. Maar zo lang hield hij het niet vol. Zijn voet begon al te trillen. De richel was veel te smal om een deugdelijke steun te geven. Hij kon ook geen andere houding aannemen, wam dan verloor hij zijn evenwicht. Zijn rechterarm sidderde. Als er nu maar gauw iemand kwam .. . Het geluk was met hem. Er kwam iemand naar de lift toe. En het was Jos Plantema.
„Jos, help, help!" schreeuwde Bas. Zijn stem was zo hees dat hij er zelf van schrok. Hij moest danig in angst hebben gezeten.
Jos keek verwilderd rond. Hij snapte niet waar dat geluid vandaan kwam. Bas probeerde zijn hand vrij te maken, om daarmee tegen de deur te slaan. Bijna schoot hij opzij en was hij omlaaggestort. Zo ging dat niet.
„Jos!" schreeuwde hij. Met beide handen greep hij nu weer de kabel vast en hij liet zijn voet naar voren zwaaien. Met geweld sloeg die tegen de stalen deur. Meteen nam Bas weer ijlings zijn plaats voor het raampje in. Veronderstel dat Jos zou proberen de lift in werking te stellen. Dan was alles nog vergeefs. Een verschrikt gezicht van Jos keek door het raampje. Hij zag een lijkbleek gezicht van Bas, vol met zwarte smeerstrepen. Jos begreep er niets van. „Ik zit vast in de liftkoker," brulde Bas langs een kier van de deur. Jos maakte een gebaar voor het raampje dat hij het niet goed had verstaan. Met gebarentaal maakte Bas hem duidelijk dat hij zijn oor voor de kier van de deur moest houden.
„Ik zit vast in de liftkoker. De lift is stuk," brulde hij met zijn hese stem.
„Zal ik waarschuwen dat ze 'm weer aanzetten?" schreeuwde Jos terug.
„Nee!" brulde Bas, die al bang werd dat Jos overijverig zou weglopen.
„Nee, ik zit niet in de lift. Ik zou bekneld raken. Ze moeten deze deur openmaken. Ga de eigenaar waarschuwen."
„Ik ga," riep Jos. Maar ineens maakte zich angst van Bas meester. Terwijl Jos weg was, zou er iemand de lift in werking kunnen stellen. Hij wilde niet alleen gelaten worden.
„Blijf bij me, Jos," riep hij. „Schreeuw maar om hulp." Jos scheen even te aarzelen. Hij zag kennelijk het gevaar niet in en dan valt het niet mee om zo maar in een wildvreemde omgeving om hulp te roepen. Maar een ogenblik later klonk dan toch zijn stem. Het duurde niet lang of er kwam een kelner aan. Jos wees hem op Bas, die nog altijd met zijn gezicht voor de patrijspoort hing. Meteen was de kelner weg. Binnen de minuut keerde hij terug met een sleutel. De deur kon open. De kelner en Jos grepen Bas beet. Hij was zo uitgeput dat hij willoos op de bank naast de liftschacht neerviel. Hij zag er verschrikkelijk uit, ontdekte hij, maar het kon hem niets schelen. Heel zijn lichaam trilde.
„Jij kan het niet laten avonturen te beleven, hè," probeerde Jos nog te schertsen. Bas reageerde er niet op. Hij had een gevoel of hij het laatste halfuur jaren ouder was geworden.