Twaalfde hoofdstuk

Toen Bas wat van de ergste emotie bekomen was, ging hij naar zijn kamer om zich op te knappen en te verkleden. Jos liep met hem mee en natuurlijk moest Bas hem vertellen wat er allemaal was gebeurd.
„Dat was ook een toeval dat jij er net aankwam," zei Bas aan het slot van zijn verhaal.
„Ja, ik had lang genoeg geslapen. Ik dacht: ik ga eens beneden kijken." „Waar is Lo eigenlijk?" informeerde Bas.
„Voor zover ik weet, slaapt hij nog. Ik ben op zijn kamer wezen kijken Bij jou ben ik ook geweest, maar ik zag je natuurlijk niet. Ik nam aan dat je al naar beneden was gegaan."
„En toen zag je ineens mijn gezicht voor de deur van de lift." „Ja, ik zal je maar niet vertellen wat ik eerst dacht, toen ik daar dat benauwde gezicht van je ontdekte. Ik snapte er niets van. Jij schijnt ook altijd in rare avonturen verzeild te moeten raken." Ja, daar had het veel van weg, bedacht ook Bas. Maar dit laatste avontuur was toch echt niet leuk geweest. Alle emotie was nog lang niet geweken en zijn lichaam trilde nog steeds na. Zou hij proberen weer wat te rusten? Maar daar zou natuurlijk niets van komen. Daar/oor was hij veel te gespannen. „Ga je mee een eindje omlopen," vroeg hij dan aan Jos. „Ik heb behoefte aan frisse lucht."
„Laten we even kijken of Lo al wakker is," stelde Jos voor. „Misschien wil hij ook wel mee." Maar Lo lag nog altijd vast te slapen. Hij had wat tabletten ingenomen tegen de hoest, waarvan hij nog verschrikkelijk veel last had, en die schenen een enigszins verdovende uitwerking te hebben. Hij lag tenminste te slapen of hij in geen jaren wakker zou worden.
„Dan gaan we maar samen," besliste Jos. Met zijn tweeën begaven ze zich naar buiten. Ze hadden zich goed ingepakt tegen de kou, maar dat bleek niet eens zo erg nodig te zijn, want het was lang niet koud. Het waaide nog wel stevig, maar de wind voerde zachtere lucht mee. Onwillekeurig keken de jongens naar de hemel of de helicopter al ergens te zien was. Die was namelijk nog steeds niet terug, hadden ze in het hotel gehoord. Men begon zich daarover nu toch wel enigszins zorgen te maken, ook al was er nog geen halfuur geleden bericht van de piloot gekomen dat hij nu spoedig hoopte te starten. Hij was bij het reparatiewerk op allerlei tegenslag gestuit, die veel tijd had gekost, maar hij legde er nu de laatste hand aan en het zou niet lang meer duren of het toestel zou verschijnen. De jongens bleven tijdens hun wandeling op de grote verkeersweg, die gedeeltelijk al sneeuwvrij gemaakt was. Het was er vrij rustig, slechts nu en dan schoof er een auto langs. Wat verderop, bij de bocht van de weg, stond een auto langs de kant. Bas sloeg er geen acht op. Waarom zou hij dat ook doen? Op hun gemak, als twee renteniers die zeeën van tijd hebben, wandelden de jongens voort. Nu en dan ging Bas' blik nog eens naar de hemel, in de hoop dat hij het vliegtuig te zien zou krijgen. Daarom had hij niet de minste aandacht voor de auto, die daar verderop langs de weg stond en die zij steeds meer naderden. Hij schrok pas op, toen hij hoorde wat Jos zei. „Zeg Bas, weet jij wat dat voor auto is? Ik kan het merk niet thuisbrengen." Meteen ging Bas' blik in de richting van de auto. Hij zag de beide mannen die naast de grote wagen stonden en hem gespannen gadesloegen. Ja, hij herkende die ene man. Dat was Hoedemans ... En meteen'ook wist hij welke auto dit was. Die met de racemotor, waarmee Goof enkele dagen geleden ontvoerd was. Geschrokken bleef Bas staan. Ook de mannen hielden zich roerloos. Wat te doen? Jos wist van niets en begreep dan ook niet waarom Bas bleef staan. Hij wilde gewoon verder lopen. Met een sprong was Bas bij hem en hield hem tegen. Die schielijke bewegingen van Bas werden door Hoedemans en zijn metgezel verkeerd begrepen. Klaarblijkelijk dachten ze dat Bas een stormloop op hen wilde ondernemen. Ze holden naar voren om de beide jongens aan te vallen. Bas wachtte uiteraard hun komst niet af en Jos had nu ook wel begrepen dat er iets helemaal niet in de haak was. Illings draaiden ze zich om en vluchtten weg. Ze hadden het natuurlijk het gemakkelijkst gehad, als ze op de verkeersweg waren gebleven. Daar lag geen sneeuw en konden ze snel uit de voeten. Maar de mannen zouden dan misschien naar de auto terugrennen en de beide jongens binnen de kortste keren inhalen.
„De sneeuw in!" riep Bas naar Jos. Die knikte. Ze schoten de weg af en renden tussen het struikgewas voort, dat zich terzijde bevond. Jammer genoeg stonden daar geen bomen of gebouwen waarachter ze zich konden verschuilen. Temidden van de sneeuw bleven ze van ver zichtbaar. Snel kwamen de jongens natuurlijk niet vooruit, daarvoor zakten ze te ver weg in de rulle sneeuw. Ze waren niet naast elkaar gebleven. Met opzet waren ze uit elkaar gegaan, om het de achtervolgers moeilijker te maken. Ook die zwoegden en ploeterden moeizaam door de sneeuw voort, maar het leek Bas dat ze op hen wonnen. Hij vergrootte zijn inspanning, om de afstand te verruimen, maar je kon hier geen vaart zetten. Soms verdween hij tot over zijn knieën in de sneeuwlaag. Ineens hoorde Bas dan een geluid waarvan hij niet wist of hij er nu blij om moest zijn of niet. Het was de helicopter, die dus nu eindelijk van de berg opgestegen was. Het toestel zweefde over hen heen. Bas zag de piloot zitten en ook Broeder, die met kennelijke spanning de jacht daar beneden volgde. Zou Broeder hun te hulp komen? Of hield hij het met de beide achtervolgers? Bas wilde dat hij het wist. Hij zag dat Broeder iets tegen de piloot zei. Jos was blijven staan en zwaaide naar de helicopter. Hij verwachtte niets anders of Broeder zou hen helpen en het gevaar was geweken. Broeder wuifde naar hem terug en zwaaide dan ook naar Bas. Wat aarzelend ging diens hand in de hoogte. Zou Broeder hen werkelijk helpen? Hij zag de ski's, die als landingsgestel dienst deden, langzaam naar de sneeuw dalen. Daar, schuin opzij van hen, stond nu het toestel aan de grond. Wist hij maar of Broeder te vertrouwen was, dacht Bas, dan konden ze rechtstreeks naar het vliegtuig rennen en waren ze uit de brand. Maar hij durfde het nog niet te geloven. Hij was nog steeds bang dat de man onder één hoedje speelde met de achtervolgers. Jos maakte er geen probleem van. Maar hij wist ook niet van Bas' wantrouwen. Hij sjouwde in de richting van de helicopter. Bas weifelde nog. Achter zich hoorde hij het gehijg van een der achtervolgers. Die was hem dicht op de hielen gekomen. Bas bedacht zich niet langer. Hij moest het risico nemen. Dan maar naar Broeder. Toen gebeurde er iets dat bewees dat zijn wantrouwen niet ongegrond was geweest. De piloot, die uit zijn toestel kwam, terwijl Broeder naar Jos toeliep, maakte waarschuwende gebaren. Bas bleef staan.
„Weg!" schreeuwde de piloot. „Weg jullie! Hij hoort bij die anderen!" Dus toch ... dacht Bas, terwijl de schrik hem een ogenblik verlamde. Nu zaten ze dus tussen twee vuren. Achter hen de beide mannen van de auto, schuins voor hen Broeder. Jos had er nog niets van begrepen en ploeterde verder in de richting van Broeder, die hem met open armen opwachtte.
„Terug!" schreeuwde de piloot weer. „De andere kant uit!" Op datzelfde moment klonk er een schot. Of was het wel een schot geweest? Bas zou het nooit weten. Het was in elk geval een knallend geluid geweest dat het meest weg had van een schot. Met een ruk bleef Broeder staan. Angstig wendde hij zich naar de Kofel. Ook Bas' blik ging in de richting van de berg. Daar zag hij in de hoogte een klein wit wolkje. Hij keek om zich heen. Het leek of alles verstard was. De piloot stond roerloos. Broeder wees met uitgestrekte arm naar de berg, de beide achtervolgers staarden met verwilderde blik naar het wolkje. „Dekken!" klonk de schorre kreet van de piloot. Het gebeurde allemaal in de fractie van een seconde. Bas keek opnieuw naar de berg. Nu zag hij de witte massa naderen. De sneeuw stoof omhoog als water boven een onmetelijke golf die te pletter slaat. Razend snel kwam het omlaagzetten. Als stoom wolkte de sneeuw nu op. Steeds breder werd de baan, steeds groter de snelheid. Het dreunde en daverde, alsof er een ontzaglijke exprestrein naderde. Als een orkaan sloeg de lucht die door de lawine — want dat het een lawine was, had Bas nu wel begrepen — voor zich uitgestuwd werd tegen de jongens op. Hij zag hoe Broeder zich had neergeworpen en de handen beschermend boven het hoofd hield. Schielijk bracht Bas eveneens de handen naar zijn hoofd en liet zich vallen. Op dat moment stortte de sneeuw zich over hem heen. Hij voelde hoe hij werd meegesleurd. De sneeuw schoot over hem heen. Zijn rechterbeen schampte langs een scherpe steen. Hij opende zijn mond in een kreet van pijn maar die werd niet hoorbaar. De sneeuw verstikte het geluid in zijn mond. Dan werd het hem zwart voor de ogen. 
Was hij nu dood? vroeg Bas zich een ogenblik verbijsterd af. Er heerste in ieder geval de stilte van de dood en hij had geen gevoel meer. Hij kon ook geen lid verroeren. Alles zat muurvast. Maar hij kon nog ademhalen, constateerde hij dankbaar. Hij had het weliswaar benauwd, maar hij kreeg lucht binnen. Hij leefde dus nog. Hij leefde . .. Hij had de storm van de lawine overleefd. Maar hij lag bedolven onder de sneeuw. Hoe diep? Hij had er geen flauw benul van. Hij riep, maar de kreet kwam geen decimeter verder, verdronk eenvoudig in de sneeuw. Bas probeerde zijn benen te bewegen, maar dat bleek niet mogelijk te ziin Zijn benen, heel zijn onderlichaam zat als het ware opgesloten in een nauw harnas. Zijn lichaam was als in gips verpakt. Ja, precies zo'n gevoel was het. Toen hij een gebroken arm had gehad, was die in het gips gekomen en tot onbeweeglijkheid gedoemd. Zo was het nu met heel zijn lichaam. Pijn voelde hij overigens nauwelijks. Het was alleen of er een tonnen zware last op zijn borst drukte. Hij probeerde of hij beweging in zijn vingers kon krijgen. Dat lukte hem met die van de rechterhand. Hij kon trouwens met heel die arm wel wat doen. Hij duwde de vingers naar boven en voelde daar dan iets van wind langs strijken. Staken zijn vingers reeds boven de sneeuw uit? Dan moest het niet moeilijk zijn om vrij te komen, veronderstelde hij. Met systematische bewegingen ging hij met zijn arm heen en weer die daardoor steeds meer vrij raakte. Nog steeds kon hij alleen die ene arm bewegen, maar hij zou vrij komen, daar was hij nu zeker van. Hij moest zich trouwens bevrijden, want misschien lagen er meer mensen onder de sneeuw bedolven. Jos misschien? Hij zou dan hulp moeten halen ... Bas had nu een arm volkomen vrij en daarmee kon hij nu zijn linkerarm uitgraven. En toen ging het snel. Minuten later had hij wel kunnen opspringen van vreugde, omdat hij heel de sneeuwlast van zich had afgeschud. Maar hij sprong niet. Dicht tegen de sneeuw aangedrukt bleef hij liggen. Broeder of Hoedemans mocht hem niet zien ... Bas hield zich roerloos. Zijn gezicht deed pijn, de huid was geschaafd en zijn ogen traanden. Het was stil, roerloos stil. Wat moest hij doen? Hij lag daar voorover. Hij voelde zich doezelig, loom haalde hij adem en hij kon niet helder denken. Overweldigende moeheid had zich van hem meester gemaakt na de eerste vreugde om zijn bevrijding. Zoals daar straks de sneeuwlast, drukte nu de moeheid op hem. Hij moest voorzichtig zijn, bedacht hij. Voorzichtig voor Broeder... Voor Hoedemans ... Hij moest wachten tot de kust veilig was ... Hoedemans . .. Even had hij het gevoel of hij het bewustzijn dreigde te verliezen. Een floers kwam voor zijn ogen. Maar dan werd het ineens weer helder. De flauwte was voorbij en toen wist hij alles weer. Hij lag hier in een soort kuil en men zou hem hier niet een, twee, drie vinden. Maar hij moest weten wat er van de anderen was geworden. Voorzichtig, eindeloos voorzichtig hief hij het hoofd wat op. Voor alle zekerheid wierp hij wat handen sneeuw over zijn haar, zodat dit zeker niet zou afsteken tegen de omgeving. Bas tuurde om zich heen. Voor zich uit zag hij een eindeloos sneeuwveld. Heel het landschap leek overspoeld door een zee, waarvan de golfslag plotseling verstard was. Enkele boomtakken staken er boven uit als de armen van drenkelingen, die om hulp gebaarden. Van Jos Plantema geen spoor . .. Was hij bedolven onder de witte, verraderlijke last? Hij tuurde meer opzij. Ook Broeder was niet te zien. Maar daar stond de helicopter. Het toestel was grotendeels bedolven onder de lawine. Alleen de grote wentelschroef stak boven de sneeuw uit. Een man — was het Hoedemans niet? — was doende het vliegtuig vrij te maken. Een tweede man was bezig in de sneeuw te graven. De beide mannen hadden voor niets en niemand aandacht. Zij gingen volkomen op in hun werk. De ene — bij het vliegtuig — riep de ander iets toe. Bas kon nu goed zien dat het inderdaad Hoedemans was. De andere bleek achtervolger nummer twee te zijn. Bas kon zich nu enigszins oriënteren, omdat hij de plaats van het vliegtuig wist. Daar schuin voor hem hadden Broeder en Jos Plantema zich bevonden. Het kon niet anders of ze waren meegesleurd door de lawine zoals hijzelf, of ze lagen bedolven. In elk geval was er geen spoor van hun aanwezigheid te bekennen. Zijn blik ging de andere kant uit. Op de plaats waar de auto had gestaan, lag de sneeuw wel enkele meters hoog. Toen begon het tot Bas door te dringen wat er zich hier afspeelde. De auto was zo diep onder de sneeuw bedolven geraakt, dat de mannen er niet bij konden. Bovendien zouden ze nu toch niets aan een auto hebben, omdat de weg over een grote afstand door de lawine versperd was. De beide kerels hadden nu natuurlijk het plan om er met de helicopter vandoor te gaan. Daarom was Hoedemans bezig deze uit te graven en de ander zocht natuurlijk naar de piloot, die ze nodig hadden. Ja, zie je wel, hij groef precies op de plek waar de vlieger had gestaan. Ook daar lag de sneeuw erg hoog. Wie weet hoe diep de piloot bedolven was geraakt. Hoe zat het eigenlijk met die man? Hield hij het met die andere schavuiten? Je zou zeggen van niet, omdat hij de jongens voor Broeder had gewaarschuwd. Maar waarom had hij dan met Broeder dat spelletje bij de berghut gespeeld. Van dat verhaal over het mankement van de helicopter geloofde Bas niets meer. Dat was afgesproken werk geweest. Hoedemans en zijn compagnon hadden hier niet voor niets met de auto staan wachten. Nee, Broeder had wat te doen bij of in de berghut en had daarom verteld dat het vliegtuig mankement had opgelopen, om zodoende vrij spel te krijgen.De twee mannen waren nog altijd druk in de weer. Omdat ze geen schoppen of andere hulpmiddelen hadden, schoten ze natuurlijk niet zo heel snel op, maar ze hadden vrij spel. Er was niemand op het lawaai van de lawine af gekomen en het was volkomen stil.
Bas overlegde bij zichzelf wat hij zou kunnen doen. In elk geval moest hij zorgen dat die beide gravende mannen hem niet te zien kregen, want dan zou hij de vrijheid voorlopig wel goede dag kunnen zeggen. Hij moest zorgen dat er hulp kwam. Alles wees er op dat Jos bedolven was geraakt en alleen zou hij geen kans zien de jongen te vinden en uit te graven. Een wilde angst maakte zich dan ineens van Bas meester. Hij nam nu wel aan dat Jos er net zo genadig was afgekomen als hijzelf, maar wie zei hem dat dit inderdaad het geval was? Hij had wel verhalen gelezen van mensen die dagen onder de sneeuw hadden gelegen en toch nog leefden, toen ze gevonden werden. Maar dat waren wonderlijke uitzonderingen, anders zou men het niet als een sterk verhaal vertellen.
Hoe zou het met Jos zijn? Hij schatte dat er toch minstens al een kwartier na die stortvloed verlopen was. Zou hij nog leven? Broeder zou ook hier of daar moeten liggen. De man was bepaald Bas' vriend niet — zeker niet na hetgeen daarstraks was gebeurd, maar hij was nu een mens die in nood verkeerde en geholpen moest worden Zijn „vrienden" lieten zich kennelijk weinig aan zijn lot gelegen liggen en dachten slechts aan hun eigen hachje. Dat was voor Bas echter geen reden om hetzelfde te doen. Er waren twee mensen, die in levensgevaar waren en zo snel mogelijk gered dienden te worden. Dat was het enige wat voor hem telde. Hulp zou hij in het hotel moeten halen. Maar wilde hij daar komen, dan moest hij langs het vliegtuig. Dat kon hij niet riskeren. Want van één ding was hij overtuigd. Indien de beide mannen hem zagen, zouden ze onverbiddelijk jacht op hem maken, hem gevangen nemen en vasthouden. Er zou dan geen hulp voor de beide in gevaar verkerenden komen. Het toeval wilde nog dat Hoedemans met zijn gezicht naar zijn kant stond. Goed, de man had alleen aandacht voor zijn werk. Maar hij hoefde slechts een keer op te kijken, terwijl Bas zich uit zijn schuilplaats verhief, en hij zou de jongen zien. Gespannen bleef hij wachten, zijn ogen net boven de rand van de sneeuw tuurde hij naar het gravende tweetal. Dan weer tuurde hij in de richting waar het hotel lag. Er daagde nog altijd geen sterveling op. Op de verkeersweg passeerde uiteraard niets, want die was volkomen gebarricadeerd door de neergestorte sneeuw. De ene gravende man riep iets naar Hoedemans. Het geluid van de stem klonk zonderling, als was het in watten verpakt. Dat kwam natuurlijk van al die sneeuw, nam Bas aan. Hoedemans, die nog altijd bij het toestel bezig was, hield nu op met zijn werk en begaf zich naar zijn compagnon. Kennelijk had deze de piloot gevonden, want koortsachtig begonnen de beide mannen nu op een punt te graven.De mannen knielden in de sneeuw. Ze hadden de rug naar Bas gekeerd. Daar lag zijn kans, begreep de jongen. Nu of nooit. Hij moest in een wijde boog om de twee gravende mannen heen trekken, maar er was een kans om ongemerkt weg te komen. Ze waren zo ingespannen bezig dat ze wel niet achterom zouden kijken. En wanneer ze hem straks voor zich uit zouden zien, zou hij al te ver weg zijn om nog ingehaald te worden. Op handen en voeten kroop Bas weg. Hij hoefde niet eens zo bar voorzichtig te zijn om geen geluid te maken. De sneeuw dempte alle geluid. Had hij die zwarte jas maar niet aan gehad, dan zou hij niet zo hebben afgestoken tegen de omgeving. Nog hield Bas zich op handen en voeten vlak bij de grond. Hoedemans kwam overeind, zag hij. Meteen wierp hij zich achter een sneeuwhoop neer. Had de ander toch nog iets gehoord? Hij keek rond, wachtte even en ging dan weer verder met zijn werk. Even wachtte Bas, heel even maar. Hij had geen tijd. Tijd was nu leven, leven voor Jos en Broeder. Elke minuut kon te lang zijn. Hij kwam achter de sneeuwhoop vandaan en gebukt ging hij weer op weg. Naar het hotel.