27
Ontsnapping
Het was doodstil op de slaapzaal. Laura had haar haarborstel naast zich op haar kussen gelegd. Elke keer dat ze bijna in slaap viel, kwam haar wang tegen de harde borstelige haren, en dan was ze weer klaarwakker. Als de klok nu weer slaat, is het drie uur, dacht ze. Gelukkig, want deze nacht heeft zo lang geduurd.
Aan het eind van de zaal brandde op een tafeltje een heel klein lichtje. Ze kon de rijen slapende meisjes overzien. In een van de bedden…ze wist precies in welk bed, lag Mientje.
Dong, dong, dong, zei de grote hangklok, beneden in de hal.
Laura had op dit ogenblik liggen wachten, maar nu het aangebroken was, voelde ze zich stijf worden van angst. Stel je voor dat juffrouw Bakelmans haar straks zag, op de gang…Ze zou natuurlijk zeggen: Ik ga even naar de wc. Maar dan moest ze toch terugkomen?
Ze stond op, heel, heel zacht…in haar nachtjapon en op haar blote voeten liep ze de slaapzaal door, tussen de rijen bedden. Geen enkel meisje werd wakker. Bij het op een na laatste bed stond Laura stil. Ze trok aan de dekens.
“Ja, ik ben al wakker,” fluisterde Mientje.
“Ik ga eerst,” zei Laura heel zacht. “Tel tot vijftig als ik de deur uit ben, en kom dan ook.” Ze deed muisstil de deur open en keek op de flauwverlichte gang.
Daar, tegenover de deur, zat juffrouw Bakelmans. Ze had het boek Alleen op de wereld op haar schoot. Haar hoofd was helemaal scheefgezakt. Ze sliep. Ze snurkte. Gggggggg…tf…zei ze telkens. Gggggggg…tf…
Laura stond even stil en wachtte op Mientje, die na vijftig tellen prompt kwam.
Ze liepen samen op hun tenen een paar meter de gang af. Toen klopte Laura zachtjes tegen de deur van de stofzuigerkast. Van de binnenkant kwam een tikje terug. De deur ging open en Abeltje kwam eruit. Hij had nu niet meer het kostschooljurkje aan. Hij was weer gewoon in zijn broek, met de lange donkere trui.
Kom mee…beduidde hij de twee meisjes. Ze liepen hem na, de lange lange gang door, die eindigde bij een glazen deur. Abeltje deed de deur open. Ze kwamen op een heel klein platje. “Kijk,” zei Abeltje, “hier is de brandtrap.”
Het was een hele hoge, hele steile trap, die ze af moesten. Voordat Abeltje zijn voet op de bovenste tree zette, vroeg hij: “O ja, waar is het konijn nou?”
“Het ging niet,” zei Laura treurig. “Hij zit opgesloten in de bijkeuken en ik heb de sleutel niet.”
“Nou vooruit, kom maar,” zei Abeltje. “We moeten opschieten, voor er iemand wakker wordt en ons misschien hoort scharrelen hier.”
Maar het was doodstil binnen in het huis. Doodstil en donker.
In een paar ogenblikken waren ze alledrie beneden aan de trap en ze stonden in de tuin. De twee meisjes waren op hun blote voeten en ze huiverden in hun nachtponnen.
“Dit paadje moeten we hebben,” zei Abeltje. “Ik ken jullie tuin al precies.”
Ze slopen langs het gazon, langs de groepen coniferen, langs de oude olm…
“Daar!” zei Abeltje. “Daar is die hoge populier bij de muur. Op die plek moeten we zijn.”
Ze stonden stil, onder aan de muur en Abeltje floot heel zacht.
Iemand floot terug, en even later kwamen er twee hoofden boven de muur uit. Het hoofd van Klaterhoen en het hoofd van meneer Tump.
“O Laura…” zei het hoofd van Klaterhoen ontroerd.
“Pas nou op!” zei meneer Tump kribbig. “We staan hier samen op een ladder, als je sentimenteel gaat doen, vallen we er samen af: Ga jij naar beneden, Klaterhoen. Hier is de touwladder, Abeltje.” En hij gooide de touwladder over de muur heen.
“Pas op voor de stukken glas en het prikkeldraad,” zei hij er nog bij.
“Jullie eerst,” zei Abeltje. Laura klom met haar blote voeten de touwladder op, zo kwiek als een eekhoorn. Mientje had een beetje meer moeite, ze was niet zo lenig en ze slaakte kleine gilletjes toen de touwladder begon te zwaaien.
“Ssst…” zei Abeltje. “Ik hou ‘m wel vast. Toe maar!”
Meneer Tump tilde met z’n sterke armen eerst Laura over de glaspunten en toen Mientje. “Hè hè,” zei hij puffend. “Dat is gelukt. Nou jij, Abeltje.” Maar Abeltje bleef aan de andere kant van de muur staan en zei: “Ik denk dat ik eerst probeer het konijn te redden. Waar zit het, Laura?”
“Hij zit in de bijkeuken,” riep Laura, aan de buitenkant van de muur. “De deur is op slot. En de sleutel zit in de schortzak van juffrouw Piekzwants.”
“En waar is de schort van juffrouw Piekzwants?” vroeg Abeltje.
“Naast haar bed,” zei Laura.
“Goeie help, Abeltje,” zei meneer Tump. “Zou je dat wel wagen?”
“Ja zeker,” zei Abeltje. “Ik weet precies de weg in het huis. Ik weet de kamer van Piekzwants en ik weet de bijkeuken op een prik. Ik heb vannacht het hele huis doorkruist. Ik ga dezelfde weg terug. Juffrouw Bakelmans wordt toch niet wakker. Die heb ik een slaaptablet gegeven in haar avondchocola.”
“Pssst,” zei meneer Tump. “Wacht even, neem dan het fluitje mee. Als je in moeilijkheden komt, blaas er dan op, dan komen we je te hulp. En wees voorzichtig.”
“Oké,” zei Abeltje en hij verdween weer in de tuin.
“Tjonge jonge,” zei meneer Tump ongerust. “Wat een waagstuk. In het hol van de leeuw gaat-ie. Nou, ik zal de touwladder maar laten hangen, en ik kom naar beneden.”
Hij klom aan de buitenmuur de ladder af en daar stonden de meisjes te bibberen. Klaterhoen had haar jas al over hen heen geslagen. “Arme schapen,” zei ze. Op de weg kwamen twee donkere figuren aanhollen. Het waren de stationschef en zijn vrouw, die van een eindje afstands hadden toegekeken hoe de zaak zou verlopen.
“Mientje,” riepen ze allebei, veel te hard.
“Sssst,” zei meneer Tump dringend. “Ssst, niet hard praten. We zijn nog niet veilig. En Abeltje is weer terug naar het huis.”
“Weet je wat,” zei Klaterhoen. “Meneer Tump en ik blijven hier wachten op Abeltje. Craan jullie vast naar de woonwagen, stop de meisjes in bed en geef ze wat warms te drinken.”
De stationschef en z’n vrouw gingen haastig met de meisjes weg.
“En nu maar kalm afwachten…” zei meneer Tump. “En luisteren.” Ze wachtten af…en ze luisterden…Klaterhoen en hij. En het duurde heel heel lang.