3

De evanuatie-truc van professor Pinsky

“t Is natuurlijk humbug…” fluisterde meneer Tump. “Maar, wat heeft die man een prachtige snor!”

Sinds zijn reis naar Amerika was meneer Tump erg gevoelig voor snorren geworden. De zijne had hij allang geleden afgeschoren, omdat het maar een rood pluksel was gebleven. Maar professor Pinsky…ja, die had een snor. En ‘n hele lange mooie, puntige. Pikzwart. Hij zag eruit als een deftige kater met z’n ronde gezicht, z’n schuine groene ogen en z’n mooie snor.

“Dames en heren…” begon de professor. “Ik zal u enige wonderen laten aanschouwen, zoals geen menselijk wezen in dit heelal ze ooit nog heeft aanschouwd.”

Hij greep een ei uit de lucht. En nog een, en nog een. Hij liet een ei zien op de palm van zijn hand. Hij zei een toverspreuk en kijk, het was een kuikentje geworden.

Toen toverde hij achttien brandende sigaretten te voorschijn…uit zijn broekspijp, uit zijn oren, uit zijn mond, uit de lucht, overal vandaan. Ineens bracht hij een gebakken ei te voorschijn op een bordje, uit zijn zak. Het was geweldig knap. Het was fantastisch.

Abeltje en Laura zaten met grote ogen van bewondering te kijken. Alleen Klaterhoen mummelde telkens: “Ach, dat had ie natuurlijk achter z’n hand verstopt.” Maar het was flauw om dat te zeggen, want hoe kun je nou hele borden met spiegeleieren achter je hand verbergen, en lange toverstokken en kijk: een koppel duiven!

Zelfs meneer Tump kwam ervan onder de indruk. “Tjonge jonge,” zei hij, “dat is me wat. Dat is ook geen kattendrek!”

“Pas op…” zei Abeltje. “Nou komt de grote stunt.”

En jawel, professor Pinsky ging nu bedrijvig prutsen aan een hele grote kast die op het toneel stond. Of kast…? was het een kast? Het had meer van een enorme rechtopstaande kist, zwart geschilderd, met allerlei Chinese poppetjes versierd, en met twee deurtjes aan de voorkant.

“Dames en heren…opgepast,” riep professor Pinsky. “Ik zal u thans tonen hoe wij een dame kunnen laten verdwijnen…spoorloos verdwijnen. En hoe wij haar later weer kunnen laten herverschijnen. Dit, dames en heren, is de wereldvermaarde evanuatie-truc van professor Pinsky. Alleen mijn grootvader, mijn vader en mijn persoontje weten het geheim! Door niemand anders vertoond! Dame verdwijnt. En wie zal de dame zijn? Wie van de dames wil even op het toneel verschijnen, om zich te laten verdwijnen? U, dame?”

Hij wees met z’n stokje op Klaterhoen. Maar die schudde verontwaardigd van nee! “Ik pieker d’r niet over,” zei ze.

Maar Laura was al opgestaan. Die klom in een minimum van tijd het toneel op met Sam in haar armen en ze zei: “Ik wil wel.”

De professor glom van voldoening. “Kijk ‘s aan,” zei hij.

“Een dame. Een zeer jonge dame. En met haar lieve konijntje. Deze kant uit. Gaat u hier maar staan. Dames en heren, dit is het zogenaamde evanuatie-kabinet. Deze jongedame wil zich beschikbaar stellen voor mijn wel zeer bovennatuurlijke truc! Bekijk dit kabinet eens goed, jongedame en vertel eens aan het publiek of u hierin dubbele deuren, dubbele wanden of andere minderwaardige trucmiddelen vindt!”

Laura ging de kast binnen. Ze voelde overal, kwam er weer uit en zei: “Nee, het is in orde. Ik voel niks en ik zie niks.”

“Goed,” zei de professor. “Gaat u dan thans in dit kabinet, jongedame, met uw charmante huisdier. Dames en heren. U ziet, zij is erin. De deurtjes sluit ik toe, hebt u het allemaal goed gezien? Zij kan er niet uit, noch van achter noch van voren. Mag ik nu een heer uit het publiek verzoeken, naar voren te komen?”

Met één sprong was Abeltje op het toneel. Hij had al zitten popelen om mee te mogen doen.

“Aha,” zei professor Pinsky. “Een heer in livrei. In rood livrei. Nu zal de wonderbaarlijke truc nog beter slagen! Jongeheer, wees zo goed om hier voor het kabinet te gaan staan. Hier ziet u een gouden koord met een kwast. Sluit de ogen. Zeg langzaam Venia Romo…”

Abeltje deed precies, zoals hem was gezegd. Hij sloot zijn ogen. Hij trok aan de kwast en hij zei heel duidelijk: “Venia Romo.”

De professor deed een paar stappen naar voren en wreef zich in de handen, terwijl zijn gezicht glom van trots en zijn snor heen en weer wipte.

“Wat een beeld van een snor…” fluisterde meneer Tump tegen Klaterhoen.

“Och, ga toch weg met je snor…” zei Klaterhoen kribbig. “Ssst. Even luisteren en afwachten wat er gebeurt…”

“Nu, ja nu, dames en heren…” zei hij, “ontsluit ik voor u dit wonderkabinet. Nog niet meteen…de jongedame moet even de gelegenheid hebben, volledig in lucht op te lossen…ik wacht dus nog een paar seconden. Nog drie seconden…nog twee seconden…”

Er begon een luide Spaanse muziek te spelen…een rumba…humta-ta-ta rumta-ta met veel gitaarwerk en een woeste drum op de achtergrond.

“En thans ontsluit ik voor u de deurtjes…”

Hij deed het.

Het publiek rekte de halzen en keek.

“Zie u het?” zei de professor. “Waar is de jongedame gebleven? Waar is zij? Spoorloos, dames en heren. Spoorloos. In de lucht opgelost!”

Inderdaad, het kabinet was leeg.

“Bravo!” schreeuwde meneer Tump. Hij klapte zo hard dat het boven alles uit te horen was. De anderen klapten mee. Het was ook een knappe truc en die professor Pinsky, wel, die kon heus wel wat.

Abeltje stond er een beetje verlegen lachend bij. Hij wist niet goed of hij mee moest klappen of niet. Per slot had hij ook aan de verdwijning meegewerkt. Hij boog. En het publiek klapte ook voor hem.

“Ziezo,” zei professor Pinsky. “En nu zal ik de deurtjes weer sluiten. U hebt het allemaal gezien, onze jongedame is verdwenen. Zij is slechts een wolkje, een gaswolkje dat hier in de zaal doorschijnend en onzichtbaar rondzweeft. Nu zal dat wolkje weer samengeperst moeten worden tot een wezen van vlees en bloed…tot twee wezens van vlees en bloed want het konijn is mede tot een wolkje geworden. Dus nu,” en hij richtte zich weer tot Abeltje, “jongeman, wees zo vriendelijk en trek voor mij aan dit zilveren koord. Ja, dit zilveren koord dat schuin aan de achterzijde hangt. Sluit de ogen, zeg: Venia Riemie…en trek aan het koord.”

Abeltje deed weer zijn ogen dicht. Hij zei de woorden heel duidelijk en langzaam. Hij gaf een flinke ruk aan het zilveren koord.

“Dank u wel zeer,” zei de professor. “Het wonder is thans geschied. Ik zal de beide deuren voor u openen…en tot uw grote verbijstering en overgrote verbazing zult u dan zien…daar is de jongedame weer!” Met een weids gebaar wierp hij de deurtjes open.

Het publiek rekte weer de halzen.

Er was niets.

Abeltje gluurde ook in het kabinet. Maar het was helemaal leeg. Precies zo leeg als zo-even.

Afwachtend bleef het publiek zitten.

Maar professor Pinsky was op een merkwaardige manier veranderd. Al die zelfverzekerdheid van hem was weg…Hij stond versteend van schrik met zijn rug naar het publiek en keek met open mond naar het kabinet. Met open mond en domme ogen van verbazing en zelfs zijn snor ging hangen.

“Ddddddat is even mmmmisgelopen…” stotterde hij. Hij was doodsbleek geworden. Even keek hij ontdaan naar het publiek. Toen probeerde hij zijn glimlach weer terug te vinden en hij holde om het kabinet heen om nogmaals aan het zilveren koord te trekken.

Er gebeurde niets.

Toen deed hij de deurtjes nog eens dicht. Trok weer aan het koord. Deed de deurtjes open. Niets.

Hij ging er zelf in. Deed de deurtjes achter zich dicht. Men hoorde hem lang rommelen en rammelen daarbinnen. Het publiek werd ongeduldig. Sommigen begonnen te lachen. Hi hi…zeiden ze.

Eindelijk gingen de deurtjes weer open. Professor Pinsky kwam bleek en ontdaan naar buiten.

Hij strekte zijn handen machteloos uit.

“Dames en heren…” zei hij.