10
Het feest van de stationschef
“En nu…de taart!” riepen ze allemaal.
Abeltje, Klaterhoen en meneer Tump stonden nog een beetje onwennig op een kluitje bij elkaar. Blijkbaar was dit een feest. Er kwamen diensters met glazen rode bessen en limonade en koffie; er werd een reusachtige wit-en-groene taart binnengebracht. “Lang zullen ze leven…” begonnen de mensen te zingen.
De dikke roze kale man kwam naar hen toe en zei: “Ik ben hier de stationschef en we hebben vandaag feest in de Gekroonde Baars want ik ben twaalfeneenhalfjaar gehuwd.”
“Ach zo,” zei meneer Tump. “Gelukgewenst!”
“En dit is mijn vrouw,” zei de roze kale man verder.
“Aangenaam,” zeiden ze.
“We zijn gek op kermisklanten,” zei de vrouw van de stationschef. “We zijn gek op woonwagens. Daarom vinden we ‘t leuk als jullie een glaasje met ons wilt drinken. Jij bent zeker een leeuwentemmer?” vroeg ze aan Abeltje en ze keek naar zijn rode livrei met de glimmende knopen.
“Nee,” zei Abeltje en hij kreeg een kleur. “Eh…hm,” zei hij, “ik heb een nummer met gedresseerde honden.”
“En wij werken samen aan de trapeze,” zei meneer Tump ernstig en hij wees op Klaterhoen en zichzelf. Juffrouw Klaterhoen keek hem ontsteld aan, maar gelukkig beheerste ze zich, en ze sprak hem niet tegen.
“Zo, zo,” zei de stationschef vergenoegd. En z’n vrouw zei bewonderend: “Ach, wat een heerlijk leven…gedresseerde honden…trapezewerken…ach, wat verrukkelijk.”
Nu was het ogenblik gekomen om te vragen of ze soms ook groene woonwagens gezien hadden in het dorp. Meneer Tump schraapte z’n keel…deed zijn mond open, maar net op dat moment werden de stationschef en zijn vrouw meegetroond door een paar tantes.
Er kwam nu een heel klein mannetje met een grote neus naast hem zitten.
“Mag ik me even voorstellen: ik ben de burgemeester,” zei hij. “De burgemeester van Snevert. Is dat jullie woonwagen?” Hij keek uit het raam. “Mooie wagen! En zijn jullie van het circus?”
“Ja burgemeester,” zei Abeltje. “Ik werk met gedresseerde honden.”
“En wij hangen altijd aan de trapeze,” zei juffrouw Klaterhoen.
“Gevaarlijk…maar mooi werk…” vulde meneer Tump aan.
“Prachtig, prachtig,” zei de burgemeester. “Kijk, daar komt de schaal met koude pasteitjes. Willen jullie een koud pasteitje?”
Ze namen er een en Abeltje zei: “Burgemeester, hebt u ook twee groene woonwagens gezien hier in ‘t dorp?”
“n Ogenblikje,” zei de burgemeester, “ze zetten de grammofoon aan, we gaan dansen.” En hij zwierde weg met de vrouw van de stationschef.
“Hemel,” zei Klaterhoen. “Wat moeilijk om hier informaties in te winnen.”
Nu schalde de muziek door het café. De stoelen waren opzij geschoven en iedereen danste: de burgemeester, de notaris, de dokter, de postdirecteur. Er werden serpentines gegooid, allemaal kregen ze een feestneus en het was een vrolijke boel.
“Hè hè,” zei de stationschef die net van een walsje terugkwam. “Gezellig hè?” Hij ging naast meneer Tump zitten en vertelde: “Die foto van zo-even, die zal wel mooi worden. Ik maak altijd foto’s. Ik ben een amateur, maar ik maak prachtige foto’s, al zeg ik het zelf. En deze heb ik speciaal gemaakt voor mijn dochtertje.”
“Zo,” zei meneer Tump.
“Ja,” zei de stationschef. “Mijn dochtertje, moet u weten, zit op een kostschool in Ammerzeel.”
“Ach zo,” zei meneer Tump, zonder veel belangstelling. “Is dat ver?”
“Dat is een heel eind hier vandaan,” zei de stationschef. “Een heel eind. Maar ik ga er deze week heen. En dan neem ik de foto mee. Dan heeft het lieve kind ook nog wat van de koperen bruiloft.”
“Mocht ze dan niet overkomen voor deze gelegenheid?” vroeg meneer Tump.
“Nee,” zei de stationschef treurig. “Nee…ze mocht niet overkomen. Het is een strenge kostschool, ziet u. Een heel strenge kostschool. Met een heel strenge directrice. En de kinderen mogen alleen met Kerstmis naar huis. Ja ja,” zei de stationschef bedroefd, “veel te streng…veel te streng!”
“Maar waarom haalt u uw dochtertje dan niet van die kostschool af?” vroeg meneer Tump verbaasd. “Als die school nou toch zo streng is?”
“Dat willen we ook,” zei de stationschef. “We willen er haar ook afhalen. Maar ziet u…de directrice wil haar niet laten gaan…”
“Wat gek,” zei meneer Tump.
“En we kunnen niet tegen haar op…” zuchtte de stationschef. “We kunnen gewoon niet tegen die directrice op. Elke keer als ik en mijn vrouw erheen gaan om onze Mientje eraf te halen, komen we weer zonder onze Mientje terug. Ja, dat is wat!” voegde hij er wanhopig aan toe.
“Afschuwelijk,” zei meneer Tump.
“Zo is het,” zei de stationschef. “Wilt u nog een saucijzenbroodje?”
Toen schoof Abeltje zijn stoel wat dichterbij en vroeg: “Meneer de stationschef, hebt u hier in de buurt soms twee groene woonwagens gezien?”
De stationschef krabde zich over het hoofd.
“Twee groene woonwagens…” zei hij peinzend. “Nee, die heb ik niet gezien. Ik zal ‘t eens aan mijn vrouw vragen: Vrouw, heb jij hier twee groene woonwagens gezien?”
“Bedoelen jullie de woonwagens van de tijgertemmer?” vroeg de vrouw van de stationschef.
“Ja, die!” riep Abeltje gespannen.
“Die zijn hier niet!” zei de vrouw van de stationschef beslist. “Als ze er waren, zou ik het weten. Ze komen hier meestal ieder jaar om deze tijd. En ze staan dan op de open plek in het Kalverbos. Maar dit jaar zijn ze er niet, dat weet ik zeker. Wacht, ik zal ‘t ook nog eens aan de burgemeester vragen. Burgemeester…die woonwagens van de tijgertemmer staan toch niet in Snevert op ‘t ogenblik?”
De burgemeester danste juist voorbij met een grote dikke dame in zijn armen.
“Die wagens van de tijgertemmer Leilos?” riep hij in ‘t voorbijgaan, “nee, die zijn er niet. Die zijn er beslist niet.”
Abeltje, Klaterhoen en meneer Tump keken elkaar alledrie aan. Ze zaten nu verslagen in een hoekje en ze hadden geen plezier meer in het feest.
“Daar hadden we nou al onze hoop op gevestigd,” zuchtte Abeltje. “En ze zijn er niet…we zijn helemaal verkeerd gereden. We hadden naar Bultzijl moeten gaan…”
“Alles voor niets,” klaagde Klaterhoen, “mijn lieve arme Laura. Nu is het natuurlijk te laat. Nu is ze allang door de tijger Douglas opgegeten…”
“Tja,” zei meneer Tump, “allemaal voor niks! Hele verhalen zit ik aan te horen in dit café…verhalen van de stationschef over zijn dochter Mientje. Heel geduldig zit ik dat allemaal aan te horen. En waarvoor? Voor niks. We zijn helemaal in een verkeerd dorp. We moeten gewoon weer weggaan. Kom mee!”
Ze stonden op. Ze gaven iedereen een handje en zeiden: “Wel bedankt voor het leuke feestje.”
“Gaan jullie nu al weg?” vroeg de burgemeester. “Wat jammer.” En hij ging mee tot aan de deur. “Dat is mijn autootje,” zei hij. “Aardig autootje, hè?”
“Lief autootje,” zei meneer Tump somber. En toen dacht hij plotseling aan de autohoezen, die hij altijd bij zich had, in zijn zak.
“Ik heb iets prachtigs voor u,” zei hij. “Mag ik het even demonstreren, burgemeester.” En meneer Tump demonstreerde de hoes. “Kijk, Tumps Patent Parkeerhoes,” riep hij uit. “De beste van de wereld. Het materiaal is zo sterk, u kunt er met een scherp mes zelfs niet doorheen komen. En u zet de wagen met die parkeerhoes vast. Kijk zo…u draait even aan deze hendeltjes en de wagen staat met pinnen aan de grond vastgenageld. Geen kans meer op diefstal! En het hele geval vouwt u op in zo’n klein pakje.”
“Tjonge jonge,” zei de burgemeester. “Dat is magnifiek. Magnifiek.”
Even later stonden ze op de weg, bij de woonwagen en bij Bessie. En meneer Tump zei: “Alles is wel misgelopen, maar ik heb tenminste een autohoes verkocht.”
“Ja,” zei Abeltje treurig, “we hebben dus weer een beetje geld. Maar verder is alles misgelopen.” Hij spande Bessie voor de wagen. Hij aaide haar over de smalle kop en zei: “Kun jij ons niet zeggen, waar onze Laura is, Bessie? Kun jij ons niet de weg wijzen naar Leilos en zijn tijgers? Paarden hebben toch zo’n goeie neus?”
Bessie snoof en sloeg met een achterbeen. Ze keek Abeltje aan, legde haar kop in de nek en hinnikte luid. Abeltje legde zijn arm om haar hals en zuchtte.
Toen gaf hij een schreeuw. “Daaaaaar!” riep hij. “Meneer Tump! Klaterhoen! Kijk ‘s, daaaar!”
Meneer Tump kwam van achter de wagen, en Klaterhoen boog zich uit het raampje. In de verte, op de dijk, heel klein en in silhouet zichtbaar, reden twee woonwagens langzaam achter elkaar.