5
Zou het kunnen zijn, dat…
Wie er wel binnenkwam in de tent was een klein kogelrond dik vrouwtje, met zwarte krulletjes, zwarte oogjes en een geborduurde omslagdoek aan.
“Hoe zit het, pa,” zei ze tegen professor Pinsky. “Komt er nog wat van?”
“Dit is mijn vrouw,” zei professor Pinsky. “Zij zit aan de kassa. En dit,” – hij wees op de clown, die nu binnenkwam, de clown die het publiek naar de tent moest lokken – “deze clown is onze zoon. Hij is geweldig. Hij zal een groot artiest worden.”
De clown boog. En zijn vader glimlachte hem bewonderend toe.
“Zo is het,” zei mevrouw Pinsky. “Hij is een groot artiest. En mijn man is ook een groot artiest. Maar hoe zit het nu, pa. Kan er weer publiek naar binnen?” Het gezicht van de professor betrok weer.
“Nee,” zei hij. “Deze middag geen voorstellingen meer, Amelita!” Hij sloeg zijn handen voor zijn gezicht en snikte: “Deze middag geen voorstellingen en misschien nooit meer voorstellingen. O, Amelita.”
“Wat is er aan de hand?” vroeg mevrouw Pinsky verschrikt en zij sloot haar man bezorgd in de armen. “Wat is er gebeurd, mijn held, mijn prins?”
“De evanuatie-truc is mislukt,” snikte professor Pinsky.
“Moesten daarom de mensen hun geld terug?” zei mevrouw Pinsky. “Maar dat is toch niet zo erg? De volgende keer beter! Geloof me,” zei ze tot juffrouw Klaterhoen, “mijn man is zo’n grote artiest!”
“Een reuze artiest,” zei juffrouw Klaterhoen bitter. “Hij laat mijn pleegdochter verdwijnen in dat lamme kabinet van jullie daar!”
“Ja,” knikte mevrouw Pinsky trots. “Dat doet hij. Dat kan hij allemaal!”
“Juist,” ging juffrouw Klaterhoen door. “Laten verdwijnen, dat kan hij meesterlijk. Maar laten verschijnen, hè, dat lukt ‘m niet.”
Mevrouw Pinsky keek haar man vragend aan.
“Het is waar,” zuchtte de brave man. “Ze wou wel verdwijnen, maar niet meer verschijnen. Ze is echt weg!”
“Maar waar is ze dan?” vroeg mevrouw Pinsky en keek de tent rond.
“Dat vraag ik u nou ook,” zei meneer Tump met nadruk. “Waar is zij?”
“Laten we ‘t eens aan onze broer Leilos vragen,” zei mevrouw Pinsky. “Kom, pa, ga even oom Leilos halen. Leilos is mijn man z’n broer,” zei ze verduidelijkend. “Die kan alles. En die weet alles en die is enorm! Hij lost het wel op.”
“Is dat die leeuwentemmer?” vroeg Klaterhoen.
“Tijgertemmer,” zei mevrouw Pinsky.
De professor ging de tent uit, om zijn broer te halen, maar hij zei nog even in de tentopening: “Liefste, vanmiddag geen voorstellingen meer…maar misschien noooooit meer voorstellingen. De politie is erbij gehaald…”
Toen keken ze elkaar zo verdrietig aan, dat het hart van juffrouw Klaterhoen helemaal week werd.
“Wees maar niet bang, hoor,” zei ze. “Ik heb de politie er nog niet bij gehaald. Misschien kunnen we ‘t zelf wel aan. Wat ben jij daar aan ‘t doen, Abeltje?”
“Och, ik kijk maar zo’n beetje,” zei Abeltje. Hij was in het kabinet gedoken. Hij kwam er weer uit, liep eromheen en scharrelde ergens achter in de tent.
Lang hoefden ze niet op professor Pinsky te wachten. Hij kwam met wapperende haren en een heel los boord de tent weer binnengestormd.
“Weg!” schreeuwde hij. “Leilos is weg!”
“Hoezo,” vroeg mevrouw Pinsky verwonderd. “Hoezo weg?”
“Verdwenen,” jammerde meneer Pinsky. “Met tent en al. Met woonwagen en al.”
“Alles en iedereen schijnt hier te verdwijnen vanmiddag,” zei meneer Tump verwonderd.
Toen ging het echtpaar Pinsky vertellen, wel een beetje door elkaar, maar het was toch verstaanbaar: De tijgertemmer Leilos met z’n vrouw hadden twee woonwagens, met twee tijgers en een tent, en ze zouden hier de hele tijd blijven, dus nog een week gedurende de kermis in Middelum. Nog vanmiddag hadden ze verklaard dat het allemaal zo goed ging…ja, vanmiddag hadden ze elkaar nog gesproken, om een uur of twee en nu, weg waren ze, spoorloos verdwenen, met tent, woonwagens, tijgers, alles!
“Ze waren wel dicht, zo-even,” zei juffrouw Klaterhoen. “Maar de tent stond er en de woonwagens ook, want onze Laura heeft er nog kunsten gemaakt, met haar konijn.”
“Heeft dat meisje van u kunsten gemaakt?” vroeg professor Pinsky zacht.
“Ja,” zei Klaterhoen. “Boven op het plankier van Leilos’ tent is ze gaan staan en ze heeft net zo lang kunsten gemaakt – en hele mooie kunsten – tot die lammeling van een Derks ons allemaal heeft weggejaagd. Derks is de politie,” voegde ze er somber aan toe, “en met de politie wil ik niks meer te maken hebben.”
“Hé! Klaterhoen! Meneer Tump!” schreeuwde Abeltje. Hij kwam aanrennen van achter het toneel en hij had iets in z’n hand, wat hij naar boven hield.
“Wat is dat?” vroeg Klaterhoen, en zette haal lorgnet recht.
“Het blauwe lintje!” riep Abeltje. “Het blauwe lintje van Sam.”
“Waar heb je dat gevonden?” vroeg meneer Tump.
“Vlak buiten de tent,” riep Abeltje. “Op de markt, naast het zeildoek. Ze moet dus uit het kabinet weggelopen zijn, ze moet dus op straat terechtgekomen zijn.”
“In elk geval het konijn,” verduidelijkte juffrouw Klaterhoen.
“O, maar Laura dan ook,” zei Abeltje. “En kijk jullie eens. Achter in het kabinet, in dat rechterzijpaneel, daar zit een scharnier los. Ze moet dat hebben losgerukt en weggeduwd. Het zit los…er zit hier een opening, ze kan eruit gegaan zijn…toen de professor het publiek bezighield. Misschien zat ze te lang in die donkere ruimte, misschien is ze er gewoon uit gegaan.”
“Tja,” zei Klaterhoen, “misschien is ze gewoon thuis. Jongens, wachten jullie even hier. Ik kom zo terug. Ik ga kijken of ze thuis is. Dan breng ik haar wel mee.”
En juffrouw Klaterhoen holde het trapje af van de tent en verdween.
De stemming was nu aanmerkelijk opgemonterd.
De vrouw van professor Pinsky haalde een fles grenadine tevoorschijn en een stuk of wat glaasjes. Ze deelde er Weespermoppen bij uit en iedereen was vol verwachting en bijna vrolijk. Alleen professor Pinsky zelf niet. Hij zat nadenkend op zijn Weespermop te kauwen en staarde somber voor zich uit.
“Wel, op de goede afloop,” riep meneer Tump uitbundig. “Ik dacht van ‘t begin af aan al, dat meisje is gewoon weggelopen en naar huis gegaan, ‘t Is een grillig kind, hoor, ze doet waar ze zin in heeft. En ik ben nu helemaal niet bang meer, straks brengt Klaterhoen haar gewoon mee.”
Hij zweeg, want er kwamen voetstappen buiten op het trapje. Maar het waren trage moedeloze voetstappen. Klaterhoen trad de tent weer binnen met een bedrukt gezicht.
Ze zagen het al. Niets.
“Zouden we nu toch maar niet serieus de politie…” begon meneer Tump.
Maar toen zei professor Pinsky: “Ik heb een vermoeden.”
Ze zwegen allemaal en keken hem gespannen aan.
“Maar voor ik het vermoeden uitspreek,” zei de professor, “belooft u me eerst, om niet direct naar de politie te gaan.”
“Dat beloof ik,” zei Klaterhoen.
“Wel,” ging meneer Pinsky door, “mijn broer Leilos is een tijgertemmer. Een groot vakman. Een groot artiest. Mijn hele familie bestaat uit grote artiesten. Hij werkt zelf met de tijgerin Sonja. Subliem doet hij dat. En tot voor kort werkte zijn dochter met de tijger Douglas. Schitterend deed ze dat. Een perfect nummer. Maar zijn dochter is nu getrouwd met de degenslikker. En…”
“Nou, en…” vroeg meneer Tump met aandrang.
“En slikt nu degens,” zei de professor. “Ze doet niets meer met tijgers. Ze wil niets meer met tijgers van doen hebben. Ze slikt nu degens.”
“Ja maar, wat heeft dat met ons te maken,” vroeg Klaterhoen ongeduldig.
“Kijk,” zei de professor. “Dit was voor mijn broer Leilos een grote slag. Hij had maar één dochter. Een andere, vreemde tijgertemster in dienst nemen, dat wilde hij niet. Hij wilde zelf een meisje, een heel jong meisje, opleiden tot tijgertemster. Hij wilde een aardig meisje vinden dat langzamerhand vertrouwd zou raken met de tijger Douglas. En hij zoekt nu al sinds een half jaar naar een meisje dat hij daarvoor geschikt acht. We hebben al zoveel meisjes naar hem toegestuurd, die allemaal wel met tijgers wilden werken. Maar de een beviel hem niet, en de ander mocht niet van thuis en met allemaal was wat. Het werd voor hem een obsessie. Hij sliep er ‘s nachts niet van. Hij droomde van het geschikte meisje dat met zijn Douglas zou kunnen werken. Jullie kunt je dat helema al niet voorstellen,” zei de professor ernstig tot Klaterhoen. “Jullie weten dat zo niet, hoe ons vak ons na aan het hart ligt. Hoe erg dat is, als je geen opvolger hebt. Hoe vreselijk het is, als je dochter degens gaat slikken, terwijl je hele familie altijd tijgers heeft getemd, van geslacht op geslacht.”
“Dus de tijgertemmer Leilos heeft Laura geschaakt,” zei Abeltje opeens met heldere stem.
“Ik denk het wel,” zei professor Pinsky zacht.