HOOFDSTUK 31
In een diepe, donkere put zat een invalide robot. Het was al een tijdje stil in de metalige duisternis. Het was er koud en vochtig, maar als robot werd hij niet geacht die dingen op te merken. Dank zij een enorme wils inspanning slaagde hij er echter in ze wel op te merken.
Zijn brein was dienstbaar gemaakt aan het centrale inlichtingengeheugen van de oorlogscomputer van Hokkie. Hij vond het geen prettige ervaring, maar dat gold evenzeer voor het centrale inlichtingengeheugen van de oorlogscomputer van Hokkie. De Hokkie-robots die dit aandoenlijke metalen schepsel hadden geborgen in de moerassen van Skwornschalus-zeta hadden dat gedaan omdat ze vrijwel onmiddellijk zijn gigantische intelligentie hadden herkend, iets waarmee ze mogelijk hun voordeel konden doen.
Ze hadden geen rekening gehouden met de bijkomende persoonlijkheidsstoornissen, die er met de kou, duisternis, vochtigheid en eenzaamheid in die benauwde ruimte niet beter op werden. Hij was niet gelukkig met zijn taak.
Los nog van alles nam zo iets als de coordinatie van de militaire strategie van een gehele planeet maar een fractie van zijn formidabele brein in beslag, zodat de rest ervan zich stierlijk verveelde. Nadat hij de voornaamste wiskundige, fysische, chemische, biologische, sociologische, filosofische, etymologische, meteorologische en psychologische problemen van het heelal op die van zichzelf na allemaal al driemaal had opgelost, zat hij te springen om een bezigheid en was begonnen met het componeren van eentonige, ja toonloze treurdeuntjes. Het laatste was een slaapliedje.
'Als de wereld slapen gaat,' bromde Theo, 'Alles in het donker laat, Blijf ik infrarood paraat, Bah, ik haat de nacht.'
Hij zweeg om de artistieke en emotionele kracht te verzamelen om het volgende couplet te lijf te gaan.
'Ik lig wakker en hoewel
Ik elektroschapen tel,
Krijgen dromen nooit vrij spel,
Bah, ik haat de nacht.'
'Theo!' siste een stem.
Zijn hoofd wipte omhoog, zodat bijna het ingewikkelde net van elektroden losraakte dat hem verbond met de centrale oorlogscomputer van Hokkie.
Er was een inspectieluik opengegaan waardoor een van een tweetal weerbarstige hoofden naar binnen gluurde terwijl het andere voor voortdurende onrust zorgde door uiterst zenuwachtig alle kanten tegelijk op te willen kijken.
'O, ben jij het,' mompelde de robot. 'Ik had het kunnen weten.' 'He, knul,' zei Zefod verbaasd, 'was jij die zanger van daarnet?' 'Ja,' gaf Theo bitter toe, 'ik ben momenteel in een wel heel glanzende vorm.'
Zefod stak zijn hoofd door het luik en keek rond. 'Ben je alleen?' zei hij.
'Ja,' zei Theo. 'Vermoeid zit ik hier, met als enige gezelschap pijn en misere. En een onmetelijke intelligentie natuurlijk. En een peilloos verdriet. En...'
'Ja, ja,' zei Zefod. 'He, wat is jouw band met dit alles?' 'Dit,' zei Theo, en hij wees met zijn minst gehavende arm op al de elektroden waarmee hij verbonden was aan de Hokkie-computer. 'In dat geval,' zei Zefod ongemakkelijk, 'heb jij natuurlijk mijn leven gered. Tweemaal.' 'Driemaal,' zei Theo.
Zefods hoofd zwenkte vliegensvlug rond (zijn andere keek roofzuchtig totaal de verkeerde kant op), nog net op tijd om te zien hoe de dodelijke moordrobot achter hem een vastloper kreeg en begon te roken. Hij wankelde achteruit en plofte tegen een wand. Hij zakte onderuit. Hij gleed opzij, wierp zijn hoofd achterover en begon ontroostbaar te snikken. Zefod keek weer naar Theo.
'Jij moet een fantastische kijk op het leven hebben,' zei hij. 'Breek me de bek niet open,' zei Theo.
'Ik kijk wel uit,' zei Zefod, en keek wel uit. 'He, moetje horen,' voegde hij eraan toe, 'jij bent goud waard hier.' 'Wat naar ik aanneem wil zeggen,' zei Theo, die slechts een tienduizend miljoen miljard triljoen griljoenste deel van zijn geestvermogens nodig had om dit bepaalde logische sprongetje te maken, 'dat je me niet gaat bevrijden of zo.' 'Knul, je weet dat ik niets liever zou willen.' 'Maar je doet het niet.' 'Nee.' 'Ja, ja.'
'Je doet het prima.'
'Ja,' zei Theo. 'Waarom ophouden nu het me net goed de keel uithangt?'
'Ik moet Trema en de jongens zien te vinden. He, heb jij een idee waar ze zitten? Ik bedoel, ik hoef alleen maar een planeet af te zoeken. Kan even duren.'
'Ze zijn vlakbij,' zei Theo somber. 'Je kunt ze van hieruit op de monitor zien als je wilt.'
'Ik kan ze beter gaan halen,' zei Zefod beslist. 'Eh, ze hebben misschien hulp nodig, niet waar?'
'Misschien,' zei Theo met onverwacht gezag in zijn lugubere stem, 'is het beter als je ze van hieruit op de monitor ziet. Dat meisje,' voegde hij er onverwacht aan toe, 'is een van de minst grenzeloos onintelligente organische levensvormen met wie ik tot mijn diepe ongenoegen een ontmoeting niet heb kunnen vermijden.' Zefod nam even de tijd om zijn weg door deze doolhofachtige reeks ontkenningen te vinden en kwam er aan het einde verrast uit te voorschijn.
'Trema?' zei hij. 'Dat is maar een kind. Een schatje, hoor, maar een bonk temperament. Je weet wat het is met vrouwen. Of misschien wel niet. Ik neem aan van niet. En als je het wel weet wil ik er niets over horen. Zet maar aan die hap.' '... volstrekt gemanipuleerd.' 'Wat?' zei Zefod.
Het was de stem van Trema. Hij draaide zich om. De wand waartegen de Hokkie-robot zat te snikken was opgelicht en gaf een tafereel te zien dat zich ergens afspeelde in een ander onbekend deel van de robot-oorlogszones van Hokkie. Het toneel leek een soort raadszaal - het was voor Zefod niet al te duidelijk vanwege de tegen het scherm ineengezakte robot. Hij probeerde de robot weg te trekken, maar die was zo zwaar gedeprimeerd dat hij hem probeerde te bijten, dus keek hij er maar zo goed en zo kwaad als het ging omheen. 'Ga maar eens na,' zei de stem van Trema, jullie geschiedenis is een opeenvolging van monsterlijk onwaarschijnlijke gebeurtenissen. En ik weet waar ik over praat als het gaat om onwaarschijnlijke gebeurtenissen. Jullie totale isolatie van de Melkweg was al monsterlijk om mee te beginnen. Helemaal aan het randje met een Stofwolk om je heen. Doorgestoken kaart. Overduidelijk.' Zefod ergerde zich mateloos dat hij het scherm niet kon zien. Het hoofd van de robot versperde het uitzicht op de mensen tegen wie Trema het had, zijn multifunctionele slagstick versperde de achtergrond, en de elleboog van de arm die hij theatraal tegen zijn voorhoofd gedrukt hield versperde Trema zelf.
'Dan,' zei Trema, 'dat ruimteschip dat op jullie planeet is neergestort. Dat is echt waarschijnlijk, he? Hebben jullie enig idee hoe klein de kans is dat een stuurloos ruimteschip toevallig de baan kruist van een planeet?'
'He,' zei Zefod, 'ze weet er geen ene zark van. Ik heb dat ruimteschip gezien. Het is nep. Vergeet het maar.'
'Dat vermoeden had ik al,' zei Theo uit zijn gevangenis achter Zefod. 'Ja, natuurlijk,' zei Zefod. 'Dat kan je nu makkelijk zeggen. Ik vertel het je net. Hoe dan ook, ik zie niet in wat het verder uitmaakt.' 'En vooral,' ging Trema verder, 'dat het de baan kruist van de enige planeet in de Melkweg, of in het hele heelal voor zover ik weet, waar ze er zo volslagen paranoide van raken. Weten jullie niet hoe klein die kans is? Nou, ik ook niet, zo miniem is die. Nogmaals, het is doorgestoken kaart. Het zou me niet verbazen als dat ruimteschip gewoon nep was.'
Zefod wist de slagstick van de robot wat te verplaatsen. Erachter op het scherm waren de gestalten te zien van Amro, Hugo en Magdiragdag, en ze leken verbaasd en geschrokken van de hele toestand. 'He, moetje kijken,' zei Zefod opgetogen. 'Onze jongens doen het fantastisch. Zet hem op! Pak hem beet, jongens!' 'En wat dacht je,' zei Trema, 'van al die technologie die jullie plotseling haast van de ene dag op de andere hebben weten op te bouwen? De meeste mensen zouden daar duizenden jaren over doen. Iemand heeft jullie ingefluisterd watje moest weten, iemand heeft jullie aan de gang gehouden.
'Oke, oke,' voegde ze eraan toe als reactie op een onzichtbare interruptie, 'ik weet dat jullie geen idee hadden wat er gaande was. Maar dat bedoel ik juist. Jullie hebben nergens ooit een idee van gehad. Neem nou die supernovabom.' 'Hoe weet jij daarvan?' riep een onzichtbare stem.
'Ik weet dat gewoon,' zei Trema. 'Verwacht je nou dat ik geloof dat jullie slim genoeg zijn om iets zo briljants uit te vinden en te stom om door te hebben datje er zelf ook aan zou gaan? Dat is niet gewoon achterlijk, dat is spectaculair stompzinnig.' 'He, wat is dat, die bom?' zei Zefod geschrokken tegen Theo. 'De supernovabom?' zei Theo. 'Dat is een heel klein bommetje.' 'Q ja?'
'Dat het heelal volkomen van de kaart zou vegen,' voegde Theo eraan toe. 'Geen gek idee, als je het mij vraagt. Maar ze krijgen hem niet aan de praat, hoor.' 'Hoe zo niet, als het zo'n briljant ding is?'
'Het ding is wel briljant,' zei Theo, 'maar zij niet. Ze hadden net het ontwerp af toen ze werden opgesloten in het omhulsel. De laatste vijfjaar zijn ze bezig geweest met bouwen. Ze denken nu dat hij werkt, maar ze hebben het mis. Ze zijn net zo achterlijk als alle andere organische levensvormen. Afschuwelijk vind ik ze.' Trema ging verder.
Zefod probeerde de Hokkie-robot aan zijn been weg te trekken, maar die schopte en grauwde naar hem en barstte toen uit in een nieuwe eruptie van gesnik. Toen viel hij plotseling om en gaf verder lucht aan zijn gevoelens op de grond, waar hij niemand in de weg lag.
Trema stond alleen in het midden van de zaal, doodmoe maar met strijdlustig fonkelende ogen.
Voor haar zaten roerloos achter hun uitwaaierende bedieningspaneel zij aan zij de bleke, gerimpelde seniormeesters van Hokkie, die haar met machteloze angst en haat aankeken. Voor hen, halverwege hun bedieningspaneel en het midden van de zaal waar Trema stond, als beklaagde als het ware, bevond zich een ranke witte zuil van ruim een meter hoog. Op de zuil stond een kleine zwarte bol met een doorsnee van een centimeter of acht a tien.
Ernaast stond een Hokkie-robot met zijn multifunctionele slagstick.
'Jullie zijn,' legde Trema uit, 'zelfs zo oliedom' (Ze zweette. Zefod vond dat dit haar aantrekkelijkheid op dat moment niet ten goede kwam) jullie zijn zo oliedom dat ik betwijfel, echt ten sterkste betwijfel, of je die bom naar behoren hebt weten te bouwen zonder enige hulp van Hektar de afgelopen vijfjaar.' 'Wie is die Hektar?' zei Zefod, en hij veerde op.
Als Theo al antwoordde, drong het niet tot Zefod door. Al zijn aandacht was op het scherm gericht.
Een van de Hokkie-senioren maakte een klein handgebaar naar de Hokkie-robot. De robot hief zijn stick.
'Ik kan niets doen,' zei Theo. 'Hij zit op een apart circuit.'
'Ogenblik,' zei Trema.
De senior maakte weer een klein gebaar. De robot bleef staan.
Trema leek plotseling hevig aan haar eigen oordeel te twijfelen.
'Hoe weet jij dit alles?' zei Zefod op dit moment tegen Theo.
'Computerarchieven,' zei Theo. 'Ik kan overal bij.'
'Jullie zijn heel anders, he,' zei Trema tegen de seniormeesters, 'dan je soortgenoten beneden op de grond. Jullie zitten al je hele leven
hierboven, zonder de bescherming van de dampkring. Je bent al die tijd heel kwetsbaar geweest. De rest van jullie volk is namelijk heel
bang, die willen niet dat jullie dit doen. Jullie hebben geen voeling meer, waarom raadpleeg je ze niet eens?'
De Hokkie-senior werd ongeduldig. Hij maakte een gebaar naar de robot dat exact het tegengestelde was van het vorige gebaar dat hij
had gemaakt.
De robot zwaaide met zijn slagstick. Hij trof de kleine zwarte bol.
De kleine zwarte bol was de supernovabom.
Het was een heel klein bommetje, dat was ontworpen om een eind te maken aan het heelal.
De supernovabom vloog door de lucht. Hij trof de achterwand van de raadszaal en sloeg daar een forse deuk in.
'En hoe weet zij dit alles?' zei Zefod.
Theo zweeg chagrijnig.
'Waarschijnlijk bluft ze gewoon,' zei Zefod. 'Het arme kind, ik had haar nooit alleen moeten laten.'