HOOFDSTUK 11

Stamp stamp.

Prrrr.

'Gaarne tot uw dienst.'

'Kop dicht.'

'Dank u.'

Stamp stamp stamp stamp stamp.

Prrrr.

'Dank u,<<u>>hebt een eenvoudige deur heel gelukkig gemaakt.'

'Ik mag lijden datje dioden verrotten.'

'Dank u. Prettige dag verder.'

Stamp stamp stamp stamp.

Prrrr.

'Het is mij een genoegen voor<<u>>open te gaan...'

'Zark niet.'

'... en een voldoening me weer te sluiten in het besef een goed stuk

werk te hebben geleverd.'

'Ik zei zark niet.'

'Dank<<u>>voor uw aandacht.'

Stamp stamp stamp stamp.

'Plop.'

Zefod hield op met stampen. Hij liep al dagenlang door Het Gulden Hart te stampen en tot dusver had er nog geen deur 'plop' tegen hem gezegd. Hij wist vrij zeker dat het ook nu geen deur geweest was die 'plop' tegen hem had gezegd. Dat soort dingen zeiden deuren niet. Te beknopt. Verder waren er geen deuren genoeg. Het klonk alsof honderdduizend mensen 'plop' hadden gezegd, en dat bevreemdde hem, want hij was de enige persoon op het schip.

Het was donker. De secundaire systemen van het schip waren voor het merendeel uitgeschakeld. Het dreef maar wat rond in een afgelegen gebied van de Melkweg, diep in de inktzwarte duisternis van de ruimte. Dus waar moesten nu opeens honderdduizend mensen vandaan komen die totaal onverwacht 'plop' zeiden? Hij keek om zich heen, en toen de gang in naar links en naar rechts. De gang lag gehuld in diepe schaduw. Alleen zag hij nu en dan de uiterst gedempte rozige omtrekken van deuren die oplichtten in het duister en pulseerden als ze spraken, ook al had hij al het mogelijke geprobeerd om ze de mond te snoeren. Het licht was uit, zodat zijn hoofden elkaar niet hoefden aan te kijken, want beide waren momenteel nu niet direct een lust voor het oog, hetgeen al het geval was sinds hij de fout had gemaakt een blik in zijn hart te werpen. Het was fout geweest, ja.

Het was gebeurd op een avond laat - uiteraard. Het was een moeilijke dag geweest - uiteraard. Over de geluidsinstallatie van het schip had hartverscheurende muziek geklonken - uiteraard.

En hij was, uiteraard, een ietsje aangeschoten geweest. Met andere woorden, al de gangbare voorwaarden voor een fiks partijtje navelstaren waren van toepassing geweest, maar niettemin was het duidelijk fout geweest.

Zoals hij nu zwijgend en alleen in de donkere gang stond dacht hij terug aan het bewuste moment en huiverde. Zijn ene hoofd keek een kant op en zijn andere de andere, en beide besloten dat ze het beste de andere kant op konden gaan. Hij luisterde maar hoorde niets. Het enige was dat 'plop' geweest.

Het leek ontzaglijk vergezocht om een ontzaglijk aantal mensen alleen maar op te trommelen om een woord te zeggen. Nerveus en behoedzaam begon hij in de richting van de brug te

schuifelen. Daar zou hij voor zijn gevoel weer de baas zijn. Opnieuw bleef hij staan. Zoals hij zich voelde had hij niet het idee dat hij een ontzaglijk geschikt iemand was om de baas te zijn. De eerste schok van dat moment, als hij eraan terugdacht, was de ontdekking dat hij daadwerkelijk een hart bezat. Hij had eigenlijk altijd min of meer aangenomen dat hij er een had, zoals hij ook volledig voorzien was van alle andere dingen, sommige zelfs in duplo, maar de plotselinge ontdekking dat daar diep in zijn binnenste daadwerkelijk zo'n geval verscholen zat was een uiterst ontnuchterende ervaring voor hem geweest. En toen hij er achter kwam (dat was de tweede schok) dat het niet het toppunt van gaafheid was dat een man in zijn positie naar zijn smaak van nature mocht verwachten, was dat opnieuw een ontnuchterende ervaring.

Toen had hij zich afgevraagd wat die positie nu eigenlijk inhield, en bij de hernieuwde schok was bijna zijn borrel over tafel gegaan. Voordat er iets ernstigs mee kon gebeuren sloeg hij hem vlug achterover. Toen nam hij nog vlug een volgende om de eerste achterna te gaan en te zien of alles goed met hem was. 'Vrijheid,' zie hij hardop.

Op dat moment kwam Trema de brug op en maakte een aantal opgetogen opmerkingen over het onderwerp vrijheid. 'Ik weet er geen raad mee,' zei hij donker, en stuurde een derde borrel naar beneden om te zien waarom de tweede nog geen verslag had gedaan van de toestand van de eerste. Hij keek onzeker naar haar tweeen en gaf de voorkeur aan de rechter. Hij goot een borrel in zijn andere keelgat met de bedoeling dat die de vorige de pas af zou snijden, waarna ze samen met vereende krachten zouden zorgen dat de tweede zich vermande. Vervolgens zouden ze gedrieen op zoek gaan naar de eerste, daar een hartig woordje mee praten en er misschien ook wel iets voor zingen. Hij wist niet zeker of de vierde borrel dat allemaal begrepen had, dus stuurde hij een vijfde naar beneden om de bedoeling nog wat vollediger uit te leggen en een zesde voor geestelijke bijstand. 'Je drinkt te veel,' zei Trema.

Zijn hoofden botsten tegen elkaar toen hij probeerde de vier Trema's die hij nu zag weer tot een persoon te ordenen. Hij gaf het op en keek naar het navigatiescherm, waarop hij tot zijn verbijstering een echt fenomenaal aantal sterren zag. 'Spanning, sensatie en echt avontuur,' mompelde hij.

'Luister,' zei ze met een warme toon in haar stem, en kwam bij hem zitten, 'het is heel begrijpelijk datje een tijdje een wat nutteloos gevoel zult hebben.'

Hij keek haar weifelend aan. Hij had nog nooit iemand bij zichzelf op schoot zien zitten. 'Pieuw,' zei hij. Hij schonk nog eens in.

'Je hebt de taak volbracht die je jarenlang hebt op je genomen.' 'Ik heb hem niet op me genomen. Ik heb geprobeerd eronderuit te komen.'

'Toch heb je hem afgemaakt.'

Hij gromde. In zijn maag leek een weergaloos feest aan de gang te zijn.

'Ik geloof dat die taak mij heeft afgemaakt,' zei hij. 'Hier zit ik nu, Zefod Bijsterbuil, ik kan overal heen, alles doen. Ik heb het meest fantastische schip in de bekende hemel, een vriendin met wie alles kits lijkt...'

'O ja?'

'Zover ik weet. Ik ben een leek wat persoonlijke verhoudingen betreft...'

Trema trok haar wenkbrauwen op.

'Ik ben,' voegde hij eraan toe, 'een eindeloze gozer, ik kan doen wat ik wil, alleen, ik heb geen flauw idee wat.' Hij zweeg.

'Plotseling,' voegde hij er verder aan toe, 'leidt het een niet meer vanzelf tot het ander' - en om het tegendeel te demonstreren schonk hij zich nog eens in en gleed onbeholpen van zijn stoel. Terwijl hij zijn roes uitsliep verrichtte Trema enig zoekwerk in het boordexemplaar van Het transgalactisch liftershandboek. Ze kwam een advies tegen over dronkenschap. 'Pak 'm beet,' las ze, 'en het beste ermee.'

Er stond een verwijzing bij naar het lemma over de omvang van het heelal en manieren om daarmee om te springen. Toen stuitte ze op het lemma over Han Wavel, een uitheemse vakantieplaneet en een van de wonderen van de Melkweg. Han Wavel is een wereld die grotendeels bestaat uit fabelachtige super-de-luxehotels en casino's, die allemaal ontstaan zijn door de natuurlijke erosie van wind en regen.

De kans hierop is ongeveer een op oneindig. Er is weinig bekend over de wordingsgeschiedenis, aangezien geen van de geofysici, waarschijnlijkheidsstatistici, meteorolisten of bizarrologen die de

planeet zo graag zouden onderzoeken zich er een verblijf kan veroorloven.

Geweldig, dacht Trema bij zichzelf, en een paar uur later remde de grote witte gymschoener langzaam af en daalde onder een hete, stralende zon neer uit de hemel, een fleurige, zandige ruimtehaven tegemoet. Het schip verwekte op de grond duidelijk opschudding, en Trema amuseerde zich kostelijk. Ze hoorde Zefod ergens in het schip fluitend rondscharrelen. 'Hoe gaat het?' zei ze via de centrale intercom. 'Uitstekend,' zei hij monter, 'fantastisch.' 'Waar zitje?' 'In de badkamer.' 'Wat doe je daar?' 'Lekker zitten.'

Na een uur of twee werd het duidelijk dat hij het meende, en het schip koos weer het luchtruim zonder ook maar een keer zijn toegangsluik te hebben geopend. 'Joho,' zei Eddie de computer.

Trema knikte geduldig, trommelde even met haar vingers en drukte op de intercomschakelaar.

'Je zit op dit moment waarschijnlijk niet te springen om een gedwongen verzetje, denk ik.'

'Waarschijnlijk niet,' antwoordde Zefod, waarvandaan dan ook. 'Een beetje lichamelijke uitdaging zou helpen om je weer wat minder eenkennig te maken, denk ik.' 'Ik laat het denken aan jou over,' zei Zefod. 'RECREATIE-ONMOGELIJKHEDEN' was een hoofdje waar Trema's oog op viel toen ze even later ging zitten en nog eens door het Handboek spoelde, en terwijl Het Gulden Hart met onwaarschijnlijke snelheden in een onduidelijke richting zoefde, verdiepte ze zich met een kopje ondrinkbare rommel uit de Nutrimatische drankautomaat in de kunst van het vliegen.

In Het transgalactisch liftershandboek staat het volgende over het onderwerp vliegen.

Vliegen, staat er, is een kunst, of liever gezegd: een truc. De truc is datje leert hoe je moet uitwijken als je tegen de grond gaat.

Kies een dag met lekker weer uit, zo luidt het advies, en probeer het eens. Het begin is makkelijk.

Er is maar een vereiste: het simpele vermogen om je met je volle gewicht vooruit te werpen, en de bereidheid er niet mee te zitten dat het pijn gaat doen.

Dat wil zeggen, het gaat pijn doen als je niet tijdig weet uit te wijken.

De meeste mensen weten niet tijdig uit te wijken, en als ze er echt serieus tegenaan gaan kan te laat uitwijken knap hard aankomen. Het is duidelijk dit tweede deel, het uitwijken, dat de moeilijkheden oplevert.

Een van de problemen is datje de grond per ongeluk moet ontwijken. Doelbewust van plan zijn uit te wijken helpt je niets, want dan lukt het niet. Je moet zorgen datje aandacht halverwege plotseling wordt afgeleid door iets anders, zodat je niet meer denkt aan vallen, of aan de grond, of aan de pijn die het gaat doen als je niet weet uit te wijken.

Berucht is de moeilijkheid om in de fractie van een seconde die je ter beschikking hebt je aandacht los te scheuren van die drie zaken. Vandaar dat de meeste mensen er niets van terechtbrengen en deze opwindende, spectaculaire sport uiteindelijk op een desillusie uitdraait.

Als je evenwel het geluk hebt dat op het cruciale ogenblikje aandacht even wordt afgeleid door, zeg, een paar beeldschone benen (tentakels, schijnvoetjes, al naar gelang je soort en/of persoonlijke voorkeur) of door een in je buurt ontploffende bom, of doordat je plotseling langs een tak vlakbij een buitengewoon zeldzame kever ziet kruipen, dan zul je in je verbazing de grond finaal missen en er een paar centimeter boven blijven ronddobberen op een wijze die er mogelijk lichtelijk belachelijk uitziet.

Dit is een moment voor ongehoorde, subtiele concentratie. Dobber en drijf, drijf en dobber.

Negeer alle overwegingen omtrent je eigen gewicht en laat jezelf simpelweg omhoog zweven.

Luister op dit punt niet naar mensen die iets tegen je zeggen, want daar word je waarschijnlijk toch niet wijzer van. Hoogstwaarschijnlijk zeggen ze iets in de geest van: 'Goeie God, ik zie ze toch niet vliegen!'

Het is van levensbelang datje hen niet gelooft, anders krijgen ze plotseling gelijk. Zweef hoger en hoger. Probeer een paar duikvluchtjes, rustig aan in het begin, blijf dan gelijkmatig ademend boven de boomtoppen hangen.

ZWAAI NAAR NIEMAND.

Als je dit een paar keer hebt gedaan zul je merken dat het moment van afleiding steeds gemakkelijker te realiseren valt. Vervolgens leer je allerlei dingen over de beheersing van je vlucht, je snelheid, je wendbaarheid, en de kneep zit hem er gewoonlijk in datje niet te hard nadenkt over watje wilt, maar alles gewoon laat gebeuren alsof je er toch niet onderuit kunt.

Tevens leer je de juiste manier van landen, iets waar je bij je eerste poging vrijwel zeker een bende van zult maken, en niet zo zuinig ook.

Er bestaan besloten vliegclubs waar je lid van kunt worden en hulp krijgt bij het realiseren van het allesoverheersende moment van afleiding. Die hebben mensen in dienst met een wonderlijke bouw of mening die op de kritieke momenten achter een struik vandaan springen en zich vertonen en/of nader verklaren. Er zijn maar weinig echte lifters die zich het lidmaatschap van een dergelijke club kunnen veroorloven, maar sommigen kunnen er wellicht tijdelijk werk vinden.

Trema las dit alles hunkerend, maar moest met tegenzin erkennen dat Zefod niet echt in de stemming was om te leren vliegen, of om bergtochten te maken, of om te proberen van de autoriteiten van Brantisvogan een adreswijzigings bevestiging los te krijgen - de andere keuzen onder het hoofdje 'Recreatie-onmogelijkheden'. In plaats daarvan vloog ze het schip naar Allosimanius Syneca, een wereld van ijs, sneeuw, hersenschuddende schoonheid en adembenemende kou. De barre tocht van de sneeuwvlakten van Liska naar de top van de ijskristalpiramiden van Sastantua is lang en slopend, zelfs met straalski's en een troep Synecasesneeuwhonden, maar het uitzicht vanaf de top, dat onder meer een blik biedt op de gletsjer-velden van Stin, de glinsterende Prismabergen en de verre etherische dansende ijslichten, is iets waarbij de geest eerst bevriest, om zich dan langzaam over te geven aan nooit eerder ervaren horizonten van schoonheid, en Trema was bij uitstek iemand die wel eens toe was aan een langzame overgave van haar geest aan nooit eerder ervaren horizonten van schoonheid. Ze gingen in een lage baan cirkelen.

Beneden hen lag de zilverwitte schoonheid van Allosimanius Syneca.

Zefod bleef in bed, met een hoofd onder een kussen gestopt, terwijl het andere tot 's avonds laat bleef kruiswoord puzzelen. Trema knikte opnieuw geduldig, telde tot een voldoende hoog getal, en hield zich voor dat het er op dit moment alleen maar op aankwam Zefod tot praten te bewegen.

Via deactivering van al de synthomatische keukenrobots maakte ze de meest fabelachtig lekkere maaltijd klaar die ze kon bedenken -verfijnd bedropen vlees, welriekende vruchten, geurige kazen, uitgelezen Aldebaran-wijnen.

Ze bracht het geheel naar hem toe en vroeg of hij ervoor voelde alles uit te praten. 'Zark niet,' zei Zefod.

Trema knikte geduldig voor zich heen, telde tot een nog hoger getal, smeet het dienblad soepeitjes terzijde, liep naar de transportruimte en teleporteerde zich als de sodemieter uit zijn buurt. Ze programmeerde niet eens coordinaten, ze had geen flauw idee waar ze heen ging, ze ging gewoon -- een lukrake reeks stippen die door het heelal vloog.

'Alles,' zei ze bij zichzelf toen ze vertrok, 'is beter dan dit.' 'Geen halve maatregelen, zeg,' mompelde Zefod bij zichzelf, \vaarna hij zich omdraaide en niet in slaap kon komen. De volgende dag ijsbeerde hij ongedurig door de lege gangen van het schip en deed net of hij haar niet zocht, ook al wist hij dat ze er niet was. Hij negeerde de jengelende verzoeken van de computer om nu godver eens te mogen weten wat er hier loos was door een kleine elektronische prop in twee van zijn eindstations te stoppen. Na een tijdje deed hij een voor een de lampen uit. Er was niets te zien. Er was niets op til.

Toen hij op een nacht in bed lag - en het was nu vrijwel onafgebroken nacht op het schip -- besloot hij om zich te vermannen en weer een zeker perspectief aan te brengen. Hij ging abrupt rechtop zitten en begon zich aan te kleden. Zijn conclusie was dat er iemand in het heelal moest zijn die zich nog rampzaliger, ellendiger en verlatener voelde dan hij, en hij nam zich voor erop uit te gaan en die figuur te zoeken.

Op weg naar de brug schoot hem halverwege te binnen dat het misschien Theo wel zou zijn, en hij kroop weer in bed. Het was een paar uur hierna, terwijl hij mistroostig door de verduisterde gangen stommelend opgewekte deuren liep uit te vloeken, dat hij dat 'plop' hoorde, en hij werd er heel nerveus van.

Hij leunde gespannen tegen de wand van de gang en fronste als iemand die via telekinese een kurkentrekker tracht recht te krijgen.

Hij legde zijn vingertoppen tegen de wand en voelde een ongewone trilling. En nu kon hij duidelijk zachte geluiden horen, en kon ook

horen waar ze vandaan kwamen - ze kwamen van de brug.

Met zijn hand langs de wand tastend stuitte hij op iets dat hem

genoegen deed. Hij schoof een stukje verder, zachtjes.

'Computer?'siste hij.

'Mrnmm?' zei de dichtstbijzijnde computerterminal, even zachtjes.

'Is er iemand op dit schip?'

'Mmmmm,' zei de computer.

'Wie?'

'Mmmmm mmm mmmmm,' zei de computer.

'Wat?'

'Mmmmm mmmm mm mmmmmmmrn.'

Zefod sloeg twee van zijn handen voor een van zijn gezichten.

'O, Zarkwon,' mompelde hij bij zichzelf. Toen tuurde hij de gang in

die in de schemerige verte uitkwam bij de toegang tot de brug,

waarvandaan nog meer en dit keer voortvarende geluiden kwamen,

en waar zich de monddood gemaakte terminals bevonden.

'Computer,' siste hij weer.

'Mmrnmm?'

'Als ik die proppen weghaal...'

'Mmmmm.'

'Help me er dan aan denken dat ik mezelf een ram voor m'n kop geef.'

'Mmmmm mmm?'

'Maakt niet uit welke. Oke, luister. Een voor ja, twee voor nee. Is het

gevaarlijk?'

'Mmmm.'

'Ja?'

'Mmmm.'

'Je mmmm-de niet gewoon twee keer?'

'Mmmm mmmrn.'

'Hmmmm.'

Hij schuifelde centimeter voor centimeter de gang in, alsof hij liever met zevenmijlslaarzen de andere kant op zou gaan, en zo was het

ook. Op minder dan twee meter van de deur naar de brug realiseerde hij zich plotseling tot zijn afgrijzen dat hij vriendelijk zou worden

toegesproken, en hij versteende. Hij was er niet in geslaagd de beleefdheidscircuits van de deuren uit te schakelen.

Deze toegangsdeur naar de brug werd van binnen aan het oog onttrokken doordat de brug op een opwindend compacte manier was uitgevoerd met een cirkelwand, en hij had gehoopt ongezien te kunnen binnenkomen.

Hij leunde moedeloos met zijn rug tegen de wand en liet zich een paar woorden ontvallen waar zijn andere hoofd nogal van schrok. Hij loerde naar de vage roze omtrek van de deur en ontdekte dat het in de gang net donker genoeg was om het sensorveld te zien, dat zich in de gang uitstrekte en de deur een seintje gaf als er iemand door moest en er een opgewekte, vriendelijke opmerking moest worden gemaakt.

Hij drukte zich stijf tegen de wand en schoof in de richting van de deur, waarbij hij zijn borst zover mogelijk introk om te voorkomen dat hij langs de o zo vage rand van het veld streek. Hij hield zijn adem in en prees zich gelukkig dat hij de laatste paar dagen in bed had liggen mokken in plaats van in de gymzaal van het schip zijn gevoelens te koelen op trekveren.

Toen drong het tot hem door dat hij op dit moment iets zou moeten zeggen.

Hij haalde een paar keer heel licht adem, en zei toen zo snel en zachtjes als hij kon: 'Deur, als je me horen kan, zeg dat dan, heel zachtjes.' Heel zachtjes mompelde de deur: 'Ik hoor je.' 'Mooi. Zo dadelijk ga ik je vragen of ik erdoor mag. Als je opengaat wil ik niet horen datje het prettig vond, oke?' 'Oke.'

'En ik wil niet horen dat ik een eenvoudige deur heel gelukkig heb gemaakt, of dat het je een genoegen is voor me open te gaan en een voldoening je weer te sluiten in het besef een goed stuk werk te hebben geleverd, oke?' 'Oke.'

'En ik wil niet datje me verder een prettige dag wenst, begrepen?' 'Ik heb het begrepen.'

'Oke,' zei Zefod, en spande zijn spieren, 'ga maar open.' De deur gleed zachtjes open. Zefod glipte zachtjes naar binnen. De deur ging zachtjes achter hem dicht.

'Naar uw zin zo, meneer Bijsterbuil?' zei de deur heel hard. 'Stellen jullie je nu eens voor,' zei Zefod tegen het groepje witte robots dat zich hierop vliegensvlug omdraaide en hem strak aankeek, 'dat ik een uitermate dodelijk maaioflakflak-molpistool in mijn hand heb.'

Er viel een immens kille en moordzuchtige stilte. De robots bekeken hem met weerzinwekkend doodse ogen. Ze stonden heel stil. Hun voorkomen had iets intens macabers, vooral voor Zefod, die er nog nooit een gezien had of ooit ook maar van ze had gehoord. De Hokkie-oorlogen behoorden tot het vroege verleden van de Melkweg, en Zefod had het merendeel van zijn oude-geschiedenis-lessen besteed aan de vraag hoe hij het meisje in de cybercel naast hem in bed kon krijgen, en aangezien zijn leercomputer een integrale rol in dit plan had gespeeld waren uiteindelijk al diens geschiedeniscircuits gewist en vervangen door een totaal ander denkraam, zodat hij ten slotte als oud ijzer was afgevoerd naar een tehuis voor gedegenereerde cybermaten, daarheen gevolgd door het meisje, dat per ongeluk hevig verliefd was geworden op de onfortuinlijke machine, met als resultaat (a) dat Zefod nooit een poot bij haar aan de grond kreeg en (b) dat hij onkundig was van een periode uit de vroege geschiedenis die op dit moment voor hem van onschatbare waarde zou zijn geweest. Hij keek hen geschrokken aan.

Het viel onmogelijk uit te leggen waarom, maar hun gladde, glanzend witte lichamen leken de opperste belichaming van een onversneden, klinisch kwaad. Van hun weerzinwekkend doodse ogen tot hun machtige, levenloze voeten waren ze duidelijk het koel berekende product van een brein dat louter wilde doden. Zefod stikte bijna van ijzige angst.

Ze hadden de achterwand van de brug ten dele gesloopt en zich een weg gebaand door een aantal essentiele sectoren van het inwendige van het schip. Door de verbogen wrakstukken heen kon Zefod zien, opnieuw en nog meer tot zijn schrik, dat ze een tunnel groeven naar het hart van het schip, het hart van de onwaarschijnlijk-heidsaandrijving, zo geheimzinnig ontstaan uit het niets, het Gulden Hart zelf.

De robot die het dichtst bij hem stond nam hem op met een blik die deed vermoeden dat hij elk deeltje, hoe klein ook, van zijn lichaam, brein en slagkracht mat. En toen hij sprak leken zijn woorden deze indruk te bevestigen. Alvorens in te gaan op wat hij dan wel zei, is het de moeite van het vermelden waard dat Zefod de eerste organische levensvorm in iets meer dan tien miljard jaar was die een van deze wezens hoorde spreken. Als hij meer aandacht had besteed aan zijn oude-geschiedenislessen en minder aan zijn organische staat, zou deze eer hem misschien met meer ontzag hebben vervuld.

Het stemgeluid van de robot was als zijn lichaam: koud, glad en levenloos. Het had iets bijna-beschaafd rasperigs. Het klonk zo oud als het was.

De robot zei: 'Je hebt een maaioflakflak-molpistool in je hand.' Zefod wist even niet waar hij het over had, maar toen hij naar zijn hand keek zag hij tot zijn opluchting dat het voorwerp dat hij van de wandklem had gepakt inderdaad was wat hij had gedacht. 'Ja,' zei hij met een soort opgeluchte grauw, wat een hele toer is, 'ik wou namelijk niet te veel vergen van jullie voorstellingsvermogen, robot.' Een tijdje zei niemand iets, en Zefod zag in dat de robots hier bepaald niet waren om een praatje te maken, en dat het initiatief van hem zou moeten uitgaan.

'Ik moet helaas vaststellen,' zei hij met een knikje van een van zijn hoofden in de bewuste richting, 'dat jullie je schip dwars door het mijne geparkeerd hebben.'

Dit viel niet te ontkennen. Zonder zich iets aan te trekken van dimensionale omgangsvormen had hun schip zich domweg daar gematerialiseerd waar ze het wilden hebben, wat inhield dat het domweg door Het Gulden Hart geboord zat, zoals twee kammen bij wijze van spreken.

Er volgde wederom geen reactie, en Zefod vroeg zich af of het gesprek misschien op gang zou komen als hij zijn deel ervan in de vragende vorm zou voeren. '... niet waar?' voegde hij eraan toe. 'Ja,' antwoordde de robot.

'Eh, oke,' zei Zefod. 'Wat doen jullie hier, makkers?' Stilte.

'Robots,' zei Zefod, 'wat doen jullie hier, robots?' 'We zijn hier,' raspte de robot, 'voor het Goud van het Schot.' Zefod knikte. Hij zwaaide met zijn pistool om nadere bijzonderheden uit te lokken. De robot leek dit te begrijpen. 'Het Gouden Schot is een deel van de sleutel die we zoeken,' ging de robot verder, 'om onze meesters op Hokkie te bevrijden.' Zefod knikte nog eens. Hij zwaaide nog eens met zijn pistool. 'De sleutel,' ging de robot eenvoudig verder, 'is uiteengevallen in tijd en ruimte. Het Gouden Schot is ingebed in het aandrijfmechanisme van uw schip. Het zal weer worden aangebracht in de sleutel. Onze meesters zullen bevrijd worden. De universele herordening zal voortgaan.' Zefod knikte nog eens.

'Waar heb je het over?' zei hij.

Er leek een licht gekwetste uitdrukking over het volslagen uitdrukkingsloze gezicht van de robot te trekken. Hij leek het gesprek deprimerend te vinden.

'Vernietiging,' zei hij. 'Wij zoeken de sleutel,' herhaalde hij, 'we hebben al de Houten Dwarsligger, de Stalen Zuil en de Perspex Zuil. Nog even en we hebben het Gouden Schot...' 'Vergeet het maar.' 'O, jawel,' verklaarde de robot. 'Vergeet het maar. Daar loopt mijn schip op.' 'Nog even,' herhaalde de robot geduldig, 'en we hebben het Gouden Schot...'

'Geen denken aan,' zei Zefod.

'En dan moeten we weg,' zei de robot in alle ernst, 'naar een feest.' 'He,' zei Zefod verrast. 'Mag ik mee?' 'Nee,' zei de robot. 'Jou schieten we neer.' 'O ja?' zei Zefod, en hij zwaaide met zijn pistool. 'Ja,' zei de robot, en ze schoten hem neer.

Zefod was zo verbaasd dat ze nog eens moesten schieten eer hij neerging.