HOOFDSTUK 9
Een nieuwe wereld, een nieuwe dag, een nieuwe dageraad. Stilletjes verscheen het dunste streepje vroege-morgenlicht. Enkele triljarden tonnen loeihete exploderende waterstofkernen kwamen langzaam boven de horizon uit en slaagden erin een kleine, kille, ietwat klamme indruk te maken. Er is een ogenblik bij elke dageraad dat het licht zweeft, er bestaat een kans op magie. De schepping houdt haar adem in. Het ogenblik verstreek zoals meestal op Skwornschalus-zeta: rimpelloos.
De mist lag klef tegen het zompige oppervlak. De moerasbomen waren van een zelfde grauwheid, het hoge riet viel niet te onderscheiden. De mist hing roerloos, als ingehouden adem. Niets bewoog. Er heerste stilte.
De zon streed zwakjes met de mist, trachtte hier wat warmte te geven, daar wat licht te werpen, maar deze dag zou duidelijk niets anders brengen dan de zoveelste lange sjouw langs de hemel. Niets bewoog. Wederom, stilte. Niets bewoog. Stilte.
Niets bewoog.
Heel dikwijls ging het op Skwornschalus-zeta de hele dag zo door, en vandaag ging weer eens zo'n dagje worden. Veertien uur later zonk de zon machteloos achter de horizon aan de andere kant, met iets van totaal verspilde moeite over zich. En een paar uur later kwam ze weer op, rechtte haar rug en begon opnieuw aan de klim langs de hemel.
Deze keer echter gebeurde er iets. Een matras was zojuist een robot tegengekomen. 'Dag, robot', zei de matras.
'Bluh,' zei de robot, en vervolgde zijn bezigheid, namelijk heel langzaam rondlopen in een heel klein kringetje. 'Alles kits?' zei de matras.
De robot bleef staan en keek de matras aan. Hij keek haar spottend aan. Het was duidelijk een heel domme matras. Ze keek met grote ogen terug.
Na wat hij tot op tien decimalen nauwkeurig had berekend als de precieze lengte van een stilte met de meeste kans om een algehele minachting over te brengen voor alles wat maar naar matrassen zweemde, vervolgde de robot zijn geloop in peuterige kringetjes. 'We zouden wat kunnen praten,' zei de matras, 'zou je dat leuk vinden?'
Het was een grote matras, en waarschijnlijk van een uitstekende kwaliteit. Er worden vandaag de dag nog maar zeer weinig dingen echt vervaardigd, want in een oneindig groot heelal zoals bij voorbeeld dat waarin wij leven geldt voor de meeste dingen die je in de verste verte kunt bedenken, en voor een heleboel dingen waarvan je dat maar liever niet zou doen, dat ze ergens groeien. Er is onlangs een bos ontdekt waarin als vruchten aan de meeste bomen ratelschroevendraaiers groeiden. De levenscyclus van de ratelschroevendraaier als vrucht is hoogst belangwekkend. Eenmaal geplukt vereist hij een donkere, stoffige la waarin hij jaren ongestoord kan liggen. Dan op een nacht komt hij plotseling uit, ontdoet zich van zijn opperhuid, die tot stof verschrompelt, en is opeens een volslagen onidentificeerbaar metalen voorwerpje met aan beide uiteinden flenzen en een soort nok en een soort gat voor een schroef. Zo gevonden gaat hij regelrecht de vuilnisbak in. Niemand weet wat voor zin dit alles heeft. De natuur is er, in haar oneindige wijsheid, kennelijk mee doende.
Niemand weet echt wat voor zin het leven van matrassen zou kunnen hebben. Het zijn grote, sympathieke, met springveerholten uitgeruste wezens die een rustig en teruggetrokken leven leiden in de moerassen van Skwornschalus-zeta. Ze worden op grote schaal gevangen, afgeslacht, uitgedroogd, verscheept en beslapen. Ze vinden dat kennelijk allemaal best en heten zonder uitzondering Zem. 'Nee,' zei Theo.
'Ik heet Zem,' zei de matras. 'We zouden het een beetje over het weer kunnen hebben.'
Theo onderbrak opnieuw zijn moeizaam gesjok in het kringetje. 'De dauw,' merkte hij op, 'is zo te zien vanmorgen met een wel bijzonder weerzinwekkende plof gevallen.'
Hij hervatte zijn geloop, alsof hij door deze verbale eruptie tot nieuwe hoogten van somberte en wanhoop was geinspireerd. Onverdroten sjokte hij voort. Als hij tanden had bezeten zou hij er op dit moment mee geknarst hebben. Hij had geen tanden. Dus knarste hij niet. Zijn gesjok zei genoeg.
De matras flollopte wat rond. Dat is iets dat alleen levende matrassen in moerassen kunnen, vandaar dat het woord weinig gangbaar is. Ze flollopte op een aandoenlijk soort manier, met een waterverplaatsing die er niet om loog. Ook kwamen er wat innemende bellen door het water omhoog. Haar blauwwitte strepen blonken heel even in een plotseling flauw straaltje zon dat onverwacht door de mist had weten te dringen, en waarin ze zich een ogenblik koesterde. Theo sjokte voort.
'Je loopt met iets rond, geloof ik,' zei de matras vloezig. 'Meer dan jij je kunt indenken,' somberde Theo. 'Mijn vermogen tot allerhande geestesarbeid is even onbegrensd als de oneindige uitgestrektheid van het heelal zelf. Behalve natuurlijk mijn vermogen tot geluk.'
Stamp, stamp, ging hij verder.
'Mijn vermogen tot geluk,' voegde hij eraan toe, 'zou je kwijt kunnen in een luciferdoosje zonder er eerst de lucifers uit te halen.' De matras globberde. Dit is het geluid dat een levende, moerasbewonende matras maakt wanneer ze diep geroerd is door een verhaal over persoonlijk leed. Het woord kan volgens Maximegalons overcomplete handwoordenboek der taal aller tijden eveneens betekenen het geluid dat de Opperzanvalvwag van Hollop maakte toen hij ontdekte dat hij voor het tweede achtereenvolgende jaar de verjaardag van zijn vrouw was vergeten. Aangezien de enige Opperzanvalvwag van Hollop die ooit heeft geleefd altijd vrijgezel is gebleven, wordt het woord uitsluitend gebezigd in ontkennende of veronderstellende zin, en is er een steeds groeiende meerderheid die vindt dat Maximegalons overcomplete handwoordenboek het vrachtwagenpark benodigd voor het rondkarren van de op microfiches vastgelegde uitgave niet waard is. Vreemd genoeg maakt het woordenboek geen melding van het woord 'vloezig', dat niets anders betekent dan 'als of op de wijze van een vloes'. De matras globberde opnieuw.
'Ik bemerk een diepe neerslachtigheid in je dioden,' voluwde ze (voor de betekenis van het woord 'voluwen' schaffe men zich in de ramsj een exemplaar aan van Moerasdialecten op Skwornschalus, of anders Maximegalons overcomplete handwoordenboek, dat de universiteit met alle soorten van genoegen van de hand zal doen ten einde weer wat waardevolle parkeerruimte terug te krijgen), 'en dat stemt me verdrietig. Je zou wat matrassiger moeten zijn. Wij leiden een kalm, teruggetrokken leven in het moeras, we flolloppen en voluwen naar hartenlust en bezien de nattigheid met een zekere vloezigheid. Sommigen van ons leggen het loodje, maar we heten allemaal Zem, dus we weten nooit wie en het globberen blijft tot een minimum beperkt. Waarom loopje in een kringetje?' 'Omdat mijn ene been vastzit,' zei Theo eenvoudig. 'Het lijkt mij,' zei de matras met een meewarige blik, 'een nogal armzalig soort been.'
'Daar heb je gelijk in,' zei Theo, 'dat is het.' 'Voen,' zei de matras.
'Dat dacht ik wel,' zei Theo, 'en je zult denk ik ook het idee van een robot met een kunstbeen wel tamelijk geslaagd vinden. Vertel maar tegen je vrienden Zem en Zem als je ze straks ziet; die zullen wel lachen, als ik ze een beetje ken, wat niet zo is natuurlijk - behalve dan voor zover ik alle organische levensvormen ken, een stuk beter dus dan ik wel zou willen. Gadver, maar mijn leven is maar een kast met wormwielen.'
Hij stampte weer verder in zijn peuterige kringetje, rond zijn dunne stalen prikkebeen, dat draaide in de modder maar verder vast scheen te zitten.
'Maar waarom blijf je al maar in het rond lopen?' zei de matras. 'Gewoon om er de aandacht op te vestigen,' zei Theo, en ging weer door, al maar in het rond.
'Dat is dan gelukt, beste vriend,' flurbelde de matras, 'dat is dan gelukt.'
'Nog een miljoen jaar,' zei Theo, 'nog even vlug een laatste miljoen. Dan ga ik het misschien achteruit proberen. Gewoon voor de afwisseling, begrijp je.'
Diep in haar binnenste veerholten kon de matras voelen dat de robot vurig hoopte op de vraag hoe lang hij al op deze onbenullige, doelloze manier rondsjouwde, en terwijl ze nog eens rustig flurbelde stelde ze die vraag.
'Och, ietsje meer dan mark een-komma-vijf-miljoen, ietsje meer,' zei Theo luchtig. 'Vraag maar of ik me ooit verveel, toe dan, vraag maar.'
De matras vroeg het.
Theo negeerde de vraag, hij sjouwde alleen maar nog nadrukkelijker door.
'Ik heb eens een toespraak gehouden,' zei hij plotseling, en schijnbaar zonder enig verband. 'Je begrijpt misschien niet direct waarom ik daarover begin, maar dat komt doordat mijn hersens zo fenomenaal snel werken en ik ruw geschat dertig miljard maal zo intelligent ben als jij. Laat ik je een voorbeeld geven. Neem eens een getal in je gedachten, maakt niet uit welk.' 'Eh, vijf,' zei de matras. 'Fout,' zei Theo. 'Zie je wel?'
De matras was hier zeer van onder de indruk en besefte dat ze zich in gezelschap bevond van een niet te veronachtzamen brein. Ze wilgerde over haar gehele lengte, zodat er opgewonden golfjes ontstonden in haar ondiepe, met algen overdekte poel. Ze gupte.
'Vertel eens,' drong ze aan, 'van die toespraak die je ooit gehouden hebt, die wil ik graag horen.'
'Die viel in zeer slechte aarde,' zei Theo, 'om verschillende redenen. Toen ik die hield,' voegde hij eraan toe, en hij zweeg even en maakte een soort onbeholpen gehandicaptengebaar met zijn nu-niet-direct-goede arm, maar met de arm die beter was dan de andere, want die zat ontmoedigend vastgelast aan zijn linkerzij, 'stond ik daarginds, een kilometer verderop zo ongeveer.' Hij wees naar beste vermogen, en hij wilde er duidelijk geen enkele twijfel aan laten bestaan dat dit naar beste vermogen was, door de mist, voorbij het riet, naar een deel van het moeras dat er exact zo uitzag als elk ander deel van het moeras.
'Daar,' herhaalde hij. 'Ik genoot een zekere beroemdheid in die tijd.'
De matras was een en al opwinding. Ze had nog nooit gehoord van toespraken gehouden op Skwornschalus-zeta, en zeker niet door beroemdheden. Er spatte water in het rond toen er een rilling over haar rug gleuriede.
Ze deed iets waar matrassen maar heel zelden de fut voor kunnen opbrengen. Ze verzamelde al haar krachten en verhief haar langwerpige lichaam, hees zich omhoog in de lucht en bleef zo een paar seconden sidderend hangen, terwijl ze door de mist, voorbij het riet, naar het deel van het moeras loerde dat Theo had aangewezen en zonder enige teleurstelling bemerkte dat dit er exact zo uitzag als ieder ander deel van het moeras. De inspanning was haar te groot, en ze pletste terug in haar poel, waarbij Theo een stinkende golf modder, mos en algen over zich heen kreeg. 'Ik was korte tijd een beroemdheid,' bromde de robot verdrietig, 'vanwege mijn wonderbaarlijke en diep betreurde ontsnapping aan een lot bijna even prettig als de dood in het hart van een gloeiende
zon. Je kunt wel uit mijn toestand opmaken,' voegde hij eraan toe, 'hoe klein het oog van de naald was. Ik werd gered door een schroothandelaar, kun je nagaan. En hier sta ik dan, hersens ter grootte van... laat ook maar.' Hij sjokte een paar seconden verwoed door.
'Die heeft me met dit been opgeknapt. Walgelijk, he? Hij verkocht me aan een breinentuin. Ik was de grote trekpleister. Ik moest op een kistje zitten en mijn verhaal vertellen, en dan zeiden de mensen dat ik veel te somber was en eens de zonzijde moest zien. "Lach eens, robotje," riepen ze dan tegen me, "kom op, even grinniken." Dan legde ik hun uit datje om mijn gezicht te laten lachen een paar uur met een sleutel zoet zou zijn in een werkplaats, en dat ging erin als koek.'
'Die toespraak,' drong de matras aan. 'Ik wil graag horen over die toespraak die je in het moeras hebt gehouden.' 'Ze hadden een brug gebouwd over het moeras. Een hyperbrug met een cyberconstructie, honderden kilometers lang, voor het vervoer van ionenlorries en vrachtwagons naar de overkant.' 'Een brug?' kwierelde de matras. 'Hier in het moeras?' 'Een brug,' bevestigde Theo, 'hier in het moeras. Die zou de economie van het Skwornschalus-stelsel nieuw leven inblazen. De hele economie van het Skwornschalus-stelsel was in de bouw ervan gaan zitten. Mij werd gevraagd hem te openen. Stakkers.' Het ging een beetje regenen, er druilde een fijne miezer door de mist.
'Ik stond op het platform. Honderden kilometers voor me en honderden kilometers achter me strekte zich de brug uit.' 'Flonkerde hij?' zei de matras verrukt. 'Hij flonkerde.'
'Overspande hij de kilometers majestueus?' 'Hij overspande de kilometers majestueus.'
'Strekte hij zich als een zilveren draad uit tot ver in de onzichtbare mist?'
'Ja,' zei Theo. 'Wil je dit verhaal nou horen?' 'Ik wil je toespraak horen,' zei de matras.
'Wat ik zei is dit. Ik zei: "Ik zou graag willen zeggen welk een bijzonder genoegen, grote eer en ongekend voorrecht het mij is om deze brug te openen, maar helaas zijn al mijn liegcircuits defect. Ik verfoei en veracht<<u>>allen. Hierbij verklaar ik deze onzalige cyberconstructie geopend voor het onbezonnen misbruik van ieder die er
moedwillig overheen wenst te gaan." En ik sloot mezelf aan op de openingscircuits.'
Zwijgend dacht Theo aan het moment terug. De matras flurde en gleuriede. Ze flollopte, gupte en wilgerde, dit laatste op een wel bijzonder vloezige manier. 'Voen,' wurfde ze ten slotte. 'En was het een magnifieke gebeurtenis?'
'Redelijk magnifiek. De hele meer-dan-duizend-kilometer-lange brug trok spontaan zijn flonkerende overspanningen samen en zonk snikkend in de prut, met iedereen erbij.' Op dit punt viel er in het gesprek een droevige, vreselijke stilte, waarin het leek of honderdduizend mensen onverwacht 'plop' zeiden en er in militaire slagorde, als paardebloemzaadjes op de wind, een ploeg witte robots uit de lucht kwam neergedaald. Een plotseling, gewelddadig moment lang waren ze allemaal daar in het moeras en rukten Theo zijn kunstbeen van het lijf, toen waren ze weer verdwenen in hun schip, dat 'ploep' zei.
'Zie je nou wat mij allemaal overkomt?' zei Theo tegen de gobberende matras.
Plotseling, een ogenblik later, waren de robots weer terug voor een tweede gewelddadig incident, en dit keer bleef de matras bij hun vertrek alleen in het moeras achter. Ze flollopte verbaasd en geschrokken rond. Ze lurgelde bijna van angst. Ze richtte zich op om over het riet te kijken, maar er was niets te zien, geen robot, geen flonkerende brug, geen schip, alleen maar nog meer riet. Ze luisterde, maar de wind bracht slechts het inmiddels vertrouwde geluid van half dolzinnige etymologen die elkaar aanriepen over de druilerige prut in de verte.