10. De kamer van mijn moeder
Tony reed me door twee brede, dubbele deuren de eerste kamer van de tweekamersuite binnen. Het zonlicht dat door de dunne, ivoorkleurige gordijnen naar binnen scheen was wazig en gaf een onbewoonde, irreële sfeer aan de zitkamer. Net als de zitkamer beneden, leek deze kamer meer op een museum dan een kamer om in te wonen. De muren waren behangen met ivoorkleurige zij, waarin vage oosterse motieven van groen, lila en blauw waren geweven.
Een dienstmeisje in een mintgroen uniform en een wit, met kant afgezet schortje, haalde plastic hoezen van de twee kleine sofa's, die overtrokken waren met dezelfde zij als de muren. Ze schudde de zachte blauwe kussens op die pasten bij het Chinese kleed. We hadden zoveel jaren mevrouw Avery gehad thuis, dat ik bij huishoudelijk personeel altijd dacht aan oudere vrouwen, en daarom was ik verbaasd zo'n jonge vrouw te zien werken in Farthy. Ze leek me niet ouder dan dertig. Tony stelde haar voor.
'Dit is Millie Thomas, jouw eigen kamermeisje.'
Ze draaide zich om en keek naar me met een warme glimlach. Ze was niet mooi; ze had doffe bruine ogen, een ronde kin en bolle wangen. Omdat ze gestraft was met een dik lichaam, een platte boezem, en zulke brede heupen dat ze eruitzag als een kerkklok, fantaseerde ik dat ze gedoemd was altijd te poetsen en schoon te maken in het huis van een ander.
'Tot uw dienst, juffrouw.' Ze maakte een kleine buiging en zei toen tegen Tony: 'Ik ben klaar in de slaapkamer. Ik moest alleen deze hoezen er nog afhalen en opbergen.'
'Heel goed. Dank je, Millie. Laten we je slaapkamer eens bekijken', zei Tony, en reed me de zitkamer door. We stopten op de drempel, zodat ik alles in me kon opnemen. Ik kon mevrouw Broadfield in de badkamer bezig horen met de voorbereidingen.
Terwijl ik langzaam om me heen keek in de kamer, probeerde ik me voor te stellen met welke ogen mijn moeder hem de eerste keer had bekeken. Ze had bij Cal en Kitty Dennison gewoond, het echtpaar dat haar vader vijfhonderd dollar voor haar had betaald.
Ze had eerst gewoond in een hut in de Willies, armer dan een kerkrat, toen bij dat vreemde echtpaar, de Dennisons, en ten slotte was ze hier terechtgekomen, in dit grote huis, waar ze een schitterende suite kreeg. Ze moest net als ik op deze drempel hebben gepauzeerd en met verbaasde, verrukte ogen naar alles hebben gekeken; naar het grote bed met een hemel van blauwe zij en ivoorkleurige kant, een blauw satijnen chaise-longue, kristallen kroonluchters, een lange toilettafel met een wand van spiegels, en drie stoelen die pasten bij de sofa en het tweezitsbankje in de zitkamer.
De kamer zag eruit of hij zo was achtergelaten op de dag waarop mijn moeder was vertrokken. Foto's in zilveren lijsten stonden en lagen op de toilettafel. Een haarborstel lag ernaast. Een paar wijnrode fluwelen slippers stonden onder de stoel bij de tafel, slippers die pasten bij de ochtendjas die Tony voor me had meegenomen naar het ziekenhuis. Was het een nieuwe ochtendjas, zoals ik had gedacht, of had hij hem uit deze kasten gehaald?
Ik rook een vaag bedompte geur, alsof de deuren en ramen jarenlang gesloten waren gebleven. Overal waren verse bloemen neergezet om de bedompte sfeer te verdrijven.
De kasten hingen vol kleren, sommige in plastic zakken, sommige alsof ze er net waren opgehangen. Er stonden ook talloze paren schoenen. Tony zag dat ik naar de kleren keek.
'Sommige waren van je moeder en sommige van je grootmoeder. Ze hadden bijna dezelfde maat. Jouw maat. Je hoeft niets te laten komen. Je hebt hier een enorme garderobe.'
'Maar, Tony, sommige dingen zijn helemaal uit de mode.'
'Je zou verbaasd staan. Ik heb gemerkt dat veel van de oude mode weer terugkomt. Het is toch zonde om dit alles niet te gebruiken?'
Mevrouw Broadfield kwam uit de badkamer en sloeg het bed open.
'Ik wilde eerst een ziekenhuisbed laten komen', legde Tony uit, 'maar ik dacht dat dit comfortabeler en prettiger zou zijn. We hebben extra kussens, een ziekenhuistafel en een kussen met gecapitonneerde armleuningen als je rechtop wilt zitten om te lezen.'
'Ik wil niet meteen naar bed!' protesteerde ik. 'Rijd me naar het raam zodat ik het uitzicht kan zien, alsjeblieft, Tony.'
'Ze moet rusten', zei mevrouw Broadfield. 'Ze beseft niet hoe vermoeiend zo'n rit is als je net uit het ziekenhuis komt.'
'Heel even. Alsjeblieft', smeekte ik.
'Ik zal haar alleen het uitzicht laten zien.'
Mevrouw Broadfield vouwde haar armen onder haar zware boezem en deed afwachtend een stap achteruit. Tony reed me naar de ramen en trok de gordijnen wijd open, zodat ik kon uitkijken over de omgeving. Hier vandaan kon ik links van me minstens de helft van de doolhof zien. Zelfs in het zonlicht van de late ochtend zagen de paden er donker, geheimzinnig en beangstigend uit. Rechts kon ik voorbij de oprijlaan en de ingang van Farthinggale kijken. In de verte zag ik het familiekerkhof en iets dat het grafmonument voor mijn ouders moest zijn.
Lange tijd kon ik niets zeggen. Verdriet en rouw overmanden me en ik voelde me verloren, hulpeloos, verlamd. Toen zette ik de herinneringen van me af, haalde diep adem en boog me naar voren om beter te kunnen zien. Tony zag wat mijn aandacht had getrokken.
'Over een dag of zo ga ik erheen met je', fluisterde hij.
'Ik had er meteen naartoe moeten gaan.'
'We moeten op je emotionele kracht passen. Voorschrift van de dokter', bracht hij me in herinnering. 'Maar ik beloof je dat ik je er heel gauw naartoe zal brengen.' Hij klopte geruststellend op mijn hand en richtte zich weer op.
'Ik geloof dat ik moe ben, ja', bekende ik. Ik leunde achterover in de stoel, sloot mijn ogen en haalde diep adem. Twee tranen rolden tussen mijn oogleden door en vielen als warme regendruppels op mijn wangen, zigzaggend naar de hoeken van mijn mond. Tony haalde zijn opgevouwen zakdoek te voorschijn en veegde ze voorzichtig weg. Ik bedankte hem met een flauwe glimlach en hij reed me naar het bed en hielp mevrouw Broadfield me erin te leggen.
'Ik zal haar nu haar nachthemd aantrekken, meneer Tatter- ton', zei ze.
'Mooi. Ik kom over een paar uur terug om even te kijken. Slaap lekker, Annie.' Hij kuste me op de wang en ging weg, de deuren van de slaapkamer zachtjes achter zich sluitend.
Vlak voordat de deuren dichtvielen ving ik een glimp op van zijn gezicht. Hij zag er extatisch gelukkig uit, zijn ogen fonkelden als de blauwe puntjes van gasvlammetjes. Werd zijn leven zo gevuld door alles wat hij voor me deed? Het was ironisch dat het verdriet van de een een ander de kans gaf zijn geluk te hervinden.
Maar ik kon hem er niet om haten. Het was niet zijn opzet geweest me hierheen te brengen, en wat had ik hem te verwijten - dat hij me de beste medische behandeling gaf die voor geld te krijgen was? Dat hij me dit huis en de bedienden ter beschikking stelde voor mijn herstel? Dat hij alles deed wat hij kon om mijn pijn en verdriet te verzachten?
Misschien moet fk wel medelijden hebben met hém, dacht ik. Hij was een eenzame, gebroken man, die alleen woonde in een huis vol herinneringen, en het enige wat hem weer tot leven kon brengen waren mijn eigen verdriet en rampspoed.
Als die tragedie niet was gebeurd, zou ik hier niet zijn en kon hij niet doen wat hij nu deed. Op een goede dag zou hij zich dat ongetwijfeld realiseren en zou hij zich weer ongelukkig voelen.
Mevrouw Broadfield begon me uit te kleden.
'Dat kan ik zelf wel', protesteerde ik.
'Heel goed. Doe wat je zelf kunt en dan help ik je met de rest.' Ze liep weg en haalde een van mijn nachthemden tevoorschijn.
'Ik wil het blauwe', zei ik, met opzet weigerend wat zij had gekozen. Zonder commentaar legde ze het groene terug en haalde het blauwe eruit. Ik wist dat ik eigenzinnig was, maar ik kon het niet helpen. Ik was kwaad over mijn conditie.
Ik maakte mijn jurk los en probeerde hem over mijn hoofd te trekken, maar toen ik op bed was geholpen, zat ik op mijn rok. Ik moest op mijn zij gaan liggen en het kledingstuk onhandig, kreunend en worstelend omhoogwerken, op een manier die me ongetwijfeld erg zielig deed lijken. Mevrouw Broadfield stond ernaast en keek naar me, wachtend tot ik haar om hulp zou vragen. Maar koppig en vastberaden draaide en kronkelde ik met mijn bovenlichaam tot ik de rok over mijn middel en mijn boezem had getrokken. Toen voelde ik me ontzettend dom, omdat ik hem niet over mijn gezicht kon krijgen. En ik had mezelf uitgeput door me zo in te spannen. Ik moest op adem komen en mijn armen deden ontstellende pijn. Ik was een stuk zwakker dan ik had beseft.
Ten slotte voelde ik dat mevrouw Broadfield de jurk beetpakte en het karwei afmaakte. Ik zei niets. Ze hield het nachthemd boven mijn hoofd en trok het naar beneden nadat ik mijn armen in de armsgaten had gestoken.
'Moet je nog in de badkamer zijn?' vroeg ze.
Ik schudde mijn hoofd. Toen legde ze mijn hoofd op het kussen, trok de deken over me heen en stopte hem stevig in.
'Als je wat geslapen hebt, breng ik je lunch.'
'Waar slaapt u, mevrouw Broadfield?'
'Meneer Tatterton heeft een kamer voor me ingericht aan de andere kant van de gang, maar ik zal het grootste deel van de tijd in je zitkamer zijn en de deuren van je slaapkamer openlaten.'
'Dit moet wel een heel vervelende baan voor u zijn', merkte ik op, in de hoop haar aan te moedigen iets over haarzelf te vertellen. Ik was langer dan twee weken praktisch elk wakend moment bij haar geweest, maar ik wist helemaal niets van haar.
'Het is mijn levenswerk.' Ze glimlachte niet toen ze dat zei, zoals de meeste mensen gedaan zouden hebben. Ze zei het of het iets was wat me onmiddellijk duidelijk had moeten zijn.
'Dat begrijp ik, maar toch...'
'Ik krijg niet elke dag de zorg voor een patiënt in zo'n rijke omgeving', ging ze verder. 'Dit lijkt me een heel interessant huis met een heel interessante omgeving. Ik weet zeker dat ik me niet zal vervelen. Maak je daarover niet bezorgd. Denk maar liever aan alles wat je moet doen om weer gezond te worden.'
'Bent u hier nog nooit geweest?' informeerde ik.
'Nee. Ik had geen reden om hier te zijn. Meneer Tatterton heeft me aangenomen via een bureau.
'Maar de omgeving... het gebouw...'
'Wat is daarmee?'
'Vindt u het niet erg verwaarloosd?'
'Dat gaat mij niets aan', zei ze scherp.
'Bent u niet verbaasd?' Ik wilde eigenlijk zeggen 'teleurgesteld', maar ik was bang dat ze me verwend en ondankbaar zou vinden.
'Ik denk dat het ontzettend duur is om een dergelijk huis te onderhouden, Annie. Bovendien, zoals ik al zei, dat gaat mij niets aan. Mijn enige zorg is jouw herstel. Jij hoort je ook daarop te concentreren en je niet te bemoeien met het onderhoud van het huis. Zul je nu proberen wat te rusten?'
'Ja', zei ik zwakjes. Ze was een goede en efficiënte verpleegster, misschien zelfs een perfecte verpleegster voor iemand in mijn toestand, maar ik miste een warme, vriendelijke persoonlijkheid. Ik miste mijn moeder, bij wie ik altijd terecht kon met mijn problemen, zo gering als ze soms ook waren. Ik miste de warmte in haar ogen en de zachtheid in haar stem; ik miste de moeder die net zoveel of nog meer van me hield dan van haar eigen leven. En vooral miste ik haar wijsheid, een wijsheid die stamde uit jaren van ontbering en tegenspoed.
'Moeilijke tijden maken je ouder zoals het weer de stam van een boom oud maakt', zei haar oma uit de Willies altijd, dezelfde oma naar wie ik genoemd was. 'Als je slim bent, is dat de boom waartegen je leunt.'
Het deed me verdriet te bedenken dat ik niemand meer had tegen wie ik aan kon leunen. Drake ging helemaal op in zijn nieuwe en opwindende zakenwereld. Luke was op de universiteit en waarschijnlijk opgeslokt door al zijn nieuwe belangen en verantwoordelijkheden. Ik was nog niet zeker van Tony. Hij was vreselijk aardig voor me, maar toch, maar toch... ik verkeerde nog steeds in onzekerheid. Waarom had mama zo'n hekel aan hem gehad?
'Ik kom over een paar uur terug', zei mevrouw Broadfield. 'Als je dorst krijgt, staat er een glas water naast je op het nachtkastje. Kun je erbij?'
'Ja.'
'Mooi. Tot straks dan.'
Ze draaide het licht uit, trok de gordijnen dicht en ging de kamer uit.
Nu ik alleen was, ging ik rechtop in bed zitten om de kamer eens goed te bekijken. Hoe zou mijn moeder hem hebben gevonden, die eerste avond dat ze hier was. Ze kwam wonen bij mensen die ze nooit eerder gezien had, vreemden voor haar, ook al was het familie. Feitelijk waren we hier allebei als wezen gekomen: zij was wees geworden door haar vader, die haar broers en zusjes had verkocht; en ik was wees geworden door de Dood, de jaloerse Dood, die me mijn ouders had ontstolen.
En zij wist even weinig over de achtergrond van haar familie als ik. Ze moest als een ontdekkingsreizigster door Farthy zijn gezworven om uit te zoeken wie ze eigenlijk was. Alleen was zij niet aan de genade van verpleegsters en bedienden overgeleverd en geketend aan bedden en rolstoelen. Zij kon tenminste op onderzoek uitgaan.
O, ik verlangde er zo naar om weer beter te worden, weer op mijn benen te kunnen staan als een gezond mens. Ik verlangde naar Lukes komst, zodat we samen onze jeugddromen konden beleven.
Luke. Ik miste hem zo, ik had zijn troost zo hard nodig. Door het gebeurde in het ziekenhuis had ik nu al in dagen niets van hem gehoord. Maar binnenkort zou hij vast wel iets van zich laten horen. Ik keek naar het nachttafeltje.
Geen telefoon!
Er was geen telefoon. Hoe moest hij me nu bellen? Ik raakte plotseling in paniek.
'Mevrouw Broadfield!' gilde ik. 'Mevrouw Broadfield!' Was ze weggegaan, omdat ze dacht dat ik wel in slaap zou vallen? 'Mevrouw Broadfield!'
Ik hoorde haastige voetstappen, en een ogenblik later stond ze naast me.
'Wat is er?' Ze deed het licht aan.
'Mevrouw Broadfield, er is geen telefoon in de kamer!'
'Mijn God, moetje daarom zo gillen?' Ze legde haar hand tegen haar borst.
'O, alsjeblieft, vraag of Tony bovenkomt.'
'Annie, ik heb gezegd datje moet gaan slapen, en je hebt beloofd -'
'Ik ga niet slapen voor ik Tony heb gesproken', hield ik vol, en sloeg mijn armen over elkaar, zoals tante Fanny vaak deed als ze haar zin wilde hebben. Ik kon even koppig en vastberaden zijn als ik mijn zin wilde hebben.
'Als je je zo gedraagt, zul je je herstel maanden vertragen. Misschien word je wel nooit beter.'
'Kan me niet schelen. Ik wil Tony spreken.'
'Goed dan.' Ze draaide zich met een ruk om en liep de kamer uit. Kort daarna hoorde ik Tony bovenkomen, dus worstelde ik me in een zittende houding.
'Wat is er, Annie?' vroeg hij geschrokken.
'Tony, er is geen telefoon in deze kamer. Ik kan niemand bellen en niemand kan mij bellen. Dat was allemaal goed en wel in het ziekenhuis. Ik begreep het, omdat ik een slechte tijd achter de rug had, maar hier blijf ik langer. Ik moet mijn eigen telefoon hebben.'
Tony's gezicht en schouders ontspanden zich. Hij wierp een snelle blik op mevrouw Broadfield, die stram en geërgerd naast hem stond.
'Natuurlijk krijg je die. Na verloop van tijd. Ik heb er met de dokter over gesproken voor we je hier brachten. Hij vroeg me of ik je nog een tijdje rustig wilde houden om je dan langzamerhand weer tot het normale leven terug te brengen. Hij komt overmorgen hier om je een overzicht te geven van je toestand en ons te vertellen wat we precies moeten doen.'
'Maar praten met iemand als Luke of Drake of een paar van mijn oude vrienden kan toch niet -'
'Drake komt vandaag bij je op bezoek, en als Luke later wil komen, mag dat. Ik volg het voorschrift van de dokter, Annie. Als ik dat niet deed, en er zou iets met je gebeuren, zou het mijn schuld zijn.'
Ik staarde hem aan. Hij had zijn handen naar me uitgestrekt, bijna of hij me smeekte te doen wat goed was voor me. Ik schaamde me en wendde mijn blik af.
'Het spijt me. Het is alleen dat... ik ben in een vreemd huis
en
'O, alsjeblieft, beschouw dit niet als een vreemd huis. Dit is ook jouw voorouderlijk huis.'
'Mijn voorouderlijk huis?'
'Je overgrootmoeder heeft hier gewoond, je grootmoeder heeft hier gewoond, en je moeder heeft hier gewoond. Je zult je gauw genoeg thuis voelen hier, dat beloof ik je.'
'Het spijt me', zei ik weer, en liet mijn hoofd weer op het kussen vallen. 'Ik zal nu gaan slapen. Je kunt het licht uitdoen.'
Hij kwam naast het bed staan en trok de deken recht.
'Slaap lekker.'
Toen hij weg was keek ik naar de deur en zag het silhouet van mevrouw Broadfield afgetekend tegen het licht in de gang. Ze zag eruit als een politieagent die op wacht staat. Ze wachtte zeker tot ik zou doen wat me gezegd was.
Ik voelde me moe en verslagen en eenzaam, dus deed ik mijn ogen dicht en dacht aan mijn moeder en de eerste keer dat zij haar hoofd hier op het kussen had gelegd. Dacht zij toen aan haar eigen moeder en aan haar leven in Farthy? Waren er evenveel mysteries in het verleden van haar moeder als in dat van mijn moeder? Het was of ik de angst van mijn grootmoeder en moeder had geërfd.
Mijn grootmoeder Leigh moest zich verloren en eenzaam hebben gevoeld toen ze voor het eerst door haar moeder, mijn overgrootmoeder Jillian, naar Farthy was gebracht. Alles mocht dan nieuwer en frisser zijn geweest in Farthy, de kleuren helderder, de kleden en gordijnen schoon en nieuw, de gangen glimmend en de ramen schoon; er mochten dan veel bedienden zijn geweest, tuinlieden, huishoudsters, maar naar wat ik ervan begrepen had, had Leigh zich toch ontworteld gevoeld, weggenomen van haar vader om een nieuw leven te beginnen hier in Farthinggale met een stiefvader, Tony Tatter- ton. Ze was in slaap gevallen terwijl ze luisterde naar dezelfde zeewind die langs de ramen streek en door de luiken naar binnen drong.
En toen, jaren en jaren later, was haar dochter, mijn moeder, hier en was bij diezelfde geluiden gaan slapen, en had zich misschien net zo eenzaam gevoeld. Mettertijd was het grote huis voor hen beiden 'thuis' geworden, zoals het misschien ook voor mij zou worden. In zekere zin had Tony gelijk, ik hoorde me geen vreemde te voelen in Farthy. Te veel van mijn verleden huisde hier. Maar alle onbeantwoorde vragen, de mysteries, de donkere schaduwen die me omringden en mijn aanwezigheid hier, maakten het zo verwarrend.
Misschien zou met elke dag die verstreek een andere schaduw en een ander mysterie verdwijnen, tot Farthy weer straalde van licht, zoals eens wellicht voor mijn grootmoeder Leigh en voor mama.
Gek, dacht ik, maar het is net of ik me midden in de doolhof bevind en probeer mijn weg terug te vinden.
Maar terug waarheen?
Terug naar wat?
Ik viel in slaap terwijl ik de vragen telde in plaats van schapen.