EEN GEZICHT IN HET DUISTER

De volgende dag kwam de dokter Jillian onderzoeken om een oordeel te geven over haar conditie. Hij kwam tot de conclusie dat haar lichamelijke toestand uitzonderlijk goed was, maar dat ze inderdaad in plaats van verward en gedesoriënteerd, nerveus en overgevoelig was geworden. Hij schreef kalmerende middelen voor. Martha Goodman was tevreden en beloofde te zullen blijven.

De dag na het bezoek van de dokter gingen Tony en Logan naar Winnerow met Paul Grant, de architect, om het terrein voor de fabriek te bezichtigen. Ik ging met hen mee om een week later een bespreking met hem te hebben over zijn voorlopige plannen voor de bouw en het terrein eromheen. Ik kwam onmiddellijk onder de indruk van Paul, en al zijn suggesties bevielen me. Hij had een schaalmodel gebouwd van de geplande fabriek en had het landschap er ook bij betrokken.

'Ik zou het bos hier graag in stand willen houden,' zei hij, naar de rechterkant van het model wijzend, 'en een eenvoudige ronde oprijlaan aanleggen, die hier aflakt voor de leveranties. Natuurlijk moet het hele gebouw van hout zijn. Een metalen of stenen gebouw in deze omgeving zou...' Hij keek naar mij.'.. .niet passen. Vindt u ook niet?'

Ik gaf geen antwoord, maar hij wist dat ik het met hem eens was. Hij glimlachte en ging verder met zijn uitleg. Op de een of andere manier had hij de fabriek een hut-achtige stijl weten te geven, zodat het leek of het gebouw thuishoorde in de buitenwijken van Winnerow. Er was een cafetaria voorde handwerkslieden, waar ze konden lunchen; er waren grote werkruimten; er was voldoende opslagruimte en een grote expeditie. Er was een kantoor voor Logan en Tony. Hij had zelfs een rustkamer ontworpen voor de directie.

'Ik zou het model graag willen hebben als u ermee klaar bent,' zei ik.

'Natuurlijk, mevrouw Stonewall. Ik zal het persoonlijk komen afleveren,' zei hij. Ik wist dat hij met me flirtte, maar noch Logan, noch Tony scheen het te merken.

Logan begon veel tijd door te brengen in Winnerow. Tony ging een paar keer met hem mee, maar meestal ging Logan alleen. Hij had echt de leiding. Ik besloot dat er geen reden was om terug te gaan naar Winnerow tot de fabriek klaar was.

Iets meer dan een maand na het begin van de bouw begon Logan door de Willies te trekken, op zoek naar de natuurtalenten die we zouden vragen voor Tatterton te komen werken. Als hij terugkwam van een van die reizen en sommige mensen beschreef die hij had ontmoet, moest ik altijd aan opa denken. Sommige namen die Logan noemde klonken me nog vertrouwd in de oren. Hij wilde dat ik met hem meeging op zijn speurtochten, maar ik was bang dat het te pijnlijk voor me zou zijn en te veel herinneringen zou ophalen.

Intussen leidde ik een rustig bestaan in Farthy. Als Logan weg was at ik met Tony, die vaak praatte over het theaterleven in Boston. Hij bood altijd aan kaartjes te kopen voor de een of andere voorstelling.

'Vaak valt bij ons de beslissing of ze al dan niet met de voorstelling naar New York zullen gaan. We zijn erg belangrijk voor de theaterwereld,' zei hij. Hij stelde alles in het werk om me mee te krijgen naar een van de nieuwe shows. Ik was tevreden met lezen, nu en dan paardrijden voor wat lichaamsbeweging en Martha Goodman helpen met Jillian, die met behulp van de kalmerende middelen heel gedwee was geworden en een beetje op een lief klein meisje begon te lijken. Ze sprak zelden meer over geesten.

Tenslotte, gedeeltelijk uit verveling en gedeeltelijk uit oprechte belangstelling voor een nieuwe show in Boston, stemde ik erin toe op een zaterdagavond met Tony mee te gaan. Logan was in Winnerow en zou pas woensdag terugkomen. Ik keek mijn garderobe na om te zien wat ik moest aantrekken, en bekeek een paar van de jurken die Tony had gekocht om de kast in mijn nieuwe suite te vullen en die ik tot nu toe ongezien had laten hangen.

Bijna aan het eind van het rek ontdekte ik een zwartsatijnen jurk met een plooirok en een strapless kanten lijfje. Het decolleté was hartvormig en tamelijk onthullend. Tony had altijd een goed oog gehad voor stijl en maat, iets dat ik had ontdekt toen hij me had meegenomen om een garderobe voor me te kopen voor de Winterhaven School, een particuliere school voor rijke meisjes. Toen ik de jurk aantrok en in de spiegel keek, voelde ik een tinteling in mijn onderbuik bij het besef van mijn eigen seksuele aantrekkingskracht. Mijn boezem werd omhooggeduwd, waardoor mijn borsten extra opvielen. Ik voelde me heel sexy. Ik wist dat mijn rijpe vrouwelijkheid in deze jurk werd onthuld. Het zachte, onschuldige uiterlijk van vroeger was verdwenen.

Ik stak mijn haar op, om mijn lange, gladde hals goed te laten uitkomen. Ik had een met de hand gebreide, dunne wollen sjaal, die ik om mijn schouders kon slaan en die voor de warme zomeravond voldoende zou zijn. Ik maakte me bijna niet op, alleen een beetje oogschaduw en wat roze lippenstift.

Toen deed ik een stap achteruit en bekeek mezelf in de spiegel. Ik vond het prettig me mooi aan te kleden; ik vond het prettig ergens heen te gaan.

Sinds onze huwelijksreis ging Logan zo op in zijn werk en de fabriek in Winnerow, dat we weinig samen hadden gedaan. Ik was blij dat ik eindelijk had toegegeven aan Tony's herhaalde verzoeken om naar het theater te gaan. Ik vond het een leuk idee om me in Bostons high society te begeven.

Er werd zachtjes op de deur geklopt en ik schrok op uit mijn gepeins. Het was Tony, in een zwarte smoking, een wit hemd en zwart strikje. Even bleef hij alleen maar naar me staan staren met een vreemd bezorgde blik in zijn ogen.

'Wat is er?' vroeg ik.

'Wat? O, nee, er is niets,' stotterde hij. Toen beheerste hij zich, zuchtte en keek me met een warme glimlach aan. 'Ik... er is geen kleur die je meer flatteert dan zwart. Net als je grootmoeder. Mijn God, Heaven, je bent adembenemend mooi. Je grootmoeder was mooi; je moeder was nog mooier; maar jij bent de mooiste.'

'Dank je,' zei ik. 'Maar...'

'Ik hoopte dat je die jurk zou aantrekken. En ik wilde dat je dit zou dragen.' Hij hield een van Jillians kostbaarste diamanten halskettingen en oorhangers op.

'O, Tony, dat kan niet. Dat mag ik niet.' Ik schudde mijn hoofd en deed een stap achteruit.

'Onzin. Ik sta erop. Ze liggen te verkommeren in een la.'

Hij ging achter me staan, legde de ketting om mijn hals en maakte hem snel vast. Toen pakte hij mijn schouders beet en draaide me om naar de spiegel.

'Kijk, jij flatteert de diamanten, en niet omgekeerd,' zei hij. De glinsterende stenen voelden warm tegen mijn huid en wekten die tinteling in mijn buik weer tot leven. Ik hield mijn adem in toen Tony met zijn vingers over de diamanten gleed. Zijn blauwe ogen glansden bijna even fel als de stenen.

'Dank je,' zei ik met een brok in mijn keel. Hij had zijn lippen op mijn haar gedrukt en zijn ogen gesloten.

'Je hebt jasmijn op, Jillians jasmijn. Leigh gebruikte het ook altijd,' fluisterde hij.

'Ja, het stond hier... en ik...'

'Ik ben er blij om,' zei hij. 'Die geur wekt alleen maar goede herinneringen. Vergeet de oorbellen niet,' zei hij. Hij legde ze in mijn palm en hield mijn hand even vast. 'Wacht niet te lang. Ik wil vroeg in het theater zijn om met je op te scheppen.'

'Ó, Tony, alsjeblieft...'

'Ik wacht beneden op je. De limousine staat voor,' zei hij, en was verdwenen. Hij was zo opgewonden, hij zag er twintig jaar jonger uit.

Snel deed ik de oorbellen in en bekeek me nog even in de spiegel. Ik voelde me als een vrouw die met vuur speelt door Tony's herinneringen wakker te maken aan mijn moeder, een jong meisje, dat, als ik Jillians woorden moest geloven, hem had verleid, maar een willig slachtoffer in hem had gevonden.

Maar ik ben niet zo jong en onervaren op het gebied van mannen als mijn moeder, dacht ik. De gebeurtenissen zouden mij niet zo over het hoofd groeien. Ik had de touwtjes in handen; ik wist wat ik deed. Ik ging uit om me te amuseren. Het was prettig om je mooi te voelen en te worden geapprecieerd. Dat was toch niet erg? Dat wilde elke vrouw toch? Welke vrouw droomde niet ervan het middelpunt van de aandacht te zijn?

Maar was het niet zondig je zo te voelen, verliefd te worden op je eigen beeltenis? Dat was immers Jillians zonde geweest; verliefd worden op zichzelf, eeuwig jong en mooi willen blijven? Was de waanzin haar straf? Zou die ook de mijne worden?

Ik pakte mijn sjaal en sloeg hem om mijn schouders en wierp nog een laatste blik in de spiegel. Heel even flitste een van de foto's van mijn moeder in haar fotoalbum voor mijn ogen. Haar vader, Cleave Van Voren, was weg. Jillian was van hem gescheiden en met Tony begonnen. Daar was mammie met een nieuwe man, een veel jongere en knappere man, de twintigjarige Tony Tatterton. En vreemd genoeg kon dat mooie, stralende meisje, dat daarvoor zo zelfverzekerd en openhartig naar de camera had geglimlacht, zelfs geen flauw, geforceerd glimlachje opbrengen. In haar ogen lag een duistere, verontruste blik, net zoals in de flits van het beeld dat ik in mijn spiegel zag.

Keek ik naar een herinnering van haar of van mijzelf? De foto was zo profetisch geweest. Wat voorspelde dit beeld voor mij?

Ik weigerde mijn vrolijke, opgewonden stemming door iets te laten verstoren, lachte om wat ik mijn dwaze fantasie noemde en holde de kamer uit. Mijn lach volgde me even en werd toen weggesloten in de slaapkamer, in de schaduw met alle andere spookgeluiden die rondwaarden in Farthinggale Manor.

Het toneelstuk was een succes, een briljante komedie zonder één vervelend moment. Het was een historisch stuk over een jong meisje dat zou worden uitgehuwelijkt aan een seniele oude miljonair. Ze was eigenlijk verliefd op zijn zoon, maar in het huwelijkscontract stond dat als ze niet met de oude man trouwde, de zoon geen cent zou erven. De oude man stierf voordat de eerste acte was afgelopen, maar de zoon en het mooie jonge meisje deden net of de oude man nog leefde. Hij zat altijd te slapen of te suffen in een stoel. Het stuk bood veel gelegenheid tot humoristische situaties. Natuurlijk eindigde alles goed, zelfs toen het verliefde stel getrouwd was.

'Zou je niet willen dat het leven was als een toneelstuk of een film?' vroeg Tony me op weg naar Farthy. 'Altijd: En ze leefden nog lang en gelukkig?'

'Natuurlijk,' gaf ik toe.

'Weet je, soms heb ik het gevoel dat al mijn geld net een fort is. Het is waar dat je geen geluk kunt kopen, maar je kunt het ongeluk afkopen, je geld gebruiken om het leven gemakkelijker te maken, comfortabeler.'

'Zoals je voor Jillian hebt gedaan?'

'Ja,' zei hij. Hij draaide zich naar me toe in het donker van de auto. Zijn ogen waren onzichtbaar in het duister, maar nu en dan onthulde een passerende auto of straatlantaarn de droevige uitdrukking op zijn gezicht. 'Zoals ik heb gedaan voor Jillian.'

'En wat je voor mij hebt gedaan,' voegde ik eraan toe.

'Hoe bedoel je?'

'Logan voor me kopen.' Ik zei het simpel en nuchter, alsof het té voor de hand liggend was om te ontkennen.

'Maar, Heaven, je wilt toch niet beweren -'

'Het doet er niet toe,' verzekerde ik hem.' Ik heb het laten gebeuren, dus wil ik het zelf... dit rijke leven, Farthy, omringd door zoveel goede en mooie dingen, en toch met het gevoel dat ik iets waardevols doe door Logan weg te sturen om die fabriek in Winnerow te bouwen. Ik hoop alleen maar dat het ook een happy ending heeft,' besloot ik.

'Dat heeft het,' beloofde hij en kneep geruststellend in mijn hand. 'Maar laten we niet sentimenteel worden vanavond,' zei hij, en de serieuze, sombere toon verdween uit zijn stem. 'Het is een veel te mooie avond geweest. Heb je gezien hoe de mensen naar je keken? Hoe jaloers sommige vrienden van me waren? Ze wisten eerst niet wie je was.' Hij grinnikte. Hij had iets over zich van een kleine jongen. Hij had plezier, was aan het spelen. Tony was meestal zo'n serieuze man, zo verdiept in zijn plannen en de zaak. Ik zag zelden die luchthartige, vrolijke kant van hem.

Voor het eerst dacht ik aan hem als een man, en ik vroeg me af hoe het voor hem moest zijn om getrouwd te zijn met Jillian, een vrouw te hebben die krankzinnig was. Nooit een kameraad te hebben, nooit iemand om mee te gaan eten of naar het theater te gaan. In het kort, niemand om Hef te hebben.

Ik herinnerde me hoe vrolijk en actief hij en Jillian waren toen ik voor het eerst in Farthy kwam. Al die opwindende reizen die ze maakten, naar Californië, Europa, al die grote feesten en elegante diners... plotseling was daar een eind aan gekomen. Het enige wat hij nog had was zijn werk... en mij.

Eenzaamheid was het ergst van alles, dacht ik; schadelijker dan de ijzigste vorst in de winter, het wiegde het hart in een winterslaap. Het had niemand om voor te leven, voor wakker te blijven, om snel en fel voor te kloppen. De eenzamen hadden slechts herinneringen en hoop, dromen en illusies. Onder hun kerstbomen lagen mooi ingepakte, lege dozen.

Het was wreed van me om het hem kwalijk te nemen dat hij zijn geld gebruikte om Logan en mij in Farthy te houden, dacht ik. Nu Troy dood en Jillian krankzinnig was, waren wij alles wat hij had. Ik kon zijn jaloezie begrijpen op alles dat mijn aandacht afleidde van Farthinggale. Hij was niet als Luke. Pa had zijn mooie, jonge vrouw in het kraambed verloren en was toen met een andere vrouw getrouwd, die hem kinderen schonk. Toen ze hem verliet, gaf hij het op en verkocht zijn gezin, maar vond al gauw weer een nieuwe vrouw en een nieuw leven. Tony was anders. Zelfs met al zijn geld en macht kon hij het verleden niet vergeten en opnieuw beginnen. Ik moest zijn onwrikbare trouw en toewijding bewonderen, ook al zouden sommigen waarschijnlijk zeggen dat mijn vader, die veel armer was en

gebonden aan het circus dat nu zijn eigendom was, er beter aan toe was.

'Wil je nog een glas cognac voor we naar bed gaan?' vroeg Tony toen we vlak bij Farthy waren, ik moet me altijd even ontspannen, en je wordt er goed warm van.'

Ik stemde toe en we liepen naar de zitkamer, waar Curtis al een vuur in de open haard had aangelegd. Hij bracht de drankjes, en Tony en ik praatten nog even over het toneelstuk, over de mensen die hij aan me had voorgesteld en over zijn plannen voor de verdere uitbreiding van Tatterton Toys. Tenslotte werd ik moe, en ik excuseerde me en ging naar mijn kamers. Hij bleef achter met zijn cognac en staarde in de vlammen.

Op de overloop keek ik naar Jillians suite en zag dat Martha Goodman me wenkte. Ze had een ochtendjas aan en pantoffels en leek erg opgewonden.

'Ze heeft een slechte nacht,' fluisterde ze, terwijl ze de gang opliep. 'Ze heeft het altijd moeilijk met dit weer.'

'Heb je haar haar medicijnen gegeven?'

'Ja, maar ze helpen niet veel vanavond.' Ze fronste haar voorhoofd.

'Rusteloos, hè?' De zeewind stak op en zelfs midden in het grote huis konden we hem om het dak en de ramen horen gieren.

'Ja. Ze lag steeds maar te mompelen over Abdulla Bar. Ze beweerde dat ze het paard om het huis hoorde galopperen en hinniken. Ze was er zo zeker van, dat ik eerlijk moet bekennen dat ik ervan onder de indruk kwam. Eerder op de avond heb ik Curtis zelfs naar buiten gestuurd om te kijken of een van de paarden was losgebroken. Dat was natuurlijk niet het geval.'

'O, hemel. Moet ik het aan meneer Tatterton vertellen? Misschien dat we -'

'Nee, nee. Ik wilde er alleen even met iemand over praten, met iemand anders dan een van de bedienden. Die brengen me soms nog meer van streek dan mevrouw Tatterton.-' Ze kneep even in mijn hand. 'Het geeft niet. Het komt wel goed. We gaan nu slapen. Maakt u zich niet ongerust.'

'Roep me als er moeilijkheden zijn. Wees niet bang, dat kun je rustig doen.'

'Dank u, mevrouw Stonewall. Ik ben zo blij dat u hebt besloten hier te blijven. Het is een hele troost te weten dat u hier vlakbij slaapt,' zei ze met een duidelijk opgeluchte klank in haar stem.

'Welterusten, Martha.' Ik gaf haar een klopje op haar hand en ging naar mijn suite.

Terwijl ik hel bed opensloeg, kletterde de regen hard tegen de ramen. Het leek of talloze kleine diertjes langs het glas op en neer ijlden. Toen ik naar buiten keek was het of ik naar een zwartfluwelen gordijn keek. Slechts een enkele bliksemflits gaf enig zicht, en als die straal van hemelse elektriciteit door de koude, gitzwarte lucht schoot, vervormde hij alles daaronder - bomen, prieel, tuinmeubels. Alles leek vloeibaar wat ik zag, veranderde van vorm, werd uitgerekt, danste op en neer. Het was een nachtmerrieachtige wereld. Een nacht waarin je gemakkelijk geesten kon zien. Ik deed de gordijnen stevig dicht en ging naar bed; ik wilde slapen en wakker worden als het zonnetje naar binnen scheen.

Ik draaide het licht uit en trok het dekbed hoog over mijn schouders, nestelde me in de warmte ervan en deed mijn ogen dicht. Gelukkig viel ik bijna onmiddellijk in slaap.

Maar ik sliep nog niet lang, toen ik door iets gewekt werd. Het was pikdonker in mijn slaapkamer, maar ik voelde een andere aanwezigheid. Ik besefte dat ik wakker was geworden door het geluid van de deur die openging, het zachte geklik van de deurknop. Ik staarde in de duisternis en zag een vage omtrek.

'Wie is daar?' vroeg ik met een hees gefluister. Mijn hart begon te bonzen. Ik voelde een kille angst door me heen gaan. 'Is daar iemand? Tony?'

Ik hoorde het geluid van voetstappen en zag de deur open- en dichtgaan. Ik ving slechts een glimp op van de gestalte die was binnengekomen en weer weggegaan. De geheimzinnige gedaante was te veel in het donker om te kunnen zien wie het was.

Ik sprong uit bed, knipte het kleine lampje op het tafeltje naast mijn bed aan. Toen trok ik mijn ochtendjas aan en liep naar de deur. De lampen in de gang waren gedimd, zodat alle schaduwen breder en langer waren. Ik meende een deur zachtjes te horen dichtvallen en liep de gang op om te kijken, maar ik zag niemand. Kon het Jillian zijn geweest? vroeg ik me af. Was ze langs de slapende Martha Goodman geslopen en naar mijn suite gegaan? Of was het Tony geweest, die me iets kwam vertellen, maar van gedachten was veranderd? Ik bleef nog even staan luisteren en wilde teruggaan naar mijn suite, toen ik iets vochtigs voelde onder mijn voeten. Ik knielde en betastte het kleed. Wie het ook was, hij had de regen mee naar binnen genomen.

Verontrust en verward ging ik weer naar bed. Het was nog nooit bij me opgekomen mijn slaapkamer op slot te doen, maar nu deed ik het. Toch bleef ik nog heel lang wakker liggen, en toen ik eindelijk in slaap viel, was het een opluchting. Ik werd wakker door de geluiden van het ontwakende huis - bedienden die rondliepen, ramen en gordijnen die werden geopend, het ontbijt dat werd klaargemaakt. Ik luisterde even en ging toen snel rechtop in bed zitten.

Had ik me die nachtelijke bezoeker verbeeld? Had ik het gedroomd? Of was er werkelijk iemand in mijn kamer geweest? Ik trok mijn ochtendjas en pantoffels aan en liep naar de deur van mijn slaapkamer. Die was op slot. Als ik dat niet had gedroomd, kon ik die andere dingen ook niet hebben gedroomd. Ik deed de deur van de suite open en keek naar het kleed in de hal. De vochtige plek was verdwenen, maar er was een andere aanwijzing. Er zat een beetje modder op het kleed. Wie was het geweest?

Ik kleedde me snel aan, vastbesloten het geheim op te lossen, maar ik kon het niet aan Tony vragen. Hij had vroeg ontbeten en was vertrokken naar zijn werk. Dus klampte ik Curtis aan in de eetkamer en vroeg hem of hij iets wist. Het was duidelijk niet verstandig. De man werd doodsbang. Hij dacht kennelijk dat het een bevestiging was van Rye Whiskey's verhalen over het bovennatuurlijke.

'Nee, mevrouw Stonewall,' zei hij. 'Ik heb niet rondgelopen en ik heb niemand gezien, maar het is niet de eerste keer dat ze iemand 's nachts door liet huis hebben horen lopen. Rye Whiskey zegt dat het een van meneer Tattertons voorouders moet zijn. Hij zegt dat een van hen vermoord kan zijn en dat zijn ziel hier ronddwaalt.'

'Dat is belachelijk. Zeg tegen Rye dat ik hem wil spreken.'

'Heel goed, mevrouw,' zei Curtis en verdween in de keuken. Een paar minuten later kwam Rye binnen. De forse, grijsharige zwarte man zag eruit of hij zelf de hele nacht op was geweest.

'Wat is dat voor verhaal over een vermoorde voorouder die 's nachts door de gangen zwerft? Vind je niet dat je een beetje te ver gaat met die verhalen van je, Rye? Curtis gelooft het nu al, en Martha Goodman zegt dat sommige bedienden doodsbang zijn.'

Hij glimlachte naai" me en schudde zijn hoofd.

'U hebt hem gisteravond gehoord, hè, Miss Heaven?' Hij knikte alsof hij me het antwoord in de mond wilde geven.

ik heb iets gehoord en iemand gezien, een glimp, maar het was geen geest,' zei ik, mijn blik afwendend.

ik heb hem ook gehoord,' zei Rye.

'En je hebt je angst weggedronken, jezelf in slaap gedronken?' vroeg ik, terwijl ik hem weer aankeek, is dat het?' Hij hoefde niets te bekennen; ik zag het aan zijn gezicht. 'De bedienden worden werkelijk bang, Rye. Wil je dat ik meneer Tatterton vertel wat hier gebeurt?'

'Hij weet het al, Miss Heaven,' zei Rye, die zich naar me toeboog, ik heb hem 's nachts zelf zoekend zien rondlopen. Wie weet?' Rye richtte zich weer op. 'Misschien heeft meneer Tatterton zijn dode familielid wel ontmoet?'

Even staarde ik hem alleen maar aan.

'Dat is idioot! Wat een belachelijke opmerking, Rye. Het spijt me dat ik ooit naar je verhalen over bijgeloof en zo heb geluisterd.'

'Het spijt me, Miss. Ik moet terug naar de keuken om het ontbijt voor mevrouw Tatterton klaar te maken.'

'Ga maar. Aan jou heb ik ook niks.' Ik keek hem na, en toen naar Curtis, die er als altijd als een houten Indiaan voor een tabakswinkel bij stond, ik kan niet geloven dat je die wartaal serieus neemt,' zei ik, maar het klonk minder overtuigd dan ik gewild had. Ik liet mijn ontbijt staan en liep naar buiten om na te denken.

Sinds de dag waarop ik verdwaald was toen ik uit de bungalow was gevlucht, had ik de doolhof vermeden, maar deze ochtend, misschien door de vreemde gebeurtenissen van de afgelopen nacht, werd ik op onverklaarbare wijze erheen getrokken. Zodra ik buiten kwam had ik het gevoel of ik in een droom stapte. De ochtendlucht nam een donkerblauwe kleur aan toen een grote wolk voor de zon schoof. De nevel en dauw waren opgelost in de zon, maar de schijnbaar altijd aanwezige kring van nevel rond de doolhof hing nog boven de heggen. Ik liep even snel de doolhof binnen als vroeger, toen Troy nog leefde, en ik heen en weer draafde tussen zijn kleine bungalow en het grote huis. Ik sloot mijn ogen en snoof de zoete geur op van de groene heggen. Ik liep zo hard, dat toen ik aan de andere kant weer naar buiten kwam en tegenover de bungalow stond, ik naar adem hijgde.De grote wolk voor de zon was verdwenen en de wereld om me heen was weer helder.

Ik keek achter me naar de donkere gangen van de doolhof; ik had echt het gevoel dat ik uit de duisternis in het licht was getreden, uit verdriet in geluk, uit wanhoop in optimisme. Ja, veel mensen zagen ertegen op de doolhof te betreden, want de meesten waren bang voor zijn geheim, maar ik had al lang geleden geleerd dat je bereid moest zijn risico's te nemen als je het ware geluk wilde vinden.

De bungalow was nog net als ik hem de laatste keer had aangetroffen - verstard in de tijd, goed onderhouden, maar spookachtig leeg en stil. Ik sloeg mijn armen over elkaar en liep langzaam naar de voordeur. Daar aarzelde ik. Waarom was ik teruggegaan naar de bungalow? Waarom kwelde ik mezelf? Waarom had ik erin toegestemd in Farthinggale Manor te gaan wonen, waar ik wist dat al deze herinneringen levend zouden blijven? Ik kwelde mezelf met de geluiden, de visioenen en de geuren. Ik strafte mezelf voor zonden die ik niet had begaan.

Ofwel? Was het niet zondig om van Troy te houden, omdat hij mijn oom was? Was het niet zondig om zijn hart te vervullen van hoop en hem alleen te laten met zijn verdriet? Was het niet zondig om afwezig te zijn op de dag waarop hij me het hardst nodig had, toen hij de zee inreed om zijn ellende te verdrinken? Ik had de snaren van zijn hart beroerd en hem toen achtergelaten, ongebruikt en zwijgend als de piano in de muziekkamer. De muziek bestond alleen nog in mijn herinnering; de piano had geen nut meer.

Ja, deze bungalow betreden was een andere manier om de kwelling voort te zetten, maar ik voelde me of ik gedreven werd door een hartstochtelijke geest. Ik deed de deur weer open en ging de bungalow binnen, die eens de warme en comfortabele omgeving had gevormd voor onze liefde en beloften.

De laatste keer dat ik hier binnen was geweest, was ik zo geschokt geweest door de realiteit dat ik was gevlucht. Ik had verwacht dat het stof zich zou hebben opgehoopt, dat de bungalow een relikwie zou zijn uit het verleden, maar Tony had de bungalow in stand gehouden, en hij zag er nog net zo uit als toen Troy leefde. Hij was onveranderd sinds de laatste keer dat ik er was geweest, precies zoals ik hem in mijn hart had gesloten. Maar toch, toen ik wat nauwkeuriger om me heen keek, proefde ik een andere atmosfeer. De bungalow was niet alleen verstard in de tijd; hij leefde ook in het heden. Ik besefte dat alle antieke klokken gelijk liepen. Als om de nadruk daarop te leggen sloeg de staande klok het uur en de lichtblauwe muziekdoosklok in de vorm van de bungalow, opende zijn voordeur en het gezinnetje kwam naar buiten en ging weer naar binnen op de lieflijke, obsederende melodie.

Ik liep naar de werktafel waar Troy zijn Tatterton-creaties maakte. Er lagen een stuk of zes piepkleine harnasjes op en een paar stukjes zilver in de vorm van een S met gaatjes aan de uiteinden. Ernaast lagen kleine boutjes, gereed om te worden aangebracht. Als de zilveren schakeltjes aan elkaar bevestigd werden kon het kleine pantser vrij bewegen. Ze waren zo klein en me zo dierbaar! Wal ik vreemd vond was dat al die stukjes zo schoon en stofvrij waren. Een paar van Troys instrumenten lagen nog op de tafel ernaast. Ik wist het natuurlijk niet zeker, want de vorige keer was ik hals over kop uit de bungalow gevlucht, maar ik had de indruk dat het gereedschap toen keurig was opgeborgen in de nissen in de muur. En ik kon me ook niet herinneren dat ik al dat werk op tafel had zien liggen. Had Tony een ander in Troys bungalow laten wonen en werken?

Ik besloot verder op onderzoek uit te gaan. Tot mijn verbazing was de keuken goed voorzien van voedsel, vers voedsel. Toen ik mijn hand op de ketel legde die op het fornuis stond, voelde ik dat hij nog warm was. Iemand had kort geleden water gekookt. Waarom vond Tony het goed dat de bungalow gebruikt werd? Was hij daarom zo afwerend toen ik het vroeg? Had hij daarom gezinspeeld op zijn verdriet over Troys dood, om een eind te maken aan ons gesprek?

Toen ik om me heen keek zag ik dat er nog meer nieuw werk was, niet alleen het kleine hamasje op tafel. Ik zag de miniatuur middeleeuwse mensen, kasteeltjes en strohutten naast elkaar op de planken staan. Ik zag een replica van een oud-Engelse kathedraal, die gedeeltelijk beschilderd was, en waarin nog een paar gebrandschilderde raampjes ontbraken, en de opzet van een feodaal slagveld met ridders te paard, die hun lansen ophieven tegen mannen met pijl en boog in mosgroene kledij. Op een kleine heuvel stond een mooi meisje, dat ongetwijfeld bezorgd was voor haar jonge ridder. Twee hofdames stonden naast haar en hielden pietepeuterige zakdoekjes voor hun gezicht.

Nu begreep ik wat Tony deed, en het werd me koud om het hart. Hij had me in de waan gebracht dat hij uit een soort schuldgevoel de bungalow onderhield als een levend altaar voor zijn dode broer, terwijl hij alleen maar aan zijn fabriek dacht, zijn kostbare stukjes speelgoed. Hij had iemand gevonden die evenveel talent bezat als Troy en hem in Troys bungalow geïnstalleerd! Hij schaamde zich en was bang dat ik er achter zou komen en zou weten wat hem het meest ter harte ging - geld verdienen, en nog meer geld verdienen. De dingen waarvan ik had gedacht dat ze voor hem even heilig en dierbaar waren als voor mij, waren dat dus niet. Ik voelde me als een vrouw die ontdekt dat haar vader de kleren en sieraden van haar overleden echtgenoot heeft weggegeven.

Woedend draaide ik me om en wilde weghollen. Ik was van plan terug te gaan naar Farthy om op Tony te wachten en hem mijn ontdekking voor de voeten te werpen. Maar iets trok mijn aandacht - de deur naar het souterrain van de bungalow stond op een kier. Ik staarde er even naar en glimlachte toen bij mezelf. Natuurlijk, dacht ik. Wie het ook was die Tony had aangenomen en het gebruik gegeven van de bungalow, had me horen aankomen en zich in de kelder verborgen. Misschien had Tony hem voor me gewaarschuwd en gezegd dat hij een confrontatie met mij moest vermijden. Maar ik was vastbesloten hem te achterhalen, zodat ik een definitief bewijs had.

Ik liep naar de deur en daalde de trap af, maar ik was vergeten hoe donker het beneden was in die grote, raamloze ruimte en in de tunnels die naar het grote huis voerden, dus ging ik terug naar boven. Ik vond een kaars op dezelfde plaats als vroeger, en daalde toen weer af naar de kelder.

Het kleine, gele vlammetje wierp een trillende gloed op de muren van de kelder. Telkens als ik links of rechts een bocht nam, sneed het vage licht door het duister en zag ik de vloer en de muren van de donkere, lege ruimte. Hij moest zich hebben teruggetrokken in de tunnels, dacht ik. Ik liep langzaam verder en herinnerde me hoe ongeduldig ik altijd was, omdat de kaars werd uitgeblazen als ik te snel vooruit wilde komen. Toen Troy me voor het eerst de tunnels liet zien, vertelde hij me dat hij als kleine jongen altijd bang was geweest in die onderaardse gangen. Bij elke bocht vreesde hij een monster of een geest tegen te komen.

Maar ik verwachtte nu geen monsters of geesten. Ik verwachtte een angstig mannetje, bang voor zijn baan, bang te worden betrapt, bang voor Tony's woede. Ik wist dat het niet eerlijk was mijn eigen woede op hem te luchten, maar ik kon mijn drift niet meer bedwingen. De bungalow en alles erin was van Troy en van niemand anders. Het was een afschuwelijke gedachte dat een vreemde in zijn bed zou slapen en zijn dierbare dingen zou aanraken.

Ik hoorde het geluid van voetstappen voor me. Wie het ook was, hij trok zich snel terug, vluchtte voorliet licht van mijn kaars. Ik hield de kaars bij de grond en zag de afdruk van voetstappen. Sommige leken vers; andere zagen eruit of ze de vorige nacht konden zijn gemaakt.

Toen ik om me heen keek besefte ik dat ik al bijna de helft van de weg door de tunnels had afgelegd. Hoe lang kon dit nog doorgaan? Besefte die man dan niet dat hij niet kon ontsnappen? En was hij niet bang om zo hals over kop door het duister te vluchten? Misschien ontmoetten Tony en zijn nieuwe werknemer elkaar sinds mijn terugkeer in Farthy wel heimelijk hier in de tunnels.

'Wie u ook bent,' riep ik, 'u kunt beter naar voren komen. Ik volg u helemaal naar Farthy en dat zou wel eens minder plezierig voor u kunnen zijn. Kom naar voren. Ik weet dat u in de hut was; ik weet dat u voor Tony werkt.'

Ik wachtte en luisterde. Het bleef plotseling doodstil.

'U doet heel dom,' zei ik. 'Ik heb het werk gezien dat u hebt gemaakt; ik weet wat u doet. Het is zinloos om weg te lopen.'

Ik wachtte weer. Nog steeds niets.

'Oké, dan krijgt u uw zin,' zei ik, en liep naai- voren.

Ik legde mijn linkerhand om het vlammetje, om het te beschermen legen de tocht die werd veroorzaakt door mijn snellere tempo. Ik aarzelde geen seconde als ik bij een bocht kwam. Ik wist waar ik was en ik wist precies hoe ver het nog was naar Farthy. Ik zou bij een steile, smalle trap komen aan de achterkant van de keuken. Het ontbijt was al voorbij. Als alles was opgeruimd, was er misschien niemand in de keuken, dacht ik. Tony's geheime werknemer zou het huis in kunnen vluchten en door een van de zijingangen ontsnappen voor ik hem had ingehaald. Haastig besloot ik het kaarslicht te vergeten en te gaan hollen. Ik wist nog precies hoe de tunnels liepen. Het was pikdonker, maar door me te oriënteren op de muren, kwam ik snel vooruit. Na de laatste bocht bleef ik staan. Er stond iemand op nog geen meter afstand, bij een van de deuren die nergens heen leidden.

Hij bewoog zich niet; ik kon hem zelfs niet horen ademhalen. Ik bleef staan luisteren, maar hij leek slechts een schaduw die versmolt met de duisternis, bijna niet ervan te onderscheiden. Maar mijn ogen, die gewend waren geraakt aan het gebrek aan licht, konden het donkere silhouet voor me duidelijk zien. Het leek of hij zich tegen de muur drukte, in de hoop dat ik langs hem heen zou lopen. De gestalte had iets bekends. Onwillekeurig moest ik denken aan de gedaante die de vorige nacht mijn slaapkamer was binnengekomen.

'Wie is daar?' vroeg ik fluisterend. 'Wie bent u? Woont u in Troys bungalow?'

Even bleef het stil, toen hoorde ik hem fluisterend antwoorden.

'Ja,' zei hij.

Het geluid had iets zo bekends dat mijn hart begon te bonzen. Ik morrelde aan de lucifers, maar mijn vingers trilden zo hevig dat ik er niet één kon aanstrijken om de kaars te laten branden.

'Ga weg,' fluisterde hij met een schorre, kennelijk vervormde stem. 'Steek die kaars niet aan. Ga weg.'

Ik zag dat hij zijn armen voor zijn gezicht hield, alsof hij wilde beletten dat ik hem zou zien. Toen draaide hij zich om en liep de tunnel in waarvan ik wist dat die nergens heenvoerde. Ik aarzelde. Iets zei me te doen wat hij vroeg, me om te draaien en terug te gaan. We moeten het lot niet tarten, zei een stem in me. Soms zijn we te trots en te doelbewust voor ons eigen bestwil. Het zou niet de eerste keer zijn dat ik bij een tweesprong kwam en de gevaarlijkste weg zou kiezen.

Maar het was meer dan koppigheid dat me naar voren dreef. En meer dan woede op Tony. Nee, een ander deel van mezelf sloeg alle voorzichtigheid in de wind. Het deel van me dat had geslapen en zich nu weer begon te roeren. Zonder verder te aarzelen stak ik de kaars aan, die het donker moest verdrijven en me het antwoord geven.

Ik liep naar het donkere eind van de tunnel. De kaars schoof het gordijn van de duisternis opzij om me te laten passeren, maar viel als een ijzeren deur achter me dicht als ik doorliep. Ik dacht aan Rye Whiskey's verhalen over geesten en rusteloze voorouders. Welke betere weg konden ze kiezen om uit hun graf op te staan dan door de geheime tunnels? Alle angsten uit mijn jeugd keerden terug. Kon Toms rusteloze geest in deze onderaardse tunnels verzeild zijn geraakt? Zou ik in die duistere hoek de geest van mijn moeder tegenkomen? Ik keek achterom. Was het te laat om me te bedenken? Had ik de grens al overschreden?

Ik liep de eerste bocht om. De tunnel liep nog iets verder door, tot aan de muur die Tony had gebouwd om indringers van buitenaf tegen te houden. Waar was die donkere gestalte die ik een paar ogenblikken geleden had aangesproken? Kon ik langs hem heen zijn gelopen? Ik vertraagde mijn pas en hield de kaars hoger, bijna een armlengte voor me.

Plotseling voelde ik een tochtvlaag rechts van me. Ik draaide me om toen hij uit de schaduw te voorschijn kwam. Ik hield de kaars lager en hij klemde zijn hand om het kleine vlammetje om het licht te doven.

Maar het was al te laat. Het vlammetje van de kaars had zijn gezicht een secondelang verlicht. Zijn ogen leken nog zichtbaar toen de vlam gedoofd was; het waren ogen die ik ogenblikkelijk en altijd zou herkennen.

'Troy!' riep ik uit.

'Heaven,' fluisterde hij.

Een secondelang wist ik niet zeker of ik een geest had gezien of een spookbeeld van mijn eigen angstige en verontruste geest.

Ik stak de kaars weer aan om de waarheid te ontdekken.