20

Rizzoli sloot de map met de paperassen die de politie van Maine hun had gefaxt en keek uit het raampje naar de voorbijglijdende bossen en de witte boerderijen die hier en daar tussen de bomen opdoken. Ze werd altijd een beetje misselijk wanneer ze in de auto las, en de details van Maria Jean Waites verdwijning maakten het onpasselijke gevoel alleen maar nog erger. De lunch die ze onderweg hadden gegeten, hielp daarbij ook niet. Frost had per se broodjes kreeft willen eten bij een van de restaurantjes langs de kant van de weg, en hoewel ze de maaltijd op het moment zelf best lekker had gevonden, brak de mayonaise haar nu op. Ze staarde voor zich uit naar de weg in de hoop dat het onpasselijke gevoel snel zou wegtrekken. Gelukkig was Frost een kalme, weloverwogen chauffeur die geen onverwachte bewegingen maakte en zijn voet met constante druk op het gaspedaal hield. Ze had het altijd al prettig gevonden dat hij zo voorspelbaar was, maar nu ze zich zo naar voelde, waardeerde ze dat eens te meer.

Naarmate ze zich beter begon te voelen, kreeg ze meer oog voor het natuurschoon. Ze was nog nooit zo ver Maine ingetrokken. Het noordelijkste punt dat ze ooit had bereikt was Old Orchard Beach waar ze als tienjarige met haar ouders en broers een zomer had doorgebracht. Ze herinnerde zich de boulevard en de draaimolen, blauwe suikerspinnen en geroosterde maïskolven. En ze herinnerde zich dat ze de zee in was gelopen en hoe koud het water was geweest, zo koud dat het als ijspegels tot in haar botten was doorgedrongen. Maar ze was doorgelopen, juist omdat het van haar moeder niet had gemogen. ‘Het is te koud voor je, Janie,’ had Angela gezegd. ‘Blijf maar op het warme zand.’ Waarop Jane’s broers natuurlijk hadden geroepen: ‘Nee, ga d’r maar niet in, Janie; straks bevriezen je lelijke spillebenen nog!’ Dus had ze het wel gedaan, was ze met een vastbesloten gezicht over het zand naar de plek gemarcheerd waar de branding rolde en schuimde, en in water gestapt dat haar adem had doen stokken. Het was echter niet de koude beet van het water die ze zich na al deze jaren herinnerde; het was de hitte van de blikken van haar broers die treiterend op het strand naar haar stonden te kijken en haar uitdaagden steeds verder het water in te lopen dat haar de adem benam. En dus had ze dat gedaan, was het water gestegen tot haar dijen, haar middel, haar schouders, zonder aarzelen was ze doorgelopen, zonder ook maar een pauze te nemen om zich te vermannen. Ze was verbeten doorgegaan omdat het niet pijn was die ze het meest vreesde, maar vernedering.

Nu lag Old Orchard Beach ruim honderdvijftig kilometer achter haar en leek het landschap dat ze vanuit de auto zag helemaal niet op het Maine dat ze zich uit haar kinderjaren herinnerde. Zover noordwaarts waren er aan de kust geen boulevards en draaimolens meer. In plaats daarvan zag ze bomen, groene velden en hier en daar een dorp, verankerd rond een witte kerktoren.

‘Alice en ik komen hier ieder jaar in juli,’ zei Frost.

‘Ik ben hier nog nooit geweest.’

‘Meen je dat?’ Hij keek naar haar met een verbaasde blik die haar irriteerde. Een blik die zei: wat een saaie piet.

‘Ik heb er nooit een reden toe gehad,’ zei ze.

‘De ouders van Alice hebben een huisje op Little Deer Isle. Daar gaan we altijd naartoe.’

‘Gut, ik had niet gedacht dat Alice daar een type voor was.’

‘Nou, ze noemen het een huisje, maar het is van alle gemakken voorzien, hoor. Met een echte badkamer en warm water.’ Frost lachte. ‘Denk maar niet dat Alice het bos in zou duiken om een plas te doen.’

‘Alleen dieren zouden in de bossen hun behoefte moeten doen.’

‘Ik houd van de bossen. Als ik kon, zou ik hier gaan wonen.’

‘En alle opwinding van de grote stad mislopen?’

Frost schudde zijn hoofd. ‘Ik weet precies wat ik níét zou missen. Alle ellende. Alle dingen waardoor je je afvraagt wat er in godsnaam mis is met de mensen.’

‘En jij denkt dat het hier beter is?’

Hij gaf niet meteen antwoord en hield zijn blik op de weg, terwijl een eindeloos tapijt van bomen aan de ramen voorbijgleed.

‘Nee,’ zei hij uiteindelijk. ‘Aangezien dat de reden is waarom we hierheen zijn gekomen.’

Ze keek naar de bomen en dacht: de moordenaar is ook hierheen gekomen. De Heerser, op zoek naar een prooi. Misschien heeft hij deze weg genomen, gekeken naar deze bomen en is hij bij datzelfde eettentje gestopt om net als wij broodjes kreeft te eten. Niet alle seriemoordenaars kwamen naar de stad. Sommigen zwierven over landwegen of trokken naar kleine dorpen, waar men zijn buren niet wantrouwde en de voordeuren van het slot liet. Was hij hier op vakantie geweest en had hij een gelegenheid aangegrepen die te mooi was om te laten schieten? Ook seriemoordenaars houden van vakantie. Ze maken ritjes buiten de stad en genieten van de geur van de zee, net als iedereen. Het zijn immers mensen.

Tussen de bomen werden glimpen zichtbaar van de zee en van granieten klippen, een ruig landschap waar ze meer van zou hebben genoten als de dader niet ook hier was geweest.

Frost minderde vaart en rekte zijn nek om de weg af te spieden. ‘Hebben we de afslag gemist?’

‘Welke afslag?’

‘Ergens aan de rechterkant had de Cranberry Ridge Road moeten zijn.’

‘Ik heb niks gezien.’

‘We rijden al veel te lang. We hadden hem allang moeten zien.’

‘En we zijn nog aan de late kant ook.’

‘Ik weet het; ik weet het.’

‘Laten we Gorman even oppiepen om hem te vertellen dat de domme stadsmensen in het bos verdwaald zijn.’ Ze klapte haar mobieltje open en keek fronsend naar het zwakke signaal. ‘Denk je dat zijn pieper het hier doet?’

‘Wacht even,’ zei Frost. ‘Ik geloof dat ik daar al hulp zie.’

Een eindje verderop stond een auto met een officieel nummerbord aan de rand van de weg geparkeerd. Frost stopte ernaast en Rizzoli draaide haar raampje open om met de bestuurder te praten. Nog voor ze kon zeggen wie ze was, vroeg de man hun: ‘Zijn jullie de agenten uit Boston?’

‘Hoe weet u dat?’ vroeg ze.

‘Door de nummerplaten van Massachusetts. Ik dacht al dat u het niet zou kunnen vinden. Ik ben rechercheur Gorman.’

‘Rizzoli en Frost. We wilden u net oppiepen om te vragen hoe we moeten rijden.’

‘Hier aan de voet van de heuvel heb je niet veel aan mobiele telefoons. Slechte ontvangst. Volg mij maar de berg op.’ Hij startte de motor van zijn auto.

Als Gorman hun niet de weg had gewezen, zouden ze Cranberry Ridge finaal voorbij zijn gereden. Het was een smalle ongeplaveide weg die dwars door het bos liep en slechts stond aangegeven met een bordje op een houten paal waarop stond: fire road 24. Ze hobbelden over de voren, door een dichte tunnel van bomen die het uitzicht geheel belemmerden. Het was een stijgende weg met grillige bochten. Opeens maakte het bos plaats voor een uitbarsting van zonlicht, en zagen ze terrastuinen en een groen gazon dat opliep naar een groot, laag huis boven op de heuvel. Frost werd zo verrast door de verandering in het landschap dat hij automatisch remde. Ze staarden allebei naar de open plek.

‘Wie had dat nou kunnen denken,’ zei hij. ‘Je verwacht dat zo’n hobbelweggetje hooguit naar een vakantiehuisje of een stacaravan leidt. Niet naar zoiets.’

‘Misschien laten ze hem juist daarom zo.’

‘Om gespuis weg te houden?’

‘Ja. Alleen is dat niet gelukt.’

Tegen de tijd dat ze achter Gormans auto stopten, stond hij op de oprit te wachten om hen een hand te geven. Net als Frost droeg hij een pak, maar het zijne paste hem niet goed, alsof hij erg was afgevallen sinds hij het had gekocht. Op zijn gezicht lag de schaduw van een oude ziekte en de huid was bleek en slap.

Hij gaf Rizzoli een dossiermap en een videoband. ‘De video-opnamen van de plaats delict,’ zei hij. ‘De rest van de dossiers wordt voor jullie gekopieerd. Een deel ervan ligt in mijn kofferbak – dat kunnen jullie straks alvast meenemen.’

‘En u krijgt van dokter Isles het eindrapport over het skelet,’ zei Rizzoli.

‘Doodsoorzaak?’

Ze schudde haar hoofd. ‘… kan niet worden vastgesteld.’

Gorman zuchtte en keek naar het huis. ‘Nou, we weten nu in elk geval waar Maria Jean is. Daar werd ik stapelgek van.’ Hij gebaarde naar het huis. ‘Er is binnen niet veel te zien. Het is helemaal schoongemaakt. Maar jullie wilden per se komen.’

‘Wie woont hier nu?’ vroeg Frost.

‘Niemand. Na de moord heeft hier niemand gewoond.’

‘Jammer van dat mooie huis, dat het leegstaat.’

‘Er zijn problemen met het testament. En zelfs als ze het te koop kunnen zetten, zullen ze niet snel een koper vinden.’

Ze liepen het trapje op naar een overdekte veranda die vol lag met droge bladeren die er door de wind naartoe waren geblazen. Aan de balken hingen potten met verdroogde geraniums. Zo te zien had er al weken niemand geveegd of water gegeven en een sfeer van verwaarlozing had zich als spinrag over het huis neergevleid.

‘Ik ben hier in juni voor het laatst geweest,’ zei Gorman terwijl hij een sleutelbos te voorschijn haalde en de juiste sleutel zocht. ‘Ik ben pas sinds vorige week weer aan het werk en zit nog niet helemaal in mijn oude tempo. Geelzucht haalt danig de wind uit je zeilen, dat kan ik u wel vertellen. En ik had alleen maar de lichte vorm ervan, type A. Maar goed, in elk geval ga je daar niet aan dood.’ Hij keek naar zijn bezoekers. ‘Wilt u een goede raad? Eet in Mexico nooit schaaldieren.’

Eindelijk had hij de juiste sleutel gevonden en maakte hij de deur open. Rizzoli stapte naar binnen en rook een geur van verf en boenwas, de geuren van een huis dat grondig was geschrobd en gesteriliseerd. En daarna aan zijn lot overgelaten, dacht ze, toen ze naar de spookachtige vormen van onder lakens verborgen meubels in de woonkamer keek. Witte eikenhouten vloeren glansden als spiegelglas. Zonlicht stroomde door de hoge ramen naar binnen. Hier boven op de berg was je bevrijd van de claustrofobische greep van de bossen en kon je tot Blue Hill Bay zien. Een vliegtuig trok een witte streep door de blauwe lucht en in de diepte maakte een boot een kielzog op de oppervlakte van het water. Ze bleef een ogenblik voor het raam staan kijken naar het uitzicht waar Maria Jean Waite van moest hebben genoten.

‘Vertel ons eens iets meer over deze mensen,’ zei ze.

‘Hebt u het dossier gelezen dat ik u heb gefaxt?’

‘Ja, maar ik voel nog niet aan wie ze waren. Waar ze voor warmliepen.’

‘Kun je zoiets eigenlijk wel van een ander weten?’

Ze draaide zich naar hem toe en werd getroffen door de gelige waas van zijn ogen. De namiddagzon leek zijn ziekelijke huidkleur extra te benadrukken. ‘Laten we beginnen met Kenneth. Het was allemaal zijn geld, niet?’

Gorman knikte. ‘Ken was een hufter.’

‘Dat heb ik niet in het rapport zien staan.’

‘Sommige dingen kun je nu eenmaal niet in een rapport zetten. Maar iedereen in de stad was het daar over eens. We hebben hier veel rijkeluiszoontjes als Kenny. Blue Hill is erg in bij de rijke vluchtelingen uit Boston, ziet u. Met de meesten kunnen we goed opschieten. Maar hier en daar zitten van die types als Kenny Waite die zo nodig het weet-je-wel-wie-ik-ben-spelletje moeten spelen. Nou, we wisten allemaal wie hij was. Hij was een man die bulkte van het geld.’

‘Waar kwam dat geld vandaan?’

‘Grootouders. Scheepvaartindustrie geloof ik. Kenny heeft het in ieder geval niet zelf verdiend. Maar hij gaf het wel graag uit. Hij had een prachtige Hinckley in de haven en racete altijd in zijn rode Ferrari heen en weer naar Boston. Tot hij zijn rijbewijs kwijtraakte en zijn auto in beslag werd genomen. Te veel bekeuringen.’ Gorman gromde wat. ‘En daarmee heb ik zo’n beetje alles gezegd over Kenneth Waite III. Veel geld, weinig hersens.’

‘Jammer,’ zei Frost.

‘Hebt u kinderen?’

Frost schudde zijn hoofd. ‘Nog niet.’

‘Als je een stelletje waardeloze kinderen wilt,’ zei Gorman, ‘moet je ze vooral een hoop geld laten erven.’

‘En Maria Jean?’ zei Rizzoli. Ze dacht aan de stoffelijke resten van de vrouw met de Engelse ziekte op de tafel van de lijkschouwer. De kromme ribben en het vervormde borstbeen – de bewijzen van een armoedige jeugd. ‘Zij is niet met een zilveren lepel in haar mond geboren, nietwaar?’

Gorman schudde zijn hoofd. ‘Ze is opgegroeid in een mijnstadje in West Virginia. Was hierheen gekomen om een zomerbaantje te zoeken als serveerster. Zo heeft ze Kenny leren kennen. Ik geloof dat hij met haar is getrouwd omdat zij de enige was die zijn gelul kon verdragen. Maar het leek me geen gelukkig huwelijk. Vooral niet na het ongeluk.’

‘Welk ongeluk?’

‘Van een paar jaar geleden. Kenny zat weer eens dronken achter het stuur en heeft zijn auto in een boom geboord. Hijzelf is er zonder kleerscheuren van afgekomen – hij heeft typisch weer eens geluk gehad – maar Maria Jean heeft drie maanden in het ziekenhuis gelegen.’

‘Dan heeft ze toen zeker haar bovenbeen gebroken.’

‘Wat?’

‘Er zat een pen in het bot van haar dijbeen. En ze had twee aaneengeklonken wervels.’

Gorman knikte. ‘Ik heb inderdaad gehoord dat ze mank liep. Heel sneu, want het was een mooie vrouw.’

En lelijke vrouwen vinden het niet erg om mank te lopen? dacht Rizzoli, maar ze hield haar mond. Ze liep naar een muur met ingebouwde planken en bekeek een foto van een man en vrouw in zwemkleding. Ze stonden op een strand, met turquoise water rond hun enkels. De vrouw was tenger, als een kind, en had donkerbruin haar dat tot op haar schouders viel. En dat nu het haar van een lijk was, dacht Rizzoli onwillekeurig. De man was blond, met een beginnend buikje en spieren die in vet aan het veranderen waren. Hij had een knap gezicht maar het werd bedorven door zijn wat hooghartige uitdrukking.

‘Het was dus een ongelukkig huwelijk,’ zei Rizzoli.

‘Volgens de huishoudster in ieder geval. Na het ongeluk wilde Maria Jean niet veel meer reizen. Kenny kreeg haar hooguit nog mee naar Boston. Maar Kenny was gewend om ieder jaar in januari naar St. Bart’s te gaan, en uiteindelijk liet hij haar hier gewoon achter.’

‘In haar eentje?’

Gorman knikte. ‘Aardige man, hè? Ze had wel de huishoudster die veel voor haar deed. Het huis schoonhield. Samen met haar boodschappen deed, omdat Maria Jean niet van autorijden hield. Het is hier nogal eenzaam, maar de huishoudster had de indruk dat Maria Jean zich prettiger voelde wanneer Kenny er niet was.’ Gorman zweeg even en ging toen door. ‘Ik moet eerlijk toegeven dat ik, toen we Kenny hadden gevonden, heel even heb gedacht…’

‘Dat Maria Jean het had gedaan,’ zei Rizzoli.

‘Dat is altijd het eerste waar je aan denkt.’ Hij haalde een zakdoek uit zijn zak en veegde zijn gezicht ermee af. ‘Vinden jullie het hier ook zo warm?’

‘Het is wel wat warm, ja.’

‘Ik kan tegenwoordig niet goed meer tegen de warmte. Mijn lichaam is nog helemaal uit gareel. En dat allemaal omdat ik in Mexico oesters heb gegeten.’

Ze liepen de woonkamer door, langs de spookachtige vormen van het met lakens bedekte meubilair, langs een grote open haard van natuursteen met een keurige stapel houtblokken ernaast. Brandstof om op kille avonden de vlammen te voeden. Gorman ging hen voor naar een deel van de kamer waar de kale vloer was vrijgelaten en niets aan de witte muur hing. Toen Rizzoli naar de verse verf keek, kwamen de haartjes in haar nek overeind. Ze bekeek de vloer en zag dat het eikenhout iets lichter was dan in de rest van de kamer, geschuurd en opnieuw gelakt. Bloed krijg je echter niet zo makkelijk weg en als ze deze kamer zouden verduisteren en bespuiten met luminol, zou het bloed op de vloer er nog steeds uitspringen; de chemische sporen ervan waren te diep in de spleetjes en nerven van het hout doorgedrongen om ooit volledig weggeschuurd te kunnen worden.

‘Kenny zat hier,’ zei Gorman en hij wees naar de pasgeschilderde muur. ‘Hij zat met zijn benen recht voor zich uit, zijn armen op zijn rug, polsen en enkels vastgebonden met tape. En een gapende wond in zijn nek, gemaakt met een mes van het type Rambo.’

‘Er waren geen andere wonden?’ vroeg Rizzoli.

‘Alleen die in de nek. Als een executie.’

‘Priksporen van een verdovingspistool?’

Gorman gaf niet meteen antwoord. Toen zei hij: ‘Hij heeft hier bijna twee dagen gezeten voordat de huishoudster hem vond. Twee warme dagen. Tegen die tijd zag zijn huid er al niet al te best meer uit, om nog maar te zwijgen over hoe hij rook. Een prikje van een verdovingspistool kan best over het hoofd gezien zijn.’

‘Is deze vloer met behulp van een alternatieve lichtbron onderzocht?’

‘Het was hier een ontzettend bloederige troep. Ik weet echt niet wat we onder een Luma-litelamp zouden hebben gezien. Maar het staat allemaal op de videoband van de plaats delict.’ Hij keek om zich heen en wees naar het televisietoestel en de videoapparatuur. ‘Wilt u die soms meteen even zien? Dan krijgt u antwoord op de meeste van uw vragen.’

Rizzoli liep naar de tv, zette hem aan en stak de band in het videoapparaat. Het homeshopping network schetterde hen tegemoet met een aanbieding van een zirkonen halsketting voor slechts $99,95. De halfedelsteentjes flonkerden op de keel van een mannequin met een zwanenhals.

‘Ik heb zo’n hekel aan deze dingen,’ zei Rizzoli die met de twee afstandsbedieningen zat te schutteren. ‘Ik ben er niet eens in geslaagd mijn eigen videoapparatuur te programmeren.’ Ze keek naar Frost.

‘Kijk maar niet naar mij.’

Gorman zuchtte en nam de afstandsbediening van haar over. De met zirkonen gesierde mannequin verdween en in plaats daarvan zagen ze de oprit van de Waites. Wind ruiste in de microfoon en vervormde de stem van de cameraman toen die zijn naam gaf, rechercheur Pardee, met het tijdstip, de datum en de plaats. Het was vijf uur ‘s middags op twee juni, een hete winderige dag. De boomtakken zwaaiden. Pardee draaide de camera naar het huis en liep het trapje op, wat het beeld op het televisiescherm deed trillen. Rizzoli zag bloeiende geraniums in hangpotten, dezelfde geraniums die nu dood waren wegens verwaarlozing. Er klonk een stem die iets zei tegen Pardee en een paar seconden werd het scherm zwart.

‘De voordeur zat op de bewuste dag niet op slot,’ zei Gorman. ‘Volgens de huishoudster was dat niet ongebruikelijk. Hier laten veel mensen hun deuren open. Ze dacht ook dat er wel iemand thuis zou zijn, aangezien Maria Jean nooit ergens heen ging. Ze heeft eerst nog geklopt, maar kreeg geen antwoord.’

Er verscheen een nieuw beeld op het scherm toen de camera door de open deur regelrecht op de woonkamer werd gericht. Dit was wat de huishoudster moest hebben gezien toen ze de deur opendeed. Terwijl de stank en het afgrijzen haar tegemoet walmden.

‘Ze heeft misschien één stap naar binnen gedaan,’ zei Gorman. ‘Ze zag Kenny meteen zitten, daar tegen de achtermuur. En al dat bloed. Ze kan zich van de rest niet veel herinneren. Ze wilde alleen maar zo snel mogelijk weg. Ze is in haar auto gesprongen en heeft het gaspedaal zo wild ingedrukt dat de wielen diepe sporen hebben achtergelaten in het grind.’

Het beeld gleed door de kamer, over de meubels, en bleef toen gericht op het belangrijkste element: Kenneth Waite III, gekleed in boxershort, met zijn hoofd bungelend op zijn borst, de gelaatstrekken vervormd door de beginnende ontbinding. De met gassen gevulde buik leek op een ballon en het gelaat was zo gezwollen dat het niets menselijks meer had. Maar het was niet het gezicht waar ze haar aandacht op richtte; het was het ongerijmd delicate voorwerp dat op zijn dijen stond.

‘We wisten echt niet wat we daarvan moesten denken,’ zei Gorman. ‘Het leek mij iets symbolisch. Zo heb ik het ook in mijn rapport gezet. Een manier om het slachtoffer te bespotten. “Kijk mij eens, vastgebonden met dit stomme theekopje op mijn schoot.” Echt iets voor een vrouw om haar man dat aan te doen, om te laten zien hoezeer ze hem veracht.’ Hij zuchtte. ‘Maar dat was toen ik nog dacht dat Maria Jean het misschien had gedaan.’

De camera zwenkte weg van het lijk en werd nu gericht op de gang. De cameraman volgde in omgekeerde richting het spoor van de moordenaar naar de slaapkamer waar Kenny en Maria Jean hadden liggen slapen. Het beeld danste als het misselijk makende uitzicht door de patrijspoort van een stampend schip. De cameraman was bij iedere deur gestopt om de kijker een blik te gunnen in de verschillende kamers. Eerst een badkamer, toen een logeerkamer. Naarmate hij met de camera verder de gang inliep, ging Rizzoli’s hart sneller kloppen. Zonder het te beseffen was ze dichter bij de tv gaan staan, alsof zij en niet Pardee degene was die door die lange gang liep.

Opeens kwam de slaapkamer in beeld. Ramen met groene damasten gordijnen. Een ladekast en een klerenkast, allebei witgeschilderd, en de deur van een inloopkast. Een hemelbed, de dekens weggetrokken, er bijna helemaal afgesleurd.

‘Ze zijn in hun slaap verrast,’ zei Gorman. ‘In Kenny’s maag zat vrijwel geen voedsel. Op het tijdstip dat hij is vermoord, had hij minstens acht uur niet gegeten.’

Rizzoli ging nog dichter bij het televisietoestel staan en liet haar blik snel heen en weer glijden over het scherm. Pardee had zich weer omgedraaid naar de gang.

‘Kunt u de film een stukje terugdraaien?’ vroeg ze aan Gorman.

‘Waarom?’

‘Doe het nou maar. Tot het moment waarop we de slaapkamer voor het eerst zien.’

Gorman gaf haar de afstandsbediening. ‘Alstublieft. Ga uw gang.’

Ze drukte op rewind en de band draaide met een licht jankend geluid terug. Weer stond Pardee op de gang en naderde hij de slaapkamer. Weer gleed het beeld naar rechts, werden langzaam de ladekast, de kast, de deur van de inloopkast en toen het bed in beeld genomen. Frost was vlak naast haar komen staan en zocht naar hetzelfde als zij.

Ze drukte op de pauzeknop. ‘Het is er niet.’

‘Wat niet?’ vroeg Gorman.

‘De opgevouwen nachtpon.’ Ze keek naar hem om. ‘Die hebt u niet gevonden?’

‘Ik wist niet dat ik geacht werd die te vinden.’

‘Het hoort bij de werkmethode van de Heerser. Hij vouwt de nachtpon van de vrouw op en legt die dan in de slaapkamer als een symbool van zijn macht.’

‘Als hij de dader is, heeft hij dat hier niet gedaan.’

‘Al het andere is wel precies hetzelfde. De tape, het theekopje op de schoot. De positie van het mannelijke slachtoffer.’

‘Wat u hier ziet, is wat we hebben gevonden.’

‘Weet u zeker dat er niets is verplaatst voordat de film is opgenomen?’

Het was geen tactvolle vraag en Gorman verstijfde. ‘Tja, het is natuurlijk altijd mogelijk dat de eerste agent ter plaatse heeft besloten wat spullen anders neer te leggen, om het voor ons wat interessanter te maken.’

Frost, altijd diplomatiek, kwam tussenbeide om de golven die Rizzoli zo vaak in haar kielzog achterliet, tot bedaren te brengen. ‘Het is niet zo dat deze moordenaar volgens een vast lijstje werkte. Blijkbaar heeft hij ditmaal wat variatie toegepast.’

‘Als het inderdaad om dezelfde man gaat,’ zei Gorman.

Rizzoli wendde zich af van de tv en keek nogmaals naar de muur waar Kenny was gestorven en langzaam opgezwollen in de hitte. Ze dacht aan de Yeagers en de Ghents, aan tape en slapende slachtoffers, aan het web met de vele draden die al deze zaken zo duidelijk met elkaar in verband brachten.

Maar hier, in dit huis, had de Heerser één fase overgeslagen. Hij had de nachtpon niet opgevouwen. Omdat hij en Hoyt toen nog geen team waren.

Ze dacht terug aan die middag in het huis van de Yeagers, toen ze naar Gail Yeagers nachtpon had gestaard, en herinnerde zich het verlammende gevoel dat ze het allemaal al eens had meegemaakt.

Pas bij de Yeagers waren de Chirurg en de Heerser hun verbond aangegaan. Dat was de dag waarop ze mij hun spel binnen hebben gelokt, met een opgevouwen nachtpon. Zelfs vanuit de gevangenis is Warren Hoyt erin geslaagd me zijn visitekaartje te sturen.

Ze keek naar Gorman, die op één van de met lakens bedekte stoelen was gaan zitten en weer het zweet van zijn voorhoofd veegde. Hun bezoek had hem nu al uitgeput en hij slonk weg waar ze bij stonden.

‘U hebt nooit verdachten gevonden?’ vroeg ze.

‘Niemand op wie we iets konden vastpinnen. En dat na vier- of vijfhonderd verhoringen.’

‘En voor zover u weet waren meneer en mevrouw Waite geen kennissen van de Yeagers of de Ghents?’

‘Ik heb die namen nooit gehoord. Over een dag of twee krijgt u de kopieën van alle dossiers die we hebben. Dan kunt u dat zelf allemaal nagaan.’ Gorman vouwde zijn zakdoek op en stak hem weer in zijn zak. ‘Bel ook de FBI even,’ voegde hij eraan toe. ‘Om te vragen of zij verder nog iets hebben.’

Rizzoli keek hem verbaasd aan. ‘De FBI?’

‘We hadden een VICAP-rapport gestuurd en toen is er een agent van hun afdeling Gedragspatronen gekomen. Die heeft een paar weken meegedraaid met ons onderzoek en is toen teruggegaan naar Washington. Sindsdien heb ik niets meer van hem gehoord.’

Rizzoli en Frost keken elkaar aan. Ze zag haar eigen verbazing weerspiegeld in zijn ogen.

Gorman stond langzaam op uit de stoel en haalde zijn sleutels tevoorschijn, een stille hint dat hij graag een einde wilde maken aan het bezoek. Pas toen hij naar de deur liep, had Rizzoli haar stem teruggevonden en stelde ze de voor de hand liggende vraag. Ook al wilde ze het antwoord niet horen.

‘Weet u soms nog,’ vroeg ze, ‘hoe die FBI-agent heette?’ Gorman bleef in de deuropening staan, zijn kleren losjes om zijn uitgemergelde lichaam. ‘Ja. Zijn naam was Gabriel Dean.’