6
Ik hou de vrijheid in de palm van mijn hand.
Het heeft de vorm van een klein, wit vijfhoekje en aan de ene zijde staat er MSD 97 in gedrukt. Decadron, vier milligram. Wat een leuke vorm voor een pil. Niet een saai rondje of een torpedovormige capsule, zoals de meeste medicijnen. Voor dit ontwerp heeft iemand zijn verbeeldingskracht laten werken, is een speelse vonk overgesprongen. Ik stel me voor hoe de marketingmensen van Merck Pharmaceuticals rond de vergadertafel zaten en elkaar vroegen: ‘Hoe kunnen we deze tablet duidelijk herkenbaar maken?’ Het resultaat is deze vijf kantige pil die als een kleine edelsteen op de palm van mijn hand rust. Ik heb hem bewaard, hem via een kleine scheur in de stof van mijn matras weggestopt, en gewacht op het juiste moment om de magie ervan te benutten.
Ik heb gewacht op een teken.
Ik zit met opgetrokken knieën op het bed in mijn cel, een boek tegen mijn benen. De bewakingscamera ziet alleen een leergierige gevangene die De Verzamelde Werken van William Shakespeare leest. De camera kan niet door de kaft van het boek heen kijken. Kan niet zien wat ik in mijn hand heb.
Beneden, in de put van het dagverblijf, schettert reclame uit de televisie en springt een pingpongballetje heen en weer op de tafel. De zoveelste opwindende avond in celblok C. Over een uur wordt via de intercom het lichten-uit aangekondigd en stommelen de mannen de trappen op naar hun cellen, hun schoenen kletterend op de metalen treden. Ze zullen hun hokken binnengaan, als gehoorzame ratten, oppassend voor de heer en meester in de spreekdoos. In het bewakershok wordt dan het bevel ingetoetst op de computer en gaan alle celdeuren gelijktijdig dicht om de ratten weer de hele nacht op te sluiten.
Ik leun naar voren, buig mijn hoofd naar de pagina, alsof de lettertjes te klein gedrukt zijn. Ik staar met opperste concentratie naar ‘Twaalfde Nacht, derde bedrijf, scène Drie: een straat. Antonio en Sebastiaan komen aanlopen…’
Niets te zien, beste vrienden. Alleen maar een man die op zijn bed zit te lezen. Een man die opeens hoest en als in een reflex zijn hand naar zijn mond brengt. De camera heeft geen zicht op het kleine tablet in mijn handpalm. Ziet niet hoe mijn tong naar buiten komt noch hoe de pil eraan blijft kleven en als een hostie mijn mond binnen wordt gehaald. Ik slik het tablet droog door, zonder water nodig te hebben. Het is zo klein dat ik het met gemak wegkrijg.
Nog voor de pil in mijn maag smelt, verbeeld ik me dat ik de macht ervan door mijn bloedsomloop voel stromen. Decadron is de merknaam van dexamethasone, een adrenocorticotroop steroïde dat grote invloed heeft op ieder orgaan in het menselijke lichaam. Glucocorticoïden als Decadron hebben invloed op alles, van bloedsuiker tot vochtgehalte en DNA-synthese. Als we ze niet hadden, zou ons lichaam instorten. Ze helpen ons onze bloeddruk op peil te houden en strijden tegen het trauma van lichamelijk letsel en ontstekingen. Ze hebben invloed op de groei van onze botten en op onze vruchtbaarheid, spierontwikkeling en immuniteit.
Ze veranderen de samenstelling van ons bloed.
Wanneer de deuren van de hokken eindelijk dichtgaan en de lichten gedoofd zijn, ga ik op mijn bed liggen en voel ik mijn bloed door mijn lichaam ruisen. Ik stel me voor hoe de cellen door mijn aderen en bloedvaten tuimelen.
Ik heb ontelbare keren bloedcellen gezien onder de microscoop. Ik ken de vorm en functie van elke cel en kan met één blik door de lens zeggen of een bloeduitstrijkje normaal is. Ik kan een smeer scannen en onmiddellijk de percentages van de verschillende leukocyten vaststellen – de witte bloedcellen die ons tegen infectie beschermen. Dat onderzoek heet differentiële telling van de witte bloedcellen en ik heb het als medisch laborant talloze malen gedaan.
Ik denk aan de leukocyten in mijn eigen aderen. Op dit moment is mijn differentiële telling aan het veranderen. De Decadronpil die ik twee uur geleden heb ingeslikt, is nu in mijn maag gesmolten en het hormoon beweegt zich door mijn bloedsomloop en doet zijn magische werk. Een bloedmonster dat uit mijn ader zal worden getapt, zal een schrikbarende abnormaliteit aan het licht brengen: een overweldigende hoeveelheid witte bloedcellen met een meerkwabbige kern en korrelige stipjes.
Wanneer men hoefslagen hoort, onderwijst men de studenten in de medicijnen, denkt men aan paarden, niet aan zebra’s. De arts die mijn bloedtelling zal bekijken, zal beslist aan paarden denken. Hij zal een volkomen logische conclusie trekken. Het zal niet in hem opkomen dat het ditmaal een zebra is die voorbij galoppeert.
In de kleedkamer van het mortuarium trok Rizzoli een chirurgenpak aan, compleet met mutsje, schoenbeschermers en handschoenen. Ze had geen tijd gehad voor een douche nadat ze in het Stony Brook-reservaat had rondgesjouwd, en in deze veel te koude kamer verkilde het zweet op haar lichaam als rijp. Ze had ook niets gegeten en voelde zich een beetje draaierig van de honger. Voor het eerst in haar carrière overwoog ze Vicks onder haar neus te wrijven om de geuren van de lijkschouwing buiten te sluiten, maar ze weerstond de verleiding. Ze had er nog nooit eerder gebruik van gemaakt omdat ze het een teken van zwakte vond. Een agent van Moordzaken zou in staat moeten zijn ieder aspect van de baan aan te kunnen, hoe onaangenaam ook, en ook al verscholen al haar collega’s zich achter een schild van menthol, zij bleef koppig de onverhulde geuren van de autopsiekamer verdragen.
Ze snoof diep om nog een laatste keer schone lucht te ruiken en duwde de deur open naar de aangrenzende zaal.
Ze had geweten dat dokter Isles en Korsak daar op haar wachtten; wat ze niet had verwacht, was ook Gabriel Dean daar te zien. Hij stond tegenover haar aan de tafel met een chirurgenschort over zijn overhemd en das. Terwijl op Korsaks gezicht en in de vermoeide stand van zijn schouders de uitputting duidelijk te zien was, zag agent Dean er noch moe noch bedrukt uit door alles wat ze die dag hadden meegemaakt. Alleen de stoppelbaard op zijn kaken deed afbreuk aan zijn frisse uiterlijk. Hij keek naar haar met de ongegeneerde blik van iemand die weet dat hij er recht op heeft aanwezig te zijn.
Onder de felle operatielampen zag het lijk er nog veel erger uit dan toen ze het een paar uur geleden had gezien. Reinigingsvloeistoffen waren uit de neus en mond blijven druppelen, zodat er nu bloedstrepen over het hele gezicht liepen. De buik was zo gezwollen dat je zou denken dat de vrouw in de laatste maanden van een zwangerschap had verkeerd. Blaren gevuld met vloeistof bolden op onder de huid waardoor die als flinterdun weefsel werd opgeheven. Op sommige delen van de torso had de huid losgelaten; als gekreukt perkament zat hij ineengefrommeld onder de borsten.
Rizzoli zag dat er inkt aan de vingertoppen zat. ‘Ik zie dat jullie haar vingerafdrukken al hebben genomen.’
‘Vlak voordat u binnenkwam,’ zei dokter Isles, haar aandacht gericht op het karretje met instrumenten dat Yoshima zojuist naar de tafel had gerold. Isles vond de doden veel interessanter dan de levenden en zoals gewoonlijk had ze geen erg in de emotionele spanningen die in het vertrek zinderden.
‘En hoe zat het met de handen? Voordat u de vingerafdrukken hebt genomen?’
Agent Dean zei: ‘We hebben ze uiterlijk onderzocht. De huid is met plakband bewerkt om vezels op te pikken en we hebben de nagels geknipt en verzameld.’
‘Wanneer bent u hier dan aangekomen, agent Dean?’
‘Hij was hier nog eerder dan ik,’ zei Korsak. ‘Blijkbaar zitten sommigen van ons hoger in de voedselketen.’
Als Korsak die opmerking had bedoeld om haar ergernis aan te wakkeren, was hij daarin geslaagd. Onder de nagels van een slachtoffer kunnen stukjes huid zitten die ze van de aanvaller heeft geklauwd. In een gesloten vuist tref je soms haren of vezels aan. Het handenonderzoek was een belangrijk stadium van de lijkschouwing en die was zij misgelopen.
Maar Dean niet.
‘We hebben al een definitieve identificatie,’ zei Isles. ‘De röntgenfoto’s van Gail Yeagers gebit hangen aan de lichtbox.’
Rizzoli liep naar de lichtbox en bekeek de reeksen smalle films die daaraan waren opgehangen. Tanden staken af tegen de zwarte achtergrond van de film als een rij spookachtige grafstenen.
‘De tandarts van mevrouw Yeager heeft vorig jaar een kroon bij haar aangebracht. Die is daar te zien. De gouden kroon is nummer twintig van de peri-apicale reeks. Verder had ze amalgaamvullingen in nummer drie, veertien en negenentwintig.’
‘Komt alles overeen?’
Dokter Isles knikte. ‘Er bestaat geen enkele twijfel dat dit het stoffelijk overschot is van Gail Yeager.’
Rizzoli keerde terug naar het lijk op de tafel en keek naar de ring van blauwe plekken rond de hals. ‘Hebt u een röntgenfoto gemaakt van de nek?’
‘Ja. Er zijn tweezijdige breuken aan het schildvormig kraakbeen. Overeenkomstig aan wurging met de blote handen.’ Isles wendde zich tot Yoshima, die zich met zo’n stille, spookachtige efficiëntie bewoog dat je soms vergat dat hij er was. ‘Laten we haar in positie brengen voor het vaginale onderzoek.’
Wat nu volgde vond Rizzoli de ergste vernedering die het stoffelijk overschot van een vrouw kon worden aangedaan. Het was erger dan het opensnijden van de buik, erger dan de verwijdering van het hart en de longen. Yoshima manoeuvreerde de slappe benen in een kikkerachtige houding en spreidde de dijen zo wijd mogelijk voor het vaginale onderzoek.
‘Pardon, rechercheur Korsak,’ zei Yoshima tegen Korsak die het dichtst bij Gail Yeagers linkerdij stond. ‘Zou u dat been in de juiste positie willen houden?’
Korsak keek hem in afgrijzen aan. ‘Ik?’
‘U hoeft alleen maar de knie gebogen te houden, zodat we de monsters kunnen nemen.’
Met tegenzin pakte Korsak het dijbeen van het lijk vast, maar schrok terug toen een reep huid aan zijn latexhand bleef hangen. ‘Jezus. O, Jezus.’
‘De huid zit los, daar is niks aan te doen. Hou maar gewoon het been opzij, goed?’
Korsak blies hard zijn adem uit. Boven de stank in de kamer uit ving Rizzoli een vleugje op van Vicks menthol. Korsak had zich er dus niet voor gegeneerd menthol op zijn bovenlip te doen. Met een benauwd gezicht greep hij de dij en drukte die zijwaarts, waardoor Gail Yeagers geslachtsdelen bloot kwamen te liggen. ‘Van nu af aan zal ik weinig trek meer hebben in seks,’ mompelde hij.
Dokter Isles richtte de lamp op de bilnaad. Voorzichtig spreidde ze de gezwollen schaamlippen om de introïtus bloot te leggen. Hoe stoïcijns Rizzoli zich ook hield, ze kon het niet verdragen naar deze afschuwelijke schending van de vrouw te kijken. Ze wendde haar hoofd af.
Haar blik kruiste die van Gabriel Dean.
Tot op dat moment had hij het onderzoek met kalme gereserveerdheid gevolgd. Maar nu zag ze woede in zijn ogen. Het was de woede die ze zelf ook voelde ten opzichte van de man die er de oorzaak van was dat Gail Yeager deze ultieme degradatie moest ondergaan. Ze staarden elkaar in wederzijdse razernij aan, hun rivaliteit tijdelijk vergeten.
Dokter Isles stak een wattenstokje in de vagina, veegde ermee over een microscoopglaasje en legde het glaasje op een blad. Vervolgens nam ze een uitstrijkje uit de anus, dat eveneens onderzocht zou worden om te zien of er sperma aanwezig was. Toen ze ermee klaar was en Gail Yeagers benen weer recht naast elkaar op de tafel lagen, dacht Rizzoli dat het ergste voorbij was. Toen Isles aan de Y-incisie begon en een diagonale snede maakte vanaf de rechterschouder naar het onderste uiteinde van het borstbeen, vond Rizzoli dat niets de vernedering die dit slachtoffer al was aangedaan, nog kon overtreffen.
Isles stond op het punt een gelijkvormige incisie vanaf de linkerschouder te maken toen Dean zei: ‘Hoe zit het met het uitstrijkje uit de vagina?’
‘De glaasjes gaan naar het misdaadlab,’ zei dokter Isles.
‘Gaat u geen nat preparaat doen?’
‘Op het laboratorium zullen ze het sperma ook op een droog glaasje heel goed kunnen identificeren.’
‘Dit is uw enige kans om het verse monster te bestuderen.’
Dokter Isles stokte met het scalpel boven de huid en keek Dean onderzoekend aan. Toen zei ze tegen Yoshima: ‘Doe een paar druppels fysiologisch zout op dat glaasje en leg het onder de microscoop. Ik kom zo dadelijk kijken.’
Nu was de buikincisie aan de beurt. Dokter Isles scalpel gleed door de gezwollen buik. De stank van de rottende organen werd Rizzoli opeens toch te veel. Ze holde weg en boog zich kokhalzend over de gootsteen. Nu had ze er spijt van dat ze zo dom was geweest te proberen te bewijzen hoe sterk ze was. Ze vroeg zich af of agent Dean naar haar keek en zich superieur voelde. Ze had geen Vicks op zijn bovenlip zien glinsteren. Ze bleef met haar rug naar de tafel staan en luisterde zonder te kijken naar het vervolg van de autopsie achter haar. Ze hoorde de lucht gestaag blazen door het ventilatiesysteem en ze hoorde water gorgelen en het getik van metalen instrumenten.
Toen hoorde ze Yoshima die op geschrokken toon zei: ‘Dokter Isles?’
‘Ja?’
‘Ik heb het glaasje onder de microscoop en…’
‘Is er sperma?’
‘U kunt beter zelf even kijken.’
Rizzoli’s misselijkheid was weggetrokken en toen ze zich omdraaide zag ze dat Isles haar handschoenen uittrok en voor de microscoop ging zitten. Yoshima bleef vlak naast haar staan toen ze in de lens keek.
‘Ziet u het?’ vroeg hij.
‘Ja,’ zei ze zachtjes. Ze ging rechtop zitten, een verbijsterde uitdrukking op haar gezicht. Ze keek naar Rizzoli. ‘Het lijk is rond twee uur ‘s middags gevonden?’
‘Zo ongeveer.’
‘En het is nu negen uur…’
‘Is er sperma, ja of nee?’ viel Korsak haar in de rede.
‘Ja, er is sperma,’ zei Isles. ‘En het is beweeglijk.’
Korsak fronste zijn voorhoofd. ‘Wat wil dat zeggen? Beweegt het uit zichzelf?’
‘Ja. Het beweegt.’
Er viel een stilte in de kamer. De betekenis van deze bevinding was voor iedereen een schok.
‘Hoelang blijft sperma beweeglijk?’ vroeg Rizzoli.
‘Dat hangt af van de omstandigheden.’
‘Hoelang?’
‘Na de zaadlozing kan het een tot twee dagen beweeglijk blijven. Ten minste de helft van het sperma onder deze microscoop beweegt. Dit is een verse zaadlozing. Waarschijnlijk minder dan een dag oud.’
‘En hoelang is het slachtoffer al dood?’ vroeg Dean.
‘Afgaande op het gehalte van het vitreuze kalium, waar ik ongeveer vijf uur geleden een monster van heb genomen, is ze minstens zestig uur dood.’
Weer een stilte. Rizzoli zag dezelfde conclusie tot uitdrukking komen op de gezichten van de anderen. Ze keek naar Gail Yeager, die op de tafel lag met een geopende torso, al haar organen bloot. Met haar hand voor haar mond draaide Rizzoli zich vliegensvlug weer om naar de gootsteen. Voor het eerst in haar carrière bij de politie moest Jane Rizzoli overgeven.
‘Hij wist het,’ zei Korsak. ‘Die klootzak wist het.’
Ze stonden samen op het parkeerterrein achter het gebouw waar het mortuarium was gevestigd. Het puntje van Korsaks sigaret gloeide oranje op. Na de kilte van de autopsiekamer was het bijna prettig om gebaad te worden in de stoom van de zomernacht, om te ontsnappen aan de schelle chirurgielampen en weg te duiken in deze mantel van duisternis. Haar vertoon van zwakte was in haar ogen een vernedering geweest, vooral omdat het in bijzijn van agent Dean was gebeurd. Gelukkig was hij zo fatsoenlijk geweest er niets van te zeggen en had hij haar niet medelijdend of smalend bekeken, alleen maar onverschillig.
‘Dean is degene die haar heeft gevraagd het sperma te onderzoeken,’ zei Korsak. ‘Hoe noemde hij dat ook alweer?’
‘Een nat preparaat.’
‘Ja. Isles was helemaal niet van plan er meteen naar te kijken. Ze had het eerst willen laten opdrogen. En opeens zegt die FBI-man tegen de dokter wat ze moet doen. Alsof hij al weet waar hij naar op zoek is en wat we zullen ontdekken. Hoe wist hij dat? En wat moet de FBI eigenlijk met deze zaak?’
‘Jij hebt de achtergrond van de Yeagers onderzocht. Wat kan de belangstelling van de FBI hebben opgewekt?’
‘Niets.’
‘Waren ze iets aan het doen dat ze beter niet hadden kunnen doen?’
‘Je laat het klinken alsof de Yeagers hun eigen moord hebben uitgelokt.’
‘Hij was arts. Misschien iets met drugs of zo? Een federale getuige?’
‘Nee, hij deed niets illegaals. Zijn vrouw ook niet.’
‘Die coup de grâce – als een executie. Misschien is dat het symbolisme. Een doorgesneden keel, om iemand het zwijgen op te leggen.’
‘Jezus, Rizzoli. Je bent honderdtachtig graden gedraaid. Tot nu toe dachten we dat het om een seksmisdadiger ging die mensen vermoordt omdat hij daar geil van wordt. Nu heb je het over samenzweringen.’
‘Ik probeer erachter te komen waarom Dean zich ermee bemoeit. De FBI interesseert zich nooit voor wat we doen. Zij blijven bij ons uit de buurt en wij bij hen en dat vindt iedereen het beste. We hebben hen voor de Chirurg ook niet om hulp gevraagd. We hebben het helemaal zelf gedaan, met behulp van onze eigen profielschetser. Hun afdeling Gedragspatronen heeft het veel te druk met Hollywood naar de ogen kijken om ons een blik waardig te gunnen. Wat is er dus met deze zaak aan de hand? Waarom zijn de Yeagers iets bijzonders?’
‘We hebben niets gevonden,’ zei Korsak. ‘Geen schulden, geen financiële rode vlaggetjes. Geen hangende rechtszaken. Niemand die een kwaad woord over ze kon zeggen.’
‘Waarom bemoeit de FBI zich er dan mee?’
Korsak dacht na. ‘Misschien hadden de Yeagers belangrijke vrienden. Iemand die nu gerechtigheid wil.’
‘Dat had Dean ons dan toch wel gewoon kunnen vertellen?’
‘FBI-agenten vertellen nooit wat,’ antwoordde Korsak.
Ze keek om naar het gebouw. Het was bijna middernacht en ze had Maura Isles nog niet zien vertrekken. Toen Rizzoli de autopsiezaal uit was gelopen, was Isles bezig geweest haar rapport te dicteren en had ze haar amper gedag gewuifd. De Koningin van de Doden had nauwelijks aandacht voor de levenden.
En ik? Wanneer ik ‘s avonds in bed lig, zie ik de gezichten van vermoorde mensen.
‘Deze zaak gaat nu niet meer alleen over de Yeagers,’ zei Korsak. ‘We hebben nu dat tweede skelet.’
‘Ik geloof dat we daardoor Joey Valentine kunnen schrappen als verdachte,’ zei Rizzoli. ‘Het verklaart waarom er aan de dader een haar van een dode zat – die was van een van zijn eerdere slachtoffers.’
‘Ik ben anders nog niet klaar met Joey. Ik wil zijn duimschroeven nog iets strakker aantrekken.’
‘Ben je iets over hem te weten gekomen?’
‘Ik ben nog aan het zoeken.’
‘Een oude aanklacht over voyeurisme is niet voldoende.’
‘Maar die Joey is een eigenaardige jongen. Dat móét wel als je het leuk vindt op dode dames lippenstift op te doen.’
‘Dat hij eigenaardig is, is ook niet voldoende.’ Ze staarde naar het gebouw en dacht aan Maura Isles. ‘Ergens zijn we allemaal eigenaardig.’ ‘Ja, maar wij zijn gewoon eigenaardig. Joey is eigenaardig op een manier die je niet normaal kunt noemen.’
Ze begon te lachen. Dit gesprek was volslagen absurd aan het worden en ze was zo moe dat ze er geen kop of staart meer aan kon vinden.
‘Heb ik iets grappigs gezegd?’ vroeg Korsak.
Ze draaide zich om naar haar auto. ‘Ik ben helemaal suffig aan het worden. Ik moet nodig naar huis en naar bed.’
‘Kom je morgen ook? Wanneer die beenderarts ernaar komt kijken?’
‘Ja.’
Morgenmiddag zou een forensisch antropoloog samen met dokter Isles het skelet van de tweede vrouw onderzoeken. Rizzoli had niet veel zin in een tweede sessie van deze horrorshow, maar het was een plicht waar ze niet onderuit kon. Ze liep naar haar auto en deed het portier open.
‘Rizzoli?’ riep Korsak.
‘Ja?’
‘Heb jij vanavond eigenlijk al gegeten? Zullen we soms ergens heen gaan voor een hamburger of zo?’
Het was een doodnormale uitnodiging van agenten onder elkaar. Een hamburger, een pilsje, een uurtje relaxen na een dag vol stress. Er was niets ongebruikelijks aan, niets wat niet door de beugel kon, maar het zat haar evengoed niet lekker omdat ze de onderliggende eenzaamheid en wanhoop aanvoelde, en ze niet verstrikt wilde raken in het kleverige web van deze eenzame man.
‘Misschien een andere keer,’ zei ze.
‘O. Ja goed,’ zei hij. ‘Een andere keer.’ Hij stak zijn hand op, draaide zich om en liep naar zijn eigen auto.
Thuis bleek er een bericht van haar broer Frankie op het antwoordapparaat te staan. Terwijl ze haar post doornam, luisterde ze naar zijn harde stem en zag ze hem voor zich met zijn uitdagende houding, zijn dwingende gezicht.
‘Janie? Ben je daar?’ Een lange stilte. ‘Verdomme. Hé, hoor ‘s, ik ben helemaal vergeten dat mam morgen jarig is. Zullen we samen een cadeautje doen? Zet mijn naam er maar bij, dan stuur ik je wel een cheque. Laat maar effe weten hoeveel het was. Nou, tot kijk dan. O, eh, hoe is het ermee?’
Ze gooide haar post op de tafel en mompelde: ‘Bekijk het maar, Frankie. Je hebt me het vorige cadeautje nog niet eens terugbetaald.’ Het was trouwens al te laat. Haar cadeau was al bij haar moeder afgeleverd – een doos met perzikkleurige badhanddoeken, elk met Angela’s initialen erop. Dit jaar strijkt Janie zelf met de eer. Niet dat iemand daarop zou letten. Frankie was de man met de duizend smoesjes, allemaal geldig wat hun moeder betrof. Hij was drilmeester in Camp Pendleton en Angela maakte zich constant zorgen over hem, was als de dood dat hem iets zou overkomen, alsof hij in die gevaarlijke bosjes van Californië iedere dag door de vijand onder vuur kon worden genomen. Haar moeder had zich zelfs hardop afgevraagd of Frankie wel genoeg te eten kreeg. Wat denk je nou eigenlijk, mam? Dat het U.S. Marine Corps jouw ruim honderd kilo wegende zoontje zal laten omkomen van de honger? Terwijl Jane degene was die vandaag sinds het middaguur niets meer had gegeten. Haar gênante gekots in de gootsteen van de autopsiezaal had haar hele maag geleegd en nu rammelde ze van de honger.
Ze snuffelde in haar kast en vond het redmiddel van alle luie vrouwen: Starkist Tuna, dat ze uit het blikje opat samen met een handjevol crackers. Nog steeds hongerig vond ze in de kast een blik perziken en at dat ook leeg. Ze likte de siroop van haar vork terwijl ze staarde naar de plattegrond van Boston aan haar muur.
Het Stony Brook-reservaat was een brede strook groen omgeven door buitenwijken – West Roxbury en Clarendon Hills in het noorden, Dedham en Readville in het zuiden, ‘s Zomers trok het natuurgebied dagelijks veel gezinnen, joggers en mensen die kwamen picknicken. Wie zou er letten op een man die in zijn auto over de Enneking Parkway reed? Wie zou er aandacht aan hem besteden als hij op een van de parkeerhaventjes stopte en naar het bos staarde? Een stadspark is onweerstaanbaar voor degenen die het beton en asfalt, de pneumatische boren en toeterende claxons zat zijn. Tussen degenen die hun toevlucht zochten in de koelte van de bomen en het gras was er één die er met een heel ander doel voor ogen kwam. Een roofdier op zoek naar een plek om zich van zijn buit te ontdoen. Ze zag het door zijn ogen: de dicht opeen staande bomen, het tapijt van dode bladeren. Een wereld waar insecten en bosdieren met plezier hun medewerking zouden verlenen aan de opruimingsactie.
Ze legde haar vork neer en schrok van de harde tik die hij op de tafel maakte.
Ze pakte het doosje gekleurde punaises van de boekenplank. Ze drukte een rode in de straat in Newton waar Gail Yeager had gewoond en een andere rode op de plek in het Stony Brook-reservaat waar Gails stoffelijk overschot was gevonden. Ze drukte een tweede punaise in Stony Brook – een blauwe – op de plek waar de onbekende vrouw was gevonden. Toen ging ze zitten en dacht ze na over de geografie van de wereld van hun nog onbekende dader.
Toen ze aan de moorden van de Chirurg werkte, had ze geleerd een stadsplattegrond te bekijken zoals een roofdier zijn jachtgebied bekijkt. Ze was per slot van rekening zelf ook een jager, en om haar prooi te pakken te krijgen moest ze de wereld waarin hij leefde, de straten die hij bewandelde, de buurten waarin hij rondliep, leren kennen. Ze wist dat menselijke roofdieren meestal jaagden op terrein dat hun bekend was. Zoals iedereen hadden ze hun comfortzones, hun dagelijkse routines. Daarom wist ze, terwijl ze naar de punaises op de plattegrond keek, dat ze meer zag dan alleen de locaties van de plaatsen delict en de stortplaatsen. Ze keek naar het gebied waarbinnen hij actief was.
In Newton woonden rijke mensen, uit de betere kringen, het was een buitenwijk voor mensen met vrije beroepen. Het Stony Brook-reservaat lag vijf kilometer naar het zuidoosten, tussen minder chique buurten dan Newton. Woonde de dader in een van deze buitenwijken en koos hij zijn slachtoffers wanneer hij van zijn huis naar zijn werk en terug ging? Het moest iemand zijn die er thuishoorde, die geen achterdocht opwekte omdat hij uit de toon viel. Als hij in Newton woonde, moest hij eruitzien als een welgesteld iemand, en de smaak hebben van welgestelde personen.
En koos hij zijn slachtoffers onder de rijken.
Het raster van de straten van Boston danste voor haar vermoeide ogen, maar ze gaf het nog steeds niet op, weigerde naar bed te gaan; ze bleef zitten in een uitgeputte staat van verdoving terwijl honderd details door haar hoofd zwommen. Ze dacht aan vers sperma in een ontbindend lijk. Ze dacht aan een skelet zonder naam. Aan donkerblauwe tapijtvezels. Een moordenaar die haren van eerdere slachtoffers achterliet. Een verdovingspistool, een jagersmes en opgevouwen nachtkleding.
En ze dacht aan Gabriel Dean. Wat had de FBI hiermee te maken?
Ze liet haar hoofd tussen haar handen zakken met een gevoel dat het uit elkaar zou klappen van al die informatie. Ze had de leiding over de zaak willen hebben, had die opgeëist, maar nu werd ze verpletterd onder het gewicht van het onderzoek. Ze was te moe om te kunnen denken en te gejaagd om te kunnen slapen. Ze vroeg zich af of je je zo voelde wanneer je op de rand van een zenuwinstorting stond en onderdrukte die gedachte meedogenloos. Jane Rizzoli zou zichzelf nooit toestaan zo weinig ruggengraat te tonen dat ze geestelijk instortte. In haar carrière als rechercheur had ze een moordenaar achternagezeten over een dak, deuren ingetrapt en haar eigen dood in de ogen gezien in een duistere kelder.
Ze had een man gedood.
Maar ze had nog nooit zo sterk het gevoel gehad dat ze ieder moment kon instorten als nu.
De gevangenisverpleegster is niet zachtzinnig wanneer ze de tourniquet rond mijn rechterarm doet. Ze laat het latex losschieten als een elastiekje. Het grijpt mijn huid en rukt haartjes uit, maar dat kan haar niets schelen; voor haar ben ik niets anders dan een simulant voor wie ze van haar veldbed moest opstaan, een simulant die haar altijd zo rustige dienst in de gevangeniskliniek verstoort. Ze is van middelbare leeftijd, of ziet er in ieder geval zo uit, met dikke ogen en te smal geplukte wenkbrauwen en haar adem ruikt naar slaap en sigaretten. Maar ze is een vrouw en ik staar naar haar hals met de slap afhangende losse huid, wanneer ze over mijn arm buigt om een goede ader te vinden. Ik denk aan wat er onder haar crêpeachtige witte huid ligt. De halsader, kloppend met helder bloed, en er vlak naast de slagader, gezwollen met een donkerder rivier van aderlijk bloed. Ik ken de anatomie van vrouwenhalzen tot in de puntjes en bekijk nu de hare, hoe onaantrekkelijk die ook is.
Een ader in mijn elleboogholte is opgekomen. Ze gromt tevreden, scheurt een alcoholwatje uit het papier en haalt het over mijn huid. Ze doet het met een achteloos, slordig gebaar, niet wat je mag verwachten van een gediplomeerd verpleegkundige, pure gewoonte en niets meer.
‘Je zult een prik voelen,’ kondigt ze aan.
Ik registreer de prik van de naald zonder een spier te vertrekken. Ze heeft keurig in de ader geprikt en bloed stroomt in het Vacutainerbuisje met het rode dopje. Ik heb gewerkt met het bloed van talloze andere mensen, maar nooit met mijn eigen, dus bekijk ik het belangstellend en zie ik dat het er vol en donker uitziet en de kleur van bramen heeft.
Het buisje is bijna vol. Ze haalt het van de Vacutainernaald af en zet een ander buisje op de naald. Dat heeft een paars dopje, voor een complete bloedtelling. Wanneer ook dit is gevuld, haalt ze de naald uit mijn ader, rukt de tourniquet los en drukt een prop watten op het gaatje.
‘Drukken,’ commandeert ze.
Hulpeloos rammel ik met de handboei van mijn linkerpols die aan het frame van het ziekenhuisbed is geklonken. ‘Kan ik niet,’ zeg ik met een verslagen stem.
‘Och, wat een gedoe,’ zucht ze. Geen medeleven, alleen irritatie. Er zijn mensen die de zwakkelingen verachten, en zij is zo iemand. Als je haar absolute macht zou geven, en een kwetsbare patiënt, zou ze makkelijk net zo iemand kunnen worden als de monsters die de joden in de concentratiekampen martelden. Wreedheid ligt vlak onder de oppervlakte, verborgen door het witte uniform en de badge waar R.N. op staat.
Ze werpt een blik op de gevangenbewaarder. ‘Druk hier even op,’ zegt ze.
Hij aarzelt, zet zijn vingers dan op het watje, drukte het tegen mijn huid. Zijn tegenzin om mij aan te raken stamt niet uit angst voor een gewelddaad van mijn kant; ik ben altijd oppassend en beleefd geweest, een voorbeeldige gevangene, en geen van de bewakers is bang voor me. Nee, het is mijn bloed dat hem nerveus maakt. Hij ziet rood door het watje sijpelen en stelt zich allerlei enge bacteriologische dingen voor die zich naar zijn vingers zuigen. Hij kijkt opgelucht wanneer de verpleegster een stukje leukoplast afknipt en het watje vastplakt. Hij loopt meteen naar de gootsteen om zijn handen te wassen met water en zeep. Ik zou graag willen lachen om zijn angst voor iets zo elementairs als bloed. In plaats daarvan lig ik roerloos op het bed, mijn knieën opgetrokken, mijn ogen gesloten en laat ik van tijd tot tijd een zachte kreun van pijn horen.
De verpleegster verlaat de kamer met de buisjes bloed. De bewaker gaat, nadat hij zijn handen zorgvuldig heeft gewassen, op een stoel zitten wachten.
En wachten.
Naar mijn gevoel gaan er uren voorbij in die koude, steriele kamer. We horen niets van de verpleegster; het is alsof ze ons in de steek heeft gelaten, ons is vergeten. De bewaker gaat af en toe verzitten en vraagt zich af waarom het zo lang duurt.
Dat weet ik allang.
De machine moet nu de analyse van mijn bloed hebben voltooid en de verpleegster heeft de uitslag in haar hand. De cijfers alarmeren haar. Al haar gedachten dat de gevangene maar iets voorwendt, zijn verdwenen; op de uitdraai ziet ze het bewijs dat mijn lichaam wordt geteisterd door een gevaarlijke infectie. Dat mijn klachten over hevige buikpijn terecht zijn. Hoewel ze mijn buik heeft betast, mijn spieren heeft voelen samentrekken en me heeft horen kreunen toen ze me aanraakte, geloofde ze niet echt in mijn symptomen. Ze werkt al heel lang in gevangenissen en is door ervaring wantrouwig geworden tegenover de klachten van de gevangenen. In haar ogen zijn we allemaal manipulators en zwendelaars en is ieder symptoom niets anders dan een poging om aan medicijnen te komen.
Maar een laboratoriumonderzoek is objectief. Het bloed gaat in de machine en een cijfer komt te voorschijn. Ze mag een alarmerende telling van de witte bloedcellen niet negeren. Dus is ze nu aan het bellen, aan het overleggen met de arts van de gevangenis: ‘Ik heb hier een gevangene met ernstige buikklachten. Hij heeft wel darmgeluiden, maar zijn buik is onderin gevoelig. Waar ik me echter meer zorgen over maak, is zijn het gehalte van zijn witte bloedlichaampjes…’
De deur gaat open en ik hoor het piepen van de schoenen van de verpleegster op het linoleum. Wanneer ze tegen me praat is er niets meer te merken van de minachtende toon van daarstraks. Nu gedraagt ze zich beleefd, zelfs voorkomend. Ze weet dat ze te maken heeft met een ernstig zieke man en als me iets zou overkomen, zal zij aansprakelijk worden gesteld. Opeens ben ik geen minderwaardig ding meer, maar een tijdbom die haar carrière kan vernietigen. En ze heeft al te lang gewacht.
‘U gaat naar het ziekenhuis,’ zegt ze en ze kijkt naar de bewaker. ‘Hij moet onmiddellijk vervoerd worden.’
‘Naar Shattuck?’ vraagt hij. Shattuck is het Lemuel Shattuck Gevangenishospitaal in Boston.
‘Nee, dat is te ver weg. Zo lang kan hij niet wachten. Ik laat hem naar het Fitchburg Hospital brengen.’ Er ligt een dringende ondertoon in haar stem en de gevangenbewaarder bekijkt me nu bezorgd.
‘Wat heeft hij?’ vraagt hij.
‘Het kan een blindedarmontsteking zijn. Ik heb de papieren al in orde gemaakt en de eerstehulpafdeling van Fitchburg gebeld. Hij moet er per ambulance naartoe.’
‘O nee. Dan moet ik mee. Hoelang denk je dat ik daar bezig zal zijn?’
‘Ze zullen hem wel opnemen. Volgens mij moet hij geopereerd worden.’
De gevangenbewaarder kijkt op zijn horloge. Hij denkt aan het einde van zijn dienst en of iemand op tijd zal komen om hem in het ziekenhuis af te lossen. Hij denkt niet aan mij maar aan de details van zijn eigen rooster, zijn eigen leven. Ik ben alleen maar een hindernis.
De verpleegster vouwt een stapeltje paperassen dubbel en stopt het in een envelop. Ze geeft die aan de bewaker. ‘Dit is voor de eerstehulpafdeling van Fitchburg. Denk erom dat je het aan de dokter geeft.’
‘Moeten we echt per ambulance?’
‘Ja.’
‘Dat geeft altijd problemen met de beveiliging.’
Ze kijkt naar me. Mijn pols zit nog steeds vast aan het bed. Ik lig volkomen stil, mijn knieën opgetrokken – de klassieke houding van een patiënt die lijdt aan hevige buikpijn. ‘Over de beveiliging hoef je je geen zorgen te maken. Hij voelt zich veel te beroerd om iets te doen.’