14
Ze zat in haar auto. Warme lucht stroomde uit de roostertjes van de airco en zweet parelde op haar gezicht. Zelfs de nachtelijke warmte kon de kilte niet verdrijven die haar in de autopsiezaal had bevangen. Ik heb zeker iets onder de leden, dacht ze, terwijl ze haar slapen masseerde. En geen wonder; ze werkte nu al drie dagen bijna aan één stuk door en dat begon haar op te breken. Ze had pijn in haar hoofd en het enige dat ze wilde, was in bed kruipen en een hele week slapen.
Ze reed regelrecht naar huis, ging naar binnen en voerde weer het ritueel uit dat noodzakelijk was geworden voor de instandhouding van haar gezonde verstand. Draaide sloten om, deed de ketting in de gleuf, heel zorgvuldig allemaal, en pas nadat ze haar hele checklist had afgewerkt, ieder slot en iedere grendel had gecontroleerd en in iedere kast gekeken, schopte ze haar schoenen uit en stroopte ze haar broek en bloes van haar lijf. Slechts gekleed in haar ondergoed zakte ze neer op het bed en begon ze weer haar slapen te masseren. Ze vroeg zich af of er aspirientjes in het medicijnkastje lagen, maar was te moe om te gaan kijken.
De intercom van haar flat zoemde. Ze schoot recht overeind, terwijl haar hart weer op hol sloeg en iedere zenuw trilde van de schrik. Ze verwachtte geen bezoek en wilde niemand zien of spreken.
Weer zoemde de intercom, een geluid als van staalwol op blootgelegde zenuwuiteinden.
Ze stond op en liep naar de zitkamer om op het knopje te drukken. ‘Ja?’
‘Gabriel Dean hier. Mag ik boven komen?’
Dat was nu werkelijk de laatste stem die ze verwacht had te horen. Ze was zo verbluft dat ze niet meteen reageerde.
‘Rizzoli?’ zei hij.
‘Waar wil je over praten, Dean?’
‘De lijkschouwing. Er zijn wat punten die we moeten bespreken.’
Ze drukte op de knop waarmee de voordeur werd geopend en wenste meteen dat ze dat niet had gedaan. Ze vertrouwde Dean niet en nu liet ze hem zomaar binnen in de veilige haven van haar flat. Met een achteloze druk op een knop was een besluit genomen en nu kon ze niet meer terugkrabbelen.
Ze had nauwelijks tijd om een badjas aan te trekken toen hij al op de deur klopte. Door de visooglens van het kijkgaatje zagen zijn gelaatstrekken er verwrongen uit. Onheilspellend. Tegen de tijd dat ze alle sloten had geopend, stond dat grotesk verwrongen gezicht op haar netvlies gebrand. De werkelijkheid was veel minder angstaanjagend. De man die op de mat stond, had vermoeide ogen en een gezicht waarop je kon aflezen hoeveel afgrijselijke dingen hij had gezien en hoe weinig hij had geslapen.
Toch vroeg hij eerst naar haar: ‘Hoe gaat het met je?’
Ze begreep wat die vraag impliceerde: dat het niet goed ging met haar. Dat er iemand naar haar moest kijken, dat ze onstabiel was en op het punt stond uiteen te vallen in broze scherven.
‘Goed,’ zei ze.
‘Je was na de lijkschouwing zo snel vertrokken. Voor ik de kans kreeg met je te praten.’
‘Waar wilde je over praten?’
‘Warren Hoyt.’
‘Wat wil je over hem weten?’
‘Alles.’
‘Daar zouden we de hele avond zoet mee zijn, en ik ben moe.’ Ze trok haar badjas strakker om zich heen, opeens gegeneerd. Ze had het altijd belangrijk gevonden er professioneel uit te zien en wanneer ze voor haar werk ergens naartoe moest, deed ze bijna altijd een jasje aan. Nu stond ze in haar badjas en ondergoed tegenover Dean en dat kwetsbare gevoel beviel haar allerminst.
Ze legde haar hand tegen de deur, een gebaar met een onmiskenbare boodschap: einde van het gesprek.
Hij bleef pal voor haar deur staan. ‘Hoor eens, ik geef toe dat ik me heb vergist. Ik had van het begin af aan naar je moeten luisteren. Jij had het meteen door, terwijl ik de parallellen met Hoyt niet heb gezien.’
‘Omdat je hem niet hebt gekend.’
‘Vertel me dan over hem. We moeten samenwerken, Jane.’
Haar lach was zo scherp als glas. ‘O, ben je nu opeens helemaal voor teamwork? Een nieuwe en heel andere aanpak moet ik zeggen.’
Berustend in het feit dat hij niet van plan was te vertrekken, draaide ze zich om en liep ze de zitkamer in. Hij kwam binnen en deed de deur achter zich dicht.
‘Vertel me over Hoyt.’
‘Alles staat in zijn dossier.’
‘Dat heb ik al gelezen.’
‘Dan heb je alles wat je nodig hebt.’
‘Niet alles.’
Ze draaide zich naar hem toe. ‘Wat heb je dan nog meer nodig?’
‘Ik wil weten wat jij weet.’ Hij kwam dichterbij en ze voelde een steek van paniek omdat ze zo in het nadeel was, op haar blote voeten tegenover hem, te moe om zijn aanval te kunnen afweren. En het voelde echt aan als een aanval, al deze eisen die hij stelde en de manier waarop zijn blik dwars door haar schaarse kleding heen leek te dringen.
‘Er bestaat een soort emotionele verbondenheid tussen jullie tweeën,’ zei hij. ‘Een band.’
‘Noem het verdomme geen verbondenheid.’
‘Hoe zou jij het noemen?’
‘Hij was de dader. Ik heb hem opgepakt. Dat is alles.’
‘Dat is niet wat ik heb gehoord. En of je het nu wilt toegeven of niet, er bestaat een band tussen jullie. Hij heeft zich met opzet weer in je leven gemengd. Het stoffelijk overschot van Karenna Ghent is niet toevallig juist op dat graf achtergelaten.’
Ze zei niets. Op dit punt kon ze hem niet tegenspreken.
‘Hij is een jager, net als jij,’ zei Dean. ‘Jullie jagen allebei op mensen. Dat is één band tussen jullie. Dat is één ding dat jullie gemeen hebben.’
‘We hebben niets gemeen.’
‘Maar jullie begrijpen elkaar. Ongeacht je gevoelens, ben je met hem verbonden. Je had lang voor de anderen door dat hij invloed had op de Heerser. Je was ons mijlen voor.’
‘En jij vond dat ik me daarom maar gauw onder behandeling moest laten stellen bij een psycholoog.’
‘Toen dacht ik dat inderdaad.’
‘Maar nu ben ik opeens niet gek meer. Nu ben ik een genie.’
‘Jij kunt in zijn hoofd kijken. Je kunt ons helpen uit te zoeken wat hij nu zal doen. Wat wil hij?’
‘Hoe moet ik dat nou weten?’
‘Jij hebt een intiemere kijk op hem dan wij allemaal bij elkaar.’
‘Intiemere? Heb je daar geen beter woord voor? De klootzak heeft me bijna vermoord.’
‘En niets is zo intiem als moord.’
Op dat moment haatte ze hem – omdat hij een waarheid onder woorden had gebracht waar ze zich aan wilde onttrekken. Omdat hij de vinger had gelegd op de zere plek waar ze zelf niet aan wilde denken: dat zij en Warren Hoyt voor eeuwig aan elkaar verbonden waren. Dat angst en walging sterkere emoties waren dan liefde ooit kon zijn.
Ze zakte neer op de bank. Normaal gesproken zou ze terugvechten. Normaal gesproken was ze venijnig genoeg om iedere man woord voor woord van repliek te dienen, maar nu was ze zo moe dat ze de kracht niet had om Deans vragen af te weren. Hij zou net zolang rukken en trekken tot hij alle antwoorden van haar had losgekregen, dus kon ze zich net zo goed in het onontkoombare schikken. Dan was ze er maar van af. Dan zou hij haar met rust laten.
Ze rechtte haar rug en besefte opeens dat ze naar haar handen staarde, naar de identieke littekens op haar palmen. Dat waren alleen maar de met het oog waarneembare souvenirs die Hoyt had achtergelaten; de andere littekens waren minder zichtbaar: die van haar gebroken ribben en gezichtsbotjes, die alleen op röntgenfoto’s te zien waren. Het minst zichtbaar waren de breuklijnen die haar leven hadden gesplitst als door een aardbeving. De afgelopen weken had ze gevoeld hoe die breuklijnen langzaam wijder werden, alsof de grond onder haar voeten begon weg te zakken.
‘Ik wist niet dat hij er nog was,’ zei ze op fluistertoon. ‘Dat hij vlak achter me stond, in die kelder, in dat huis…’
Hij ging in de fauteuil tegenover haar zitten. ‘Jij bent degene die hem heeft gevonden. De enige die wist waar jullie hem konden vinden.’
‘Ja.’
‘Hoe kwam dat?’
Ze haalde haar schouders op, lachte kort. ‘Puur geluk.’
‘Nee, er moet meer achter zitten.’
‘Je kent me meer eer toe dan ik verdien.’
‘Ik heb je juist niet genoeg eer toegekend, Jane.’
Toen ze opkeek, zag ze dat hij met een zo openhartige blik naar haar keek dat ze zich onmiddellijk ergens wilde verstoppen. Maar er was geen plek waar ze zich kon terugtrekken, geen verdediging die ze kon opwerpen tegen een zo indringende blik. Hoeveel ziet hij? vroeg ze zich af. Weet hij dat ik me door zijn blik juist nog kwetsbaarder voel?
‘Vertel me wat er in die kelder is gebeurd,’ zei hij.
‘Dat weet je al. Het staat allemaal in mijn rapport.’
‘In een rapport kun je dingen weglaten.’
‘Er valt verder niets te vertellen.’
‘Wil je het niet eens proberen?’
Woede sneed door haar heen als een granaatscherf. ‘Ik wil er niet eens over nadenken.’
‘Maar je denkt er steeds aan. Je kunt het niet helpen.’
Ze staarde hem aan, vroeg zich af wat voor spelletje hij speelde en hoe hij haar zo makkelijk voor haar karretje had weten te spannen. Ze had andere mannen gekend met veel charisma, mannen naar wie een vrouw met zo’n ruk omkeek dat ze er whiplash van zou krijgen. Rizzoli was altijd zo verstandig geweest zulke mannen op een afstand te houden, zich voor ogen te houden wat ze waren: de genetisch begunstigden te midden van de gewone stervelingen. Ze had niets met zulke mannen op, en zij niet met haar. Maar nu had ze iets dat Gabriel Dean wilde hebben en liet hij al zijn aantrekkingskracht op haar los. En het werkte. Nog nooit had een man haar zo in verwarring gebracht en haar tegelijkertijd zo opgewonden.
‘Hij had je naar de kelder gelokt,’ zei Dean.
‘Ik ben regelrecht in zijn val gelopen. Ik wist het niet.’
‘Waarom niet?’
Het was een onthutsende vraag die haar even tot zwijgen bracht. Ze dacht terug aan die middag, aan hoe ze in de open deur van de kelder had gestaan en niet de donkere trap had willen afdalen. Ze herinnerde zich de verstikkende hitte van het huis en haar beha en haar blouse die doorweekt waren geraakt van haar zweet. Ze herinnerde zich hoe angst iedere zenuw in haar lichaam aan het trillen had gebracht. Ja, ze had wél geweten dat er iets niet goed zat. Ze had geweten wat onder aan die trap op haar wachtte.
‘Waarom is het misgegaan?’
‘Vanwege het slachtoffer,’ fluisterde ze.
‘Catherine Cordell?’
‘Ze was in de kelder. Vastgebonden op een bed in de kelder…’
‘Het lokaas.’
Ze sloot haar ogen en kon het bijna ruiken, de geur van Cordells bloed en die van de vochtige aarde. En de geur van haar eigen zweet, zuur van angst, ik heb in het aas gehapt.’
‘Hij wist dat je dat zou doen.’
‘Ik had het door moeten hebben –’
‘Maar je had alleen aandacht voor het slachtoffer. Voor Cordell.’
‘Ik wilde haar redden.’
‘En dat was je fout.’
Ze deed haar ogen open en keek hem nijdig aan. ‘Fout?’
‘Dat je niet eerst de kelder hebt afgezocht. Je hebt hem de kans gegeven je aan te vallen. Je hebt de domste fout gemaakt die je kon maken. Vreemd, gezien het feit dat je verder zo’n goede rechercheur bent.’
‘Je was er niet bij. Je weet niet in wat voor situatie ik me bevond.’
‘Ik heb je rapport gelezen.’
‘Cordell lag op dat bed. Bloedend…’
‘En dus heb je gereageerd zoals ieder ander mens zou doen. Je hebt geprobeerd haar te helpen.’
‘Ja.’
‘En dat is je fout geweest. Dat je vergat te redeneren als een agent.’
Hij trok zich niets aan van haar woedende blik. Hij bleef haar aankijken met een onbeweeglijk gezicht, zijn gezicht zo kalm, zo zelfverzekerd dat ze zich nog beroerder ging voelen.
‘Ik vergeet nooit als een agent te redeneren,’ zei ze.
‘Jawel. In die kelder was je het vergeten. Je heb je laten afleiden door het slachtoffer.’
‘Mijn zorg geldt altijd in de eerste plaats het slachtoffer.’ ‘Ook wanneer zowel het slachtoffer als jijzelf daardoor in gevaar komt? Is dat logisch?’
Logisch. Ja, dat was echt iets voor Gabriel Dean. Ze had nog nooit iemand als hij ontmoet, een man die de levenden en de doden met een even groot gebrek aan emoties kon beschouwen.
‘Ik kon haar niet laten sterven,’ zei ze. ‘Dat was het eerste, het enige, waar ik aan dacht.’
‘Kende je haar? Cordell?’
‘Ja.’
‘Waren jullie vriendinnen?’
‘Nee.’ Ze zei het te snel. Deans wenkbrauwen gingen omhoog in een stille vraag. Rizzoli haalde adem en zei: ‘Ze had te maken met het onderzoek naar de Chirurg. Meer niet.’
‘Mocht je haar niet?’
Rizzoli gaf niet meteen antwoord, verbluft over Deans haarscherpe inzicht. Ze zei: ik werd niet warm of koud van haar, laat ik het zo zeggen.’ Ik was jaloers op haar. Op haar schoonheid. En op de uitwerking die ze op Thomas Moore had.
‘Maar Cordell was een slachtoffer,’ zei Dean.
‘Ik wist niet precies wat ze was. In het begin tenminste niet. Maar tegen het eind werd me duidelijk dat zij het doelwit van de Chirurg was.’
‘Je moet je schuldig hebben gevoeld. Dat je aan haar had getwijfeld.’
Rizzoli zei niets.
‘Is dat de reden waarom je er zo’n behoefte aan had haar te redden?’
Ze verstijfde, beledigd door zijn vraag. ‘Ze verkeerde in gevaar. Ik had geen andere redenen nodig.’
‘Je hebt onverstandige risico’s genomen.’
‘Ik geloof dat de woorden onverstandig en risico niet samen in één zin passen.’
‘De Chirurg heeft je in zijn val gelokt. Jij hebt in het aas gehapt.’
‘Ja, dat was een vergissing –’
‘Hij wist dat je erin zou trappen.’
‘Hoe kon hij dat nou weten?’
‘Hij weet heel veel over jou. Daarmee zijn we terug bij de band. De band tussen jullie.’
Ze stond met een ruk op. ‘Wat een gelul,’ zei ze en ze liep de kamer uit.
Hij kwam achter haar aan de keuken in, achtervolgde haar meedogenloos met zijn theorieën, theorieën waar ze niets over wilde horen. De gedachte aan welke emotionele band dan ook tussen haarzelf en Hoyt was zo weerzinwekkend dat ze er niet eens aan wilde dénken en er zeker niets meer over wilde horen. Maar hij stond vlak bij haar, in haar toch al zo claustrofobische keuken, en dwong haar te luisteren naar wat hij te zeggen had.
‘Jij hebt rechtstreeks toegang tot Warren Hoyts psyche,’ zei Dean, ‘maar hij ook tot de jouwe.’
‘Hij kende me toen niet.’
‘Weet je dat zeker? Hij moet het verloop van het onderzoek gevolgd hebben. Hij wist dat jij in de ploeg zat.’
‘En dat is het enige wat hij over me kan hebben geweten.’
‘Volgens mij begrijpt hij meer dan je denkt. Hij voedt zich met de angst van vrouwen. Het staat allemaal in zijn psychologische profiel. Hij wordt aangetrokken tot geschonden vrouwen. Tot vrouwen die emotionele klappen hebben gekregen. Een zweem van vrouwenleed is al voldoende om hem heet te maken en hij heeft er een bijzonder goede neus voor. Hij weet die te bespeuren te midden van de meest subtiele aanwijzingen. De klank van haar stem. De stand van haar hoofd. Het mijden van oogcontact. Allemaal kleine lichamelijke tekenen die anderen niet opvallen. Híj vangt die op. Hij weet welke vrouwen geschonden zijn en dat zijn de vrouwen die hij wil.’
‘Ik ben geen slachtoffer.’
‘Jawel. Nu wel. Hij heeft van jou een slachtoffer gemaakt.’ Hij kwam dichterbij, zo dichtbij dat ze elkaar bijna aanraakten. Ze voelde een wild verlangen zich in zijn armen te storten en zich tegen hem aan te drukken. Om te zien hoe hij zou reageren. Maar trots en gezond verstand zorgden ervoor dat ze er stram bij bleef staan.
Ze dwong zichzelf te lachen. ‘Wie is hier het slachtoffer, agent Dean? Niet ik. Vergeet niet dat ik degene ben die hem achter de tralies heeft gekregen.’
‘Ja,’ antwoordde hij rustig. ‘Ja, hebt de Chirurg achter de tralies gekregen. Maar daarbij ben je zelf danig geschonden.’
Ze staarde hem zwijgend aan. Geschonden. Dat was het juiste woord voor wat haar was aangedaan. Een vrouw met littekens op haar handen en een hele rits sloten op haar deur. Een vrouw die de hete adem van augustus nooit meer kon voelen zonder zich de hitte van die zomerdag en de geur van haar eigen bloed te herinneren.
Zonder een woord te zeggen draaide ze zich om en liep de keuken uit, terug naar de woonkamer. Daar zakte ze neer op de bank en bleef ze zitten in een verdoofd zwijgen. Hij kwam niet meteen achter haar aan en een paar ogenblikken was ze heerlijk alleen. Ze hoopte dat hij zou verdwijnen, dat hij haar flat zou verlaten en haar de eenzaamheid gunnen waar ieder gewond dier behoefte aan heeft. Maar dat was haar niet gegund. Ze hoorde hem de keuken uitkomen en toen ze opkeek, zag ze hem staan met twee glazen in zijn handen. Hij reikte haar er een aan.
‘Wat is dat?’ vroeg ze.
‘Tequila. Heb ik in een keukenkastje gevonden.’
Ze pakte het glas aan en keek er fronsend naar. ‘Ik was vergeten dat ik het in huis had. Het is een erg oude fles.’
‘Hij zat nog dicht.’
Omdat ze niet van tequila hield. De fles was een van de nutteloze cadeautjes die haar broer Frankie meebracht van zijn reizen, net als de Kahlúa-likeur uit Hawaï en de sake uit Japan. Daarmee liet Frankie zien wat een man van de wereld hij was, met de complimenten van het U.S. Marine Corps. Maar goed, ze kon net zo goed van deze gelegenheid gebruikmaken om zijn souvenir uit het zonnige Mexico te proeven. Ze nipte aan het glas en knipperde de plotseling prikkende tranen weg. Terwijl de tequila als een warm stroompje afdaalde naar haar maag, schoot haar een detail te binnen over Warren Hoyts verleden. Hij had zijn eerste slachtoffers verdoofd met Rohypnol, dat hij in hun drankjes had gedaan. Hoe eenvoudig is het om ons op een onbewaakt ogenblik te pakken te nemen. Wanneer een vrouw is afgeleid of geen reden heeft de man die haar een drankje geeft te wantrouwen, is ze als een lam dat naar het slachthuis wordt geleid. Zelfs zij had een glas tequila aangepakt zonder er iets van te denken. Zelfs zij had een man die ze amper kende, binnengelaten in haar woning.
Ze keek weer naar Dean. Hij zat tegenover haar, hun ogen nu op dezelfde hoogte. Het drankje liet zich op haar lege maag meteen gelden. Haar ledematen voelden aan alsof ze geen zenuwen hadden. De verdoving van de alcohol. Ze voelde zich emotieloos en kalm, op het gevaarlijke af.
Hij boog zich naar haar toe, maar ze leunde niet meteen achterover, schoot niet meteen in de verdediging. Dean drong zich aan haar op zoals nog maar erg weinig mannen hadden gedaan, en ze liet het toe. Ze gaf zich aan hem over.
‘We hebben nu niet meer te maken met één moordenaar,’ zei hij, ‘maar met twee die samenwerken. En een van de twee is een man die jij beter kent dan wie ook. Of je het wilt toegeven of niet, je bent op een speciale manier met Warren Hoyt verbonden. En daardoor ben je ook verbonden met de Heerser.’
Ze haalde diep adem, blies die uit en zei zachtjes: ‘Zo werkt Warren het liefst. Daar hunkert hij naar. Een compagnon. Een mentor.’
‘In Savannah had hij er een.’
‘Ja. Een arts genaamd Andrew Capra. Nadat Capra was gedood, bleef Warren alleen achter. Toen is hij naar Boston gekomen. Maar hij bleef zoeken naar een nieuwe partner. Iemand met net zulke verlangens als hij. Net zulke fantasieën.’
‘En nu heeft hij die gevonden.’
Ze keken elkaar aan. Ze begrepen allebei wat de huiveringwekkende consequenties waren van deze nieuwe ontwikkeling.
‘Ze zijn nu dubbel zo effectief,’ zei hij. ‘Wolven jagen beter in een roedel dan alleen.’
‘Samen op jacht.’
Hij knikte. ‘Het maakt alles makkelijker. Het bespieden. Het grijpen van een slachtoffer. Het in bedwang houden…’
Ze schoot recht overeind. ‘Het theekopje,’ zei ze.
‘Wat is daarmee?’
‘Het ontbrak bij de Ghents. Nu weten we waarom.’
‘Omdat Warren Hoyt erbij was en hem heeft geholpen.’
Ze knikte. ‘De Heerser had geen waarschuwingssysteem nodig. Hij had een maatje dat hem zou waarschuwen als de echtgenoot zich verroerde. Een maatje dat erbij was en alles heeft gezien. En van zulke dingen wordt Warren helemaal geil. Hij moet ervan genoten hebben. Het maakt deel uit van zijn fantasieën. Om te kunnen toekijken wanneer een vrouw wordt verkracht.’
‘Terwijl de Heerser behoefte heeft aan publiek.’
Ze knikte. ‘Daarom kiest hij echtparen. Dan heeft hij altijd een toeschouwer. Iemand die toekijkt wanneer hij de ultieme macht heeft over het lichaam van een vrouw.’
De afgrijselijke daad die ze beschreef was een zo intieme gewelddaad dat ze er moeite mee had Dean te blijven aankijken. Maar ze hield vol. De verkrachting van een vrouw was een misdaad die in te veel mannen een hitsige nieuwsgierigheid opwekte. Ze was ‘s ochtends de enige vrouw wanneer in de recherchekamer de lopende misdaden werden besproken, en ze had haar mannelijke collega’s de details van dergelijks geweldplegingen vaak horen bespreken en de zinderende ondertoon van belangstelling in hun stemmen gehoord, ook al deden ze hun best er strikt professioneel te blijven uitzien. Soms stonden ze net iets te lang stil bij de beschrijvingen van de verwondingen aan de intieme lichaamsdelen die in het rapport van de patholoog-anatoom stonden, staarden ze iets te lang naar de misdaadfoto’s van vrouwen met gespreide benen. Door dergelijke reacties had Rizzoli zich iedere keer ook een beetje verkracht gevoeld, en door de jaren heen had ze een bijzonder scherpe intuïtie ontwikkeld voor ook maar een vleug van onbetamelijke belangstelling in de ogen van haar mannelijke collega’s wanneer ze een verkrachting bespraken. Nu keek ze Dean in de ogen, op zoek naar die verontrustende vonk, maar ze zag niets. Net zomin als ze iets anders dan verbeten vastberadenheid in zijn ogen had gezien toen hij naar de onteerde lijken van Gail Yeager en Karenna Ghent had gekeken. Dean werd niet heet van deze gruweldaden; hij verafschuwde ze.
‘Je zei dat Hoyt behoefte heeft aan een mentor,’ zei hij.
‘Ja. Iemand die hem de weg wijst. Die hem dingen leert.’
‘Dingen leert? Wat dan? Mensen doden kan hij al.’
Ze nam nog een teugje van de tequila. Toen ze weer naar hem keek, merkte ze dat hij nog iets verder naar voren leunde, alsof hij geen woord wilde missen.
‘Variaties op het thema,’ zei ze. ‘Vrouwen en pijn. Op hoeveel manieren kun je een lijk onteren? Op hoeveel manieren kun je iemand martelen? Warren had een patroon waar hij zich jaren aan heeft gehouden. Misschien is hij toe aan iets nieuws.’
‘Of is deze nieuwe moordenaar daar juist aan toe.’
Ze dacht even na. ‘De Heerser?’
‘Misschien is het precies omgekeerd en is deze nieuwe moordenaar degene die een mentor zoekt. En heeft hij Warren Hoyt gekozen als zijn leraar.’
Ze staarde hem aan en kreeg het koud bij die gedachte. Het woord leraar duidde op leiderschap. Overwicht. Was dat de rol die Hoyt zichzelf had aangemeten gedurende de maanden dat hij gevangen had gezeten? Had de gevangenschap zijn fantasieën gevoed, zijn lusten aangescherpt tot vlijmscherpe doelmatigheid? Hij was vóór zijn arrestatie al een formidabele tegenstander geweest; ze wilde niet eens dénken aan een nog machtiger reïncarnatie van Warren Hoyt.
Dean zakte terug in zijn stoel, zijn blauwe ogen gericht op zijn glas tequila. Hij had er slechts een paar kleine teugjes van genomen en zette het glas nu op de salontafel. Hij was tot nu toe op haar overgekomen als een man die zijn zelfbeheersing nooit liet verslappen, die had geleerd al zijn opwellingen in bedwang te houden. Maar de vermoeidheid eiste zijn tol. Zijn schouders hingen wat af, rode adertjes waren zichtbaar in het wit van zijn ogen. Hij wreef over zijn gezicht. ‘Hoe slagen twee monsters erin elkaar in een zo grote stad als Boston te vinden?’ zei hij. ‘Hoe hebben ze dat voor elkaar gekregen?’
‘En zo snel,’ zei ze. ‘De Ghents zijn twee dagen nadat Warren was ontsnapt, al overvallen.’
Dean hief zijn hoofd op en keek naar haar. ‘Ze kenden elkaar al.’
‘Of wisten van elkaars bestaan.’
Het was logisch dat de Heerser van het bestaan van Warren Hoyt had geweten. Iedereen die afgelopen herfst in Boston een krant had opgeslagen, had geweten welke gruweldaden hij had gepleegd. En ook als ze elkaar nooit hadden ontmoet, had Hoyt op zijn beurt van het bestaan van de nieuwe moordenaar geweten, al was het maar uit de nieuwsberichten. Hij zou de reportage hebben gezien over de moord op de Yeagers, zou hebben geweten dat er nóg een monster als hij bestond. Hij zou zich afvragen wie dat andere roofdier was, zijn bloedbroeder. Een communicatie via gepleegde moorden, informatie doorgegeven via reportages op het journaal en in de Boston Globe.
Hij heeft ook mij op tv gezien. Hoyt wist dat ik naar het huis van de Yeagers was gegaan. En nu probeert hij het contact met mij te herstellen.
Deans aanraking gaf haar een schokje. Hij keek haar fronsend aan, leunde nog verder naar haar toe en ze kreeg de indruk dat niemand haar ooit zo intens had aangekeken.
Alleen de Chirurg.
‘Het is niet de Heerser die met me speelt,’ zei ze. ‘Het is Hoyt. Het fiasco in het park was bedoeld om me te vernederen. Dat is de enige manier waarop hij een vrouw kan benaderen. Door haar eerst te vernederen. Door haar te demoraliseren, stukjes en beetjes uit haar leven weg te rukken. Daarom had hij als slachtoffer vrouwen gekozen die verkracht waren. Vrouwen die al symbolisch vernietigd waren. Om ons iets te kunnen doen, moeten we zwak en bang zijn.’
‘De laatste vrouw met wie ik het woord bang associeer, ben jij.’
Ze bloosde om zijn lof, omdat ze wist dat ze die niet verdiende. ‘Ik probeer alleen maar uit te leggen hoe hij te werk gaat,’ zei ze. ‘Hij loert op zijn prooi. Maakt haar murw voordat hij zijn slag slaat. Zo heeft hij het met Catherine Cordell gedaan. Vóór zijn definitieve aanval heeft hij haar helemaal gek gemaakt, psychologische spelletjes met haar gespeeld om haar bang te maken. Hij liet haar op allerlei manieren weten dat hij zich in haar leven kon mengen zonder dat ze wist dat hij er was. Als een geest die dwars door muren kan lopen. Ze wist nooit wanneer hij weer iets zou doen, of uit welke richting de volgende aanval zou komen. Maar ze wist dat die zou komen. Zo put hij je uit. Door je te laten weten dat hij je op een gegeven moment, wanneer je er niet op bedacht bent, zal grijpen.’
Ondanks de huiveringwekkende betekenis van haar woorden, was ze op kalme toon blijven praten. Onnatuurlijk kalm. Al die tijd had Dean stil en intens naar haar gekeken, alsof hij zocht naar een glimp van een oprechte emotie, oprechte zwakte. Maar daar liet ze niets van blijken.
‘En nu heeft hij een maatje,’ zei ze. ‘Iemand van wie hij nieuwe dingen kan leren. Iemand aan wie hij zelf dingen kan leren. Een jagersteam.’
‘Jij denkt dus dat ze bij elkaar zullen blijven.’
‘Dat wil Warren vast. Hij heeft graag een maatje. Ze hebben al een keer samen gemoord. Dat is een sterke band, verzegeld door bloed.’ Ze nam een laatste slok van haar tequila, dronk het glas leeg. Zou het vannacht de nachtmerries in haar brein verdoven? Of was de troost van anesthesie al niet meer aan haar besteed?
‘Heb je om bescherming gevraagd?’
Hij overviel haar met de vraag. ‘Bescherming?’
‘Op zijn minst een surveillancewagen. Om je flat in de gaten te houden.’
‘Ik bén de politie.’
Hij hield zijn hoofd schuin, alsof hij op de rest van het antwoord wachtte.
‘Zou je me dit ook gevraagd hebben als ik een man was?’ vroeg ze.
‘Je bent geen man.’
‘En dat houdt automatisch in dat ik beschermd moet worden?’
‘Waarom klink je zo beledigd?’
‘Waarom houdt het feit dat ik een vrouw ben in dat ik mijn eigen woning niet kan verdedigen?’
Hij zuchtte. ‘Moet je echt altijd beter zijn dan de mannen?’
‘Ik heb hard gewerkt om behandeld te worden als ieder ander,’ zei ze. ‘Ik ga niet om bijzondere dingen vragen omdat ik een vrouw ben.’
‘Het feit dat je een vrouw bént, heeft je in deze positie gebracht. De seksuele fantasieën van de Chirurg gaan over vrouwen. En de aanvallen van de Heerser op echtparen zijn niet gericht tegen de mannen, maar tegen hun vrouwen. Hij verkracht de vrouwen. Vertel me dus niet dat het feit dat jij een vrouw bent, niets te maken heeft met deze situatie.’
Ze kromp ineen bij het woord ‘verkracht’. Tot nu toe was hun discussie over de seksuele geweldpleging over andere vrouwen gegaan. Dat ze een potentieel slachtoffer was, bracht de focus naar een niveau dat veel dichter bij haar lag, een niveau dat ze niet graag besprak met een man. En Dean maakte haar nog nerveuzer dan de discussie over verkrachting. Zoals hij haar bestudeerde, alsof ze een geheim verborg dat hij wilde onthullen.
‘Het heeft niets te maken met het feit dat je een politieagente bent, noch met de vraag of je in staat bent jezelf te verdedigen,’ zei hij. ‘Het gaat erom dat je een vrouw bent. Een vrouw over wie Warren Hoyt vermoedelijk al deze maanden heeft gefantaseerd.’
‘Nee. Hij wil niet mij, hij wil Cordell.’
‘Cordell zit buiten zijn bereik. Hij kan haar niets doen. Maar jij bent hier. Jij zit binnen zijn bereik, jij bent de vrouw die hij bijna had verslagen. De vrouw die hij in die kelder tegen de vloer had genageld. Hij had zijn mes op je keel. Hij kon je bloed al ruiken.’
‘Hou op, Dean.’
‘In zeker opzicht heeft hij je al voor zich opgeëist. Je bent al de zijne. En je loopt iedere dag open en bloot rond, je werkt aan de misdaden die hij pleegt. Ieder lijk is een boodschap voor jou. Een voorproefje van wat hij met jou van plan is.’
‘Hou op, zei ik.’
‘En jij denkt dat je geen bescherming nodig hebt? Jij denkt dat een pistool en bravoure genoeg zijn om in leven te blijven? Dan negeer je je eigen intuïtie. Je weet wat zijn volgende stap zal zijn. Je weet waar hij naar smacht, waar hij geil van wordt. Naar jou. Naar wat hij met jou van plan is.’
‘Hou je kop, verdomme!’ Ze schrokken allebei van haar uitbarsting. Ze staarde hem aan, hevig ontdaan dat ze haar zelfbeheersing had verloren en dat er tranen in haar ogen waren gesprongen. Verdomme, ze zou níét gaan huilen. Geen enkele man had haar ooit zien instorten en Dean zou zeker niet de eerste zijn.
Ze haalde diep adem en zei, op zachte toon: ik wil graag dat je nu weggaat.’
‘Ik vraag je alleen maar aan je eigen intuïtie gehoor te geven. De bescherming te aanvaarden die je andere vrouwen ook zou bieden.’
Ze stond op en liep naar de deur. ‘Goedenavond, agent Dean.’
Hij bleef nog steeds zitten en ze begon zich al af te vragen wat ze zou moeten doen om deze man haar huis uit te krijgen, toen hij eindelijk opstond. Maar bij de deur bleef hij staan en keek hij op haar neer. ‘Je bent niet onoverwinnelijk, Jane,’ zei hij. ‘En dat verwacht ook niemand van je.’
Nog lange tijd nadat hij was vertrokken, bleef ze met haar rug tegen de gesloten deur staan, met gesloten ogen, om te proberen de beroering die zijn bezoek teweeg had gebracht, tot rust te brengen. Ze wist zelf ook wel dat ze niet onoverwinnelijk was. Dat had ze een jaar geleden ondervonden toen ze het gezicht van de Chirurg vlak boven zich had gezien en gewacht had op de beet van zijn scalpel. Daar hoefde ze niet aan herinnerd te worden, en de onbeschofte manier waarop Dean daarover had gesproken, stond haar helemaal niet aan.
Ze liep terug naar de bank en pakte de telefoon van het bijzettafeltje. In Londen was de dag nog niet aangebroken, maar ze kon dit telefoontje onmogelijk uitstellen.
Moore nam op nadat de telefoon tweemaal was overgegaan, zijn stem schor maar alert, ondanks het vroege uur.
‘Met mij,’ zei Rizzoli. ‘Sorry dat ik je wakker maak.’
‘Ik ga even naar de andere kamer.’
Ze wachtte. Door de telefoon hoorde ze het piepen van springveren toen hij uit bed stapte, toen het geluid van een deur die hij achter zich dichtdeed.
‘Wat is er?’ vroeg hij.
‘De Chirurg is weer op jacht.’
‘Heeft hij al een slachtoffer gemaakt?’
‘Ik ben een paar uur geleden bij de lijkschouwing geweest. Het is zijn werk.’
‘Hij heeft er geen gras over laten groeien.’
‘Het kan nog erger worden, Moore.’
‘Hoe kan het nog erger worden?’
‘Hij heeft een nieuwe partner.’
Een lange stilte. Toen, zachtjes: ‘Wie?’
‘Volgens ons de man die dat echtpaar in Newton heeft vermoord. Hij en Hoyt hebben elkaar op de een of andere manier gevonden. Ze jagen nu samen.’
‘Zo snel? Hoe kunnen ze elkaar zo snel gevonden hebben?’
‘Ze kenden elkaar al. Dat moet wel.’
‘Waarvan? Wanneer zouden ze elkaar dan ontmoet hebben?’
‘Dat moeten we nu gaan uitzoeken. Het kan de sleutel zijn tot de identiteit van de Heerser.’ Ze zag opeens de operatiezaal voor zich waaruit Hoyt was ontsnapt. De handboeien. Niet de bewaker had die opengemaakt. Iemand anders was die kamer binnengegaan om Hoyt te bevrijden, iemand die zich had vermomd met het uniform van een verpleger of een geleende witte doktersjas.
‘Ik zou erbij moeten zijn,’ zei Moore. ‘Ik zou hier samen met jou aan moeten werken…’
‘Helemaal niet. Jij blijft mooi waar je bent, samen met Catherine. Volgens mij kan Hoyt haar niet vinden, maar hij zal het wel proberen. Hij geeft nooit iets op, dat weet je. En nu zijn ze met z’n tweeën en we hebben geen idee hoe zijn partner eruitziet. Als hij naar Londen zou gaan, zou je hem niet herkennen. Je moet je dus gereedhouden.’
Alsof iemand gereed kon zijn voor een aanval van de Chirurg, dacht ze toen ze ophing. Een jaar geleden had Catherine Cordell gedacht dat ze gereed was. Ze had van haar woning een fort gemaakt en geleefd alsof ze werd belegerd. Toch was Hoyt door haar verdedigingswerken heen gekomen; hij had toegeslagen toen ze het helemaal niet had verwacht, op een plek waar ze zich veilig had gewaand.
Net zoals ik denk dat ik thuis veilig zit.
Ze stond op en liep naar het raam. Neerkijkend op de straat vroeg ze zich af of er op dat moment iemand naar haar keek, haar bekeek in de omlijsting van het raam. Ze was niet moeilijk te vinden. De Chirurg hoefde alleen maar in het telefoonboek te kijken onder ‘Rizzoli, J’.
Op straat kwam een auto langzaam aanrijden. Hij stopte tegenover haar flatgebouw. Een surveillancewagen. Ze bleef er even naar staan kijken. De auto reed niet door, maar zette de motor af; een teken dat hij daar zou blijven staan. Ze had niet om politiebescherming gevraagd, maar ze wist wie dat wel had gedaan.
Gabriel Dean.
De kreten van vrouwen echoën door de hele geschiedenis.
De bladzijden van de studieboeken besteden vrijwel geen aandacht aan de gruwelijke details waar we naar hunkeren. In plaats daarvan krijgen we droge verhalen over militaire strategieën en aanvallen vanuit de flank, over slimme tactieken van generaals en het oprukken van legers. We zien illustraties van mannen in harnas met gekruiste zwaarden, gespierde lichamen die zich kronkelen in het heetst van de strijd. We zien schilderijen van leiders op nobele paarden, uitkijkend over velden waar soldaten in rijen staan, als korenaren wachtend op de zeis. We zien landkaarten met pijlen die de mars aangeven van winnende legers en lezen de teksten van oorlogsballaden, gezongen in de naam van koning en vaderland. De triomfen van de mannen worden altijd in geuren en kleuren op schrift gezet, geschreven met het bloed van de soldaten.
Niemand rept over de vrouwen.
Maar we weten allemaal dat ze er waren, zacht vlees en gladde huid, hun geur verborgen tussen de bladzijden van de geschiedenisboeken. We weten allemaal, hoewel we er misschien niet over praten, dat de wreedheden van oorlogen niet beperkt blijven tot het slagveld. Dat nadat de laatste vijandelijke soldaat is verslagen en één van de legers de zege viert, dat leger zijn aandacht vestigt op de overwonnen vrouwen.
Zo is het altijd geweest, hoewel er in de geschiedenisboeken zelden iets over deze wrede feiten wordt gezegd. In plaats daarvan lees ik over oorlogen die glanzen als koper, glorie voor allen. Ik lees over Grieken die strijden onder het waakzame oog van de goden, over de val van Troje, waarvan de dichter Vergilius ons vertelt dat het een oorlog was die is uitgevochten door louter helden: Achilles en Hector, Ajax en Odysseus, namen die tot in de eeuwigheid als kostbaarheden blijven bestaan. Hij schrijft over het kletteren van zwaarden, vliegende pijlen en met bloed doordrenkte aarde.
De beste delen laat hij weg.
Het is de toneelschrijver Euripides die ons vertelt over de nasleep voor de Trojaanse vrouwen, maar zelfs hij is terughoudend. Hij gaat niet in op de opwindende details. Hij vertelt ons dat een doodsbange Cassandra door een Grieks opperhoofd uit Athenes tempel werd gesleurd, maar wat er daarna gebeurt, laat hij aan onze eigen verbeelding over. Het openscheuren van haar gewaad, de ontbloting van haar huid. Zijn stoten tussen haar maagdelijke dijen. Haar kreten van pijn en radeloosheid.
In de hele stad Troje moeten zulke kreten zijn opgestegen uit vrouwenkelen toen de zegevierende Grieken in bezit namen wat hen toekwam, hun victorie bezegelden op het vlees van overwonnen maagden. Waren er in Troje nog mannen over om er getuige van te zijn? Daar zeggen de oude schrijvers niets over. Maar bestaat er een betere manier om victorie te kraaien dan door het lichaam van de geliefde van je vijand te misbruiken? Kun je hem nog duidelijker het bewijs van zijn nederlaag en vernedering leveren dan door hem te dwingen toe te kijken wanneer jij keer op keer je gang gaat?
Eén ding is me duidelijk: voor triomfen heb je toeschouwers nodig.
Ik denk aan Trojaanse vrouwen terwijl onze auto over Commonwealth Avenue glijdt, kalmpjes in de verkeersstroom. Het is een drukke weg en zelfs om negen uur ‘s avonds rijdt het verkeer langzaam, waardoor ik de gelegenheid heb het gebouw te bekijken.
De ramen zijn donker; Catherine Cordell is niet thuis, net zomin als haar nieuwe echtgenoot.
Dat is het enige wat ik mezelf gun, die ene blik, en dan glijdt het gebouw weg uit mijn gezichtsveld. Ik weet dat zelfs de belendende percelen in de gaten worden gehouden, maar ik kon die ene blik op haar fort niet weerstaan, een fort zo ondoordringbaar als de muren van ieder ander kasteel. Een leeg kasteel nu, niet langer interessant voor wie het zou bestormen.
Ik kijk naar mijn chauffeur, wiens gezicht in de schaduw blijft. Ik zie alleen een silhouet en de glans van zijn ogen, als twee hongerige vonken in het donker.
Op Discovery Channel heb ik documentaires gezien over leeuwen in de nacht, het groene vuur van hun ogen brandend in de duisternis. Ik word herinnerd aan die leeuwen, aan hoe ze met hongerige doelbewustheid staren, wachtend op het juiste moment om toe te springen. Ik zie die honger nu in de ogen van mijn metgezel.
Dezelfde honger die hij vast en zeker in de mijne kan ontwaren.
Ik draai het raampje open en snuif de warme lucht van de stad op die naar binnen waait. De leeuw die de lucht boven de havanna besnuffelt. Op zoek naar de geur van een geschikte prooi.