19

Overal lag papier: dossiermappen open op de vergadertafel, misdaadfoto’s gerangschikt als glanzende dakpannen. Pennen krasten over gele blocnotes. Hoewel dit het tijdperk van de computers was – en er stonden ook wat laptops met verlichte schermen – grepen rechercheurs nog altijd naar pen en papier wanneer ze in snel tempo veel informatie kregen. Rizzoli had haar eigen laptop op haar bureau laten staan; ook zij gaf er de voorkeur aan notities te maken in haar forse, assertieve handschrift. Haar pagina was een wirwar van woorden, ronde pijlen en rechthoekjes rond belangrijke details. Maar er zat logica in de wirwar en zekerheid in de permanente waarde van inkt. Ze sloeg het bovenste vel om en probeerde haar aandacht bij dokter Zuckers fluisterstem te houden en zich niet te laten afleiden door Gabriel Dean, die naast haar zat en ook notities maakte, maar in een veel netter handschrift. Haar blik dwaalde naar de hand waarmee hij schreef, zag dikke aderen die onder zijn huid opzwollen. De rand van de manchet van zijn witte, gesteven overhemd stak uit de mouw van zijn grijze colbert. Hij was na haar de vergaderzaal binnengekomen en had gekozen voor de stoel naast haar. Wilde dat iets zeggen? Nee, Rizzoli. Het wilde alleen zeggen dat de plaats naast jou toevallig vrij was. Ze zou haar tijd zitten verkwisten, zich laten afleiden van haar taak, als ze verstrikt raakte in zulke gedachten. Ze voelde zich verstrooid, haar aandacht opgedeeld in allerlei richtingen, zelfs haar aantekeningen begonnen in een schuine lijn over de pagina te zwerven. Er waren zes mannen in de vergaderkamer, maar ze had alleen aandacht voor Dean. Ze kende zijn geur inmiddels, koel en fris, en kon die al met gemak uit de geurensymfonie van aftershaves in de kamer pikken. Rizzoli, die nooit parfum gebruikte, was omringd door mannen die geurtjes op hadden.

Ze keek naar wat ze had opgeschreven:

mutualisme: symbiose met wederzijds voordeel voor beide of alle betrokken organismen

Het woord dat Warren Hoyts pact met zijn nieuwe maat beschreef. De Chirurg en de Heerser, samenwerkend als een team. Ze gingen samen op jacht en voedden zich samen aan het karkas.

‘Warren Hoyt heeft altijd het beste kunnen werken wanneer hij een metgezel had,’ zei Zucker. ‘Hij jaagt graag samen met een maat. Zoals met Andrew Capra, tot diens dood. Je kunt zelfs zeggen dat Hoyt behoefte heeft aan de deelname van een andere man als onderdeel van zijn ritueel.’

‘Maar vorig jaar jaagde hij in zijn eentje,’ zei Barry Frost. ‘Toen had hij geen maat.’

‘In zekere zin wel,’ zei Zucker. ‘Denk even aan de slachtoffers die hij hier in Boston heeft gekozen. Allemaal vrouwen die waren verkracht – niet door Hoyt, maar door andere mannen. Hij voelt zich aangetrokken tot geschonden vrouwen, vrouwen die zijn getekend door een verkrachting. In zijn ogen zijn ze daardoor bezoedeld, besmet. En daardoor toegankelijk. Diep in zijn hart is Hoyt bang voor normale vrouwen en zijn angst maakt hem impotent. Hij voelt zich alleen potent wanneer hij de vrouw als een inferieur wezen beschouwt. Op symbolische wijze vernietigd. Toen hij samen met Capra joeg, was Capra degene die de vrouwen verkrachtte. Pas daarna gebruikte Hoyt zijn scalpel. Toen pas kon hij ten volle genieten van het ritueel dat volgde.’ Zucker keek de kamer rond en zag knikkende hoofden. Dit waren details die de agenten in de kamer al kenden. Afgezien van Dean hadden ze allen meegewerkt aan de jacht op de Chirurg en kenden ze Warren Hoyts werkwijze.

Zucker opende een van de dossiermappen op de tafel. ‘Nu onze tweede moordenaar. De Heerser. Zijn ritueel is bijna een spiegelbeeld van dat van Warren Hoyt. Hij is niet bang voor vrouwen. Noch voor mannen. Hij kiest zelfs juist vrouwen die samenwonen met een mannelijke partner. Het is niet zo dat de echtgenoot of vriend een toevallig obstakel is. Nee, de Heerser lijkt hem er juist bij te willen hebben en bereid zich er van tevoren op voor met hem af te rekenen. De man wordt uitgeschakeld met behulp van een verdovingspistool en tape. Het mannelijke slachtoffer wordt zodanig neergezet dat hij gedwongen is te kijken naar wat daarna gebeurt. De Heerser doodt de man niet meteen, wat op zich praktisch zou zijn. Alle opwinding ligt voor hem in het feit dat hij publiek heeft. Dat hij weet dat een andere man toekijkt terwijl hij zijn prijs opeist.’

‘En Warren Hoyt raakt opgewonden van toekijken,’ zei Rizzoli.

Zucker knikte. ‘Precies. De ene moordenaar houdt van de daad zelf. De andere van toekijken. Het is een perfect voorbeeld van mutualisme. Deze twee mannen zijn elkaars natuurlijke tegenwicht. Hun begeerten vullen elkaar aan. Samen zijn ze effectiever dan elk apart. Samen kunnen ze meer macht uitoefenen over hun prooi. Ze combineren hun vaardigheden. De Heerser kopieerde Hoyts technieken al toen Hoyt nog in de gevangenis zat. Hij heeft elementen overgenomen uit de werkwijze van de Chirurg.’

Dit had Rizzoli allang ingezien, maar geen van de aanwezigen in de kamer merkte daarover iets op. Misschien waren ze het vergeten. Zij niet.

‘We weten dat Hoyt brieven heeft gekregen van allerlei mensen. Zelfs in de gevangenis heeft hij een bewonderaar weten aan te trekken. Hij heeft hem opgekweekt, hem misschien zelfs onderricht.’

‘Een leerling,’ zei Rizzoli zachtjes.

Zucker keek naar haar. ‘U gebruikt er een interessant woord voor. Een leerling. Iemand die een beroep of ambacht leert onder het toeziend oog van een leermeester. In dit geval, is het ambacht de jacht.’

‘Maar wie is de leerling?’ zei Dean. ‘En wie de leermeester?’

Deans vraag bracht Rizzoli van haar stuk. Een vol jaar was Warren Hoyt de vleesgeworden werkelijkheid geweest van het grootste kwaad dat ze zich kon voorstellen. In een wereld vol stalkers was er niemand die hem evenaarde. Nu had Dean een mogelijkheid geopperd die ze niet in overweging wilde nemen: dat de Chirurg slechts een hulpje was van een nog gruwelijker wezen.

‘Wat de verhouding tussen hen ook mag zijn,’ zei Zucker, ‘ze zijn als team veel effectiever dan elk apart. En omdat ze nu een team zijn, is het mogelijk dat er een verandering zal komen in het patroon van hun misdaden.’

‘In welk opzicht?’ vroeg Sleeper.

‘Tot nu toe heeft de Heerser echtparen gekozen. Hij zet de man tegen de muur als publiek, om naar de verkrachting te kijken. Hij moet er een man bij hebben die toekijkt wanneer hij zijn prijs opeist.’

‘Nu heeft hij een partner,’ zei Rizzoli. ‘Een man die kan toekijken. Een man die wil toekijken.’

Zucker knikte. ‘Hoyt kan nu de sleutelrol spelen in de fantasieën van de Heerser. Die van toeschouwer. Het publiek.’

‘En dat wil zeggen dat hij de volgende keer misschien niet een echtpaar kiest,’ zei ze. ‘Dat hij de volgende keer…’ Ze stopte. Ze wilde de gedachtegang niet voltooien.

Maar Zucker wilde het van haar horen, het antwoord dat hij zelf al kende. Hij hield zijn hoofd een beetje schuin en zijn bleke ogen bekeken haar met een angstaanjagend indringende blik.

Dean was degene die het antwoord gaf. ‘Ze zullen een vrouw kiezen, een alleenstaande vrouw,’ zei hij.

Zucker knikte. ‘Makkelijk te overmeesteren, makkelijk in bedwang te houden. Als ze zich geen zorgen hoeven te maken over een echtgenoot, kunnen ze zich volledig op de vrouw concentreren.’

Mijn auto. Mijn huis. Ik.

Rizzoli draaide een vrije parkeerplaats op in de parkeergarage van het Pilgrim Hospital en zette de motor af. Ze stapte niet meteen uit, maar bleef met de portieren op slot zitten en speurde de garage af. Als politieagente had ze zichzelf altijd beschouwd als een krijger, een jager. Nooit had ze zichzelf in de rol van prooi gezien. Nu besefte ze dat ze zich gedroeg als een prooi, dat ze zo argwanend was als een konijn dat op het punt stond de veiligheid van zijn hol te verlaten. Zij, die altijd onbevreesd was geweest, wierp nerveuze blikken uit de raampjes van haar auto. Zij, die deuren had opengetrapt, die altijd een van de eersten was geweest die de woning van een verdachte binnendrong. Ze ving een glimp van zichzelf op in het achteruitkijkspiegeltje en zag het vermoeide gezicht en de schrikkerige ogen van een vrouw die ze nauwelijks herkende. Geen veroveraar, maar een slachtoffer. Een vrouw voor wie ze alleen maar verachting voelde.

Ze duwde het portier open en stapte uit. Rechtte haar rug, gerustgesteld door het gewicht van haar wapen, vertrouwd in de holster op haar heup. Laat die klootzakken maar opkomen; ze lustte ze rauw.

Ze was de enige in de garagelift en trok haar schouders fier naar achteren, eergevoel triomferend over angst. Toen ze uit de lift stapte, zag ze andere mensen en nu voelde haar wapen overbodig, zelfs overdreven. Ze trok haar jasje naar voren om de holster aan het oog te onttrekken toen ze het ziekenhuis binnenliep en de lift instapte met drie jonge medische studenten met stethoscopen half uit hun zak hangend. Ze praatten met elkaar in dokterstaai, pronkend met hun pas verworven vocabulaire, en negeerden de vermoeid uitziende vrouw die bij hen in de lift stond. Ja, die vrouw met dat wapen onder haar jasje.

Op de intensive care stopte ze niet bij de verpleegstersbalie, maar liep rechtstreeks door naar kamer 5. Ze bleef op de gang staan en keek fronsend door de ruit naar binnen.

Er lag een vrouw in Korsaks bed.

‘Pardon, mevrouw,’ zei een verpleegster. ‘Bezoekers moeten zich eerst melden.’

Rizzoli draaide zich om. ‘Waar is hij?’

‘Wie?’

‘Vince Korsak. Dat was zíjn bed.’

‘Ik weet het niet; ik ben om drie uur aan mijn dienst begonnen –’

‘Jullie zouden me bellen als er iets was!’

Haar geagiteerde gedrag trok de aandacht van een andere verpleegster die snel tussenbeide kwam, op de sussende toon van iemand die regelmatig met verontruste familieleden te maken krijgt.

‘Meneer Korsak is vanochtend van het beademingsapparaat afgehaald, mevrouw.’

‘Hoe bedoelt u?’

‘Het slangetje dat in zijn keel zat om hem te helpen me ademhalen, is weggehaald. Hij maakt het veel beter, dus hebben we hem overgebracht naar de afdeling medium care. Die is verderop in de gang.’ Ze voegde er verdedigend aan toe: ‘We hebben zijn vrouw gebeld, hoor.’

Rizzoli dacht aan Diane Korsak en haar lege ogen en vroeg zich af of die het telefoontje wel had begrepen, of dat de informatie als een stuiver in een diepe put was gevallen.

Tegen de tijd dat ze Korsaks kamer had gevonden, was ze gekalmeerd en had ze haar zelfbeheersing terug. Ze keek behoedzaam om het hoekje van de deur.

Hij was wakker en lag naar het plafond te staren. Zijn buik bolde op onder het laken. Zijn armen lagen volkomen roerloos naast hem, alsof hij ze niet wilde bewegen uit angst dat hij de wirwar van slangetjes en buisjes zou verstoren.

‘Hoi,’ zei ze zachtjes.

Hij keek naar haar. ‘Hoi,’ zei hij schor terug.

‘Kun je al tegen bezoek?’

Als antwoord klopte hij op het bed, een uitnodiging om erbij te komen zitten. Om te blijven.

Ze trok een stoel naar het bed en ging zitten. Hij had zijn blik weer omhoog gericht, niet naar het plafond zoals ze had gedacht, maar naar een hartmonitor die in de hoek van de kamer hoog tegen de muur hing. Een EKG wandelde met piepjes over het scherm.

‘Dat is mijn hart,’ zei hij. Hij was hees vanwege het keelslangetje. Het geluid dat hij wist uit te brengen was nauwelijks meer dan een fluistering.

‘Zo te zien werkt het uitstekend,’ zei ze.

‘Ja.’ Daarna zweeg hij weer, zijn blik nog steeds gericht op de monitor.

Ze zag de bos bloemen die ze hem die ochtend had gestuurd in een vaas op het nachtkastje. Het was de enige vaas in de kamer. Had niemand anders eraan gedacht bloemen te sturen? Niet eens zijn vrouw?

‘Ik heb Diane gisteren ontmoet,’ zei ze.

Hij wierp een blik op haar, en keek toen snel weer weg, maar ze had de schrik in zijn ogen gezien.

‘Dat heeft ze je blijkbaar niet verteld.’

Hij haalde zijn schouders op. ‘Ze is vandaag nog niet geweest.’

‘O. Dan zal ze straks wel komen.’

‘Geen idee.’

Dat antwoord verraste haar. Misschien hemzelf ook, want hij kreeg opeens een kleur.

‘Dat had ik niet moeten zeggen,’ zei hij.

‘Je kunt tegen mij zeggen wat je wilt.’

Hij keek weer naar de monitor en slaakte een diepe zucht. ‘Goed dan. Het is allemaal zo klote.’

‘Wat bedoel je?’

‘Neem iemand als ik. Je doet je hele leven netjes wat er van je verwacht wordt. Brengt het geld in. Geeft je dochter alles wat ze wil. Pakt geen smeergeld aan, niet één keer. En dan ben je opeens vierenvijftig en bam, laat je eigen hart je in de steek. En nu lig ik hier maar te liggen en denk ik: waar heb ik het eigenlijk allemaal voor gedaan? Ik heb me netjes aan de regels gehouden en zit evengoed met een dweil van een dochter die nog steeds bij haar pappie aanklopt wanneer ze geld nodig heeft, en een vrouw die erbij loopt als een zombie vanwege alle troep die ze bij de apotheek haalt. Ik ben geen partij voor Prins Valium. Ik ben alleen maar de man die zorgt dat ze een dak boven haar hoofd heeft en die voor al die verrekte doktersrecepten dokt.’ Hij stootte een korte lach uit, gelaten en bitter.

‘Waarom blijf je dan getrouwd?’

‘Wat is het alternatief?’

‘Vrijgezel zijn.’

‘Alleen zijn, bedoel je.’ Hij sprak het woord alleen uit alsof die optie nog de ergste was van al. Sommige mensen doen een keus in de hoop dat ze het beter zullen krijgen; Korsak had een keus gemaakt om het ergste te vermijden. Hij keek weer omhoog naar zijn hartritme, de piekende groene lijn die het symbool was van zijn sterfelijkheid. Goede keus of niet, het had geleid tot dit moment, in deze ziekenhuiskamer, waar angst en spijt elkaar gezelschap hielden.

En waar zal ik zijn, op de leeftijd die hij nu heeft? dacht ze. In een ziekenhuisbed, treurend over de keuzen die ik heb gedaan, verlangend naar de weg die ik nooit ben ingeslagen? Ze dacht aan haar stille flat met de kale muren, haar eenzame bed. Was haar leven zoveel beter dan dat van Korsak?

‘Ik maak me constant zorgen dat het zal ophouden,’ zei hij. ‘Je weet wel, dat het opeens een rechte streep wordt. Daar zou ik letterlijk aan kapot gaan.’

‘Kijk er dan niet naar.’

‘Als ik er niet naar kijk, wie houdt het dan in de gaten?’

‘De verpleegsters. Die hebben precies zulke monitors.’

‘Ja, maar kijken ze wel? Of zitten ze alleen maar te kwekken over koopjes en hun vriendjes en weet ik wat? Het is goddomme mijn hart op dat ding daar.’

‘Ze hebben alarmsystemen. Als er iets mis is, beginnen die meteen te piepen.’

Hij keek haar aan. ‘Echt waar?’

‘Ja. Hoezo, vertrouw je me niet?’

‘Weet ik niet.’

Ze keken elkaar aan en ze voelde een steek van schaamte. Ze had er geen enkel recht op er zonder meer van uit te gaan dat hij haar vertrouwde, niet na wat er op het kerkhof was gebeurd. Dat beeld, van Korsak die eenzaam en verlaten in de duisternis lag, achtervolgde haar nog steeds. En dat van haarzelf – zo rechtlijnig, zo blind voor alles behalve de jacht. Ze kon het opeens niet meer verdragen hem aan te kijken. Ze sloeg haar ogen neer en richtte haar blik op zijn vlezige arm met de infusienaalden die met pleisters op hun plek werden gehouden.

‘Het spijt me,’ zei ze. ‘Het spijt me echt heel verschrikkelijk.’

‘Wat?’

‘Dat ik niet op je heb gelet.’

‘Waar heb je het over?’

‘Weet je het niet meer?’

Hij schudde zijn hoofd.

Ze besefte plotseling dat hij het zich echt niet herinnerde. Dat hij nooit zou weten hoezeer ze tegenover hem tekort was geschoten, als ze nu verder gewoon haar mond hield. Zwijgen was de makkelijkste uitweg, maar ze wist dat ze het zichzelf altijd zou verwijten.

‘Wat herinner je je van die avond op het kerkhof?’ vroeg ze. ‘Wat is het laatste dat je nog weet?’

‘Het laatste? Dat ik aan het rennen was. Wij allebei, niet? We zaten achter de dader aan.’

‘Wat nog meer?’

‘Ik herinner me dat ik de smoor in had.’

‘Waarom?’

Hij snoof. ‘Omdat ik een meid niet kon bijhouden.’

‘En toen?’

Hij haalde zijn schouders op. ‘Toen niks meer. Dat is het laatste dat ik me herinner. Tot de verpleegsters hier dat klotebuisje in mijn dinges staken.’ Hij zweeg even. ‘Daar ben ik wakker van geworden. En dat hebben ze geweten ook!’

Even bleef het stil. Korsak klemde zijn kaken op elkaar en keek weer verbeten naar de EKG-monitor. Toen zei hij, met lichte zelfverachting: ‘Vanwege mij is er van die achtervolging zeker niks meer terechtgekomen.’

Ze keek verrast op. ‘Korsak –’

‘Het is mijn eigen schuld.’ Hij gebaarde naar zijn bolle buik. ‘Ik zie eruit alsof ik een basketbal heb ingeslikt. Of ik vijftien maanden zwanger ben. Ik kan niet eens meer een meid bijhouden. Weet je dat ik vroeger hartstikke hard kon lopen? Ik was gebouwd als een renpaard. Daar is nu niks meer van over. Je zou me eens moeten zien zoals ik toen was, Rizzoli. Je zou me niet eens herkend hebben. Maar ik neem aan dat je hier allemaal geen woord van gelooft. Je kent me immers alleen zoals ik nu ben. Een afgedankt wrak. Ik rook te veel, ik eet te veel.’

Je drinkt te veel, voegde ze er voor zichzelf aan toe.

‘… een afzichtelijke vetkwab.’ Hij sloeg nijdig op zijn buik.

‘Korsak, ik moet je iets vertellen. Ik ben degene die de mist in is gegaan, niet jij.’

Hij keek haar aan, duidelijk in de war.

‘Op de begraafplaats. We liepen allebei te rennen. Achter de dader aan, of althans dat dachten we. Je zat vlak achter me. Ik hoorde je ademen. Ik kon horen dat je moeite had me bij te houden.’

‘Welja, strooi er nog een beetje zout op.’

‘En toen was je er niet meer. Opeens was je er gewoon niet meer. Maar ik holde gewoon door en uiteindelijk bleek het pure tijdverspilling te zijn geweest. Het was de dader niet. Het was agent Dean die de rand van het terrein afzocht. De dader was verdwenen. We liepen daar voor niks te rennen, Korsak. We joegen achter spoken aan. Meer niet.’

Hij zei niets, wachtte op de rest van het verhaal.

Ze dwong zichzelf door te gaan. ‘Ik had toen meteen naar je moeten gaan zoeken. Maar het was niet eens tot me doorgedrongen dat je er niet meer was. Het was ook zo’n waanzinnige situatie. Ik heb helemaal niet meer aan je gedacht. Ik heb me niet eens afgevraagd waar je was gebleven…’ Ze zuchtte. ‘Ik weet niet hoelang het heeft geduurd voordat ik besefte dat je ontbrak.

Misschien maar een paar minuten. Maar ik geloof – ik vrees – dat het langer was, veel langer. En al die tijd lag jij daar, achter een van de grafstenen. Het heeft een eeuwigheid geduurd tot ik naar je ging zoeken. Tot ik aan je dacht.’

Het bleef stil. Ze vroeg zich af of eigenlijk wel tot hem was doorgedrongen wat ze had gezegd, want hij begon te frunniken aan het infuusslangetje en de andere slangetjes te schikken. Het was alsof hij niet naar haar wilde kijken en probeerde zijn aandacht ergens anders op te richten.

‘Korsak?’ ‘Ja?’

‘Heb je niets te zeggen?’

‘Jawel. Ik zeg: laat maar zitten.’

‘Ik voel me zo’n kreng.’

‘Waarom? Omdat je je werk deed?’

‘Omdat ik op mijn partner had moeten letten.’

‘Ik ben je partner niet.’

‘Die avond was je dat wel.’

Hij lachte. ‘Die avond was ik je alleen maar tot last. Een loodzware ballast die je in de weg zat. Jij maakt je te sappel dat je niet op me hebt gelet. En ik lig me hier op te vreten dat ik midden in een klus in elkaar ben gestort. Letterlijk. Boem. Ik lig hier te denken aan alle stomme leugens die ik mezelf voorhoud. Zie je deze buik?’ Weer gaf hij er een mep tegen. ‘Die zou verdwijnen. Ja, dat geloofde ik echt. Dat ik op een goeie dag zou gaan lijnen en van die autoband af zou komen. In plaats daarvan koop ik gewoon een steeds grotere maat broek. Maak ik mezelf wijs dat de kledingfabrikanten met de maten liggen te klooien. Nog een paar jaar en ik pas alleen nog maar in een clownspak. Een Pipo-broek. En dan zal een ton aan laxeer- en waterpillen niet genoeg zijn om de medische keuring door te komen.’

‘Doe je dat dan? Pillen slikken om door de keuring te komen?’

‘Daar laat ik me liever niet over uit. Ik zeg alleen dat dit gedoe met mijn hart er allang aan zat te komen. Het is niet zo dat ik niet wist dat het op een gegeven moment zou gebeuren. Maar nu het gebeurd is, heb ik evengoed verschrikkelijk de smoor in.’ Hij snoof nijdig. Keek weer op naar de monitor, waar zijn hartslag iets sneller over het scherm bliepte. ‘Nou heb ik de rikketik op hol gejaagd.’

Ze keken een poosje zwijgend naar de EKG, wachtend tot zijn hart weer zou kalmeren. Ze had nooit echt aandacht besteed aan het hart dat in haar eigen borst klopte. Toen ze naar het patroon staarde dat Korsaks hart op het scherm maakte, werd ze zich bewust van haar eigen hartslag. Ze had daar nooit echt op gelet en vroeg zich af hoe het was om op iedere slag te letten, in angst te leven dat de volgende misschien zou uitblijven. Dat het kloppen van het leven in haar borst opeens zou ophouden.

Ze keek weer naar Korsak, die zijn blik aan de monitor gehecht hield en dacht: hij is niet alleen boos; hij is bang, doodsbang.

Opeens schoot hij rechtop, zijn hand tegen zijn borst, zijn ogen wijdopen van schrik. ‘Roep de verpleegster! Roep de verpleegster!’

‘Waarom? Wat is er?’

‘Hoor je dat piepsignaal niet? Er is iets met mijn hart –’

‘Korsak, dat is alleen maar mijn pieper.’

‘Wat?’

Ze trok de pieper van haar riem en zette het gepiep af. Hield het apparaatje omhoog, zodat hij het digitale telefoonnummer in het venstertje kon zien. ‘Zie je wel? Het is niet je hart.’

Hij zakte terug in de kussens. ‘Jezus. Haal dat ding alsjeblieft bij me vandaan. Je zou me nog een hartaanval bezorgen.’

‘Mag ik deze telefoon gebruiken?’

Hij bleef liggen met zijn hand nog tegen zijn borst gedrukt, zijn hele lichaam slap van opluchting. ‘Ja, hoor, van mij wel.’

Ze pakte de hoorn van de haak en draaide het nummer.

Een bekende hese stem nam op: ‘Mortuarium. Met dokter Isles.’

‘Met Rizzoli.’

‘Rechercheur Frost en ik zitten hier te kijken naar een setje gebitsfoto’s, op de computer. We hebben de lijst van alle vermiste vrouwen in New England doorgenomen die het NCIC ons had gestuurd. Dit dossier hebben we per e-mail van de politie van Maine gekregen.’

‘Om wat voor soort zaak gaat het?’

‘Een ontvoering en moord op 2 juni dit jaar. Het slachtoffer was de zesendertigjarige Kenneth Waite. De ontvoerde vrouw was zijn vierendertigjarige echtgenote, Maria Jean. Ik kijk op dit moment naar de gebitsfoto’s van Maria Jean.’ ‘Is zij de vrouw met de Engelse ziekte?’

‘Het is in ieder geval haar gebit,’ antwoordde Isles. ‘Ze heeft nu een naam: Maria Jean Waite. Ze zullen ons het dossier faxen.’

‘Wacht eens even. Zei u dat de moord en ontvoering zich in Maine hebben afgespeeld?’

‘In de stad Blue Hill. Frost zegt dat hij er is geweest. Het is ongeveer vijf uur rijden bij ons vandaan.’

‘Onze moordenaar heeft dus een groter jachtterrein dan we dachten.’

‘Hier, Frost wil je even spreken.’

Nu hoorde ze Frosts opgewekte stem door de telefoon. ‘Hoi. Heb je al eens broodje kreeft gegeten?’

‘Wat?’

‘We kunnen onderweg broodjes kreeft halen. Ik ken een restaurantje aan Lincolnville Beach. Als we morgenochtend om acht uur vertrekken, zijn we daar precies op tijd voor de lunch. Zullen we met jouw auto of de mijne?’

‘We kunnen wel met de mijne.’ Ze zweeg even, maar kon zich niet inhouden. ‘Ik denk dat Dean ook wel mee zal willen,’ zei ze.

Even bleef het stil. ‘Mij best,’ zei Frost toen, weinig enthousiast. ‘Als jij het zegt.’

‘Ik zal hem bellen om het te vragen.’

Toen ze had opgehangen, voelde ze Korsaks ogen op zich gericht.

‘Zo, hoort meneer FBI inmiddels helemaal bij het team?’ zei hij.

Ze negeerde hem en drukte het nummer van Deans mobieltje in.

‘Hoe komt dat zo opeens?’

‘Hij is gewoon een van de informatiebronnen.’

‘Dat is niet wat je in het begin dacht.’

‘Sindsdien hebben we redelijk samengewerkt.’

‘Ik snap het al. Je hebt een andere aspect van zijn karakter ontdekt.’

Ze maande Korsak tot stilte toen ze de telefoon hoorde overgaan. Maar Dean nam niet op. In plaats daarvan hoorde ze een opgenomen mededeling: ‘De abonnee is momenteel niet bereikbaar’.

Ze hing op en keek naar Korsak. ‘Zit je ergens mee?’ ‘Volgens mij zit jíj ergens mee. Je krijgt een nieuw spoor en moet opeens metéén je nieuwe FBI-vriendje bellen. Wat heeft dat te betekenen?’

‘Niks.’

‘Maak dat de kat maar wijs.’

Een gloed kroop over haar gezicht. Ze was niet eerlijk tegen hem en dat wisten ze allebei. Ze had haar hart al sneller voelen kloppen toen ze alleen maar Deans nummer had ingetoetst en ze wist heel goed wat dat betekende. Ze voelde zich als een junk die hunkerde naar zijn volgende shot toen ze, niet in staat zich te bedwingen, zijn hotel belde.

‘De Colonnade.’

‘Zou u me willen doorverbinden met een van uw gasten? Gabriel Dean is zijn naam.’

‘Een ogenblikje alstublieft.’

Terwijl ze wachtte, zocht ze gejaagd naar wat ze tegen hem moest zeggen, en op welke toon. Weloverwogen. Zakelijk. Als een rechercheur. Je bent nog altijd rechercheur.

De telefoniste kwam weer aan de lijn. ‘Het spijt me, maar meneer Dean verblijft niet meer in ons hotel.’

Rizzoli fronste haar voorhoofd en kneep hard in de hoorn. ‘Heeft hij een nummer achtergelaten waar hij te bereiken is?’

‘Nee, er staat bij ons niets genoteerd.’

Rizzoli staarde uit het raam, haar ogen opeens verblind door de ondergaande zon. ‘Wanneer is hij vertrokken?’ vroeg ze.

‘Een uur geleden.’