12
Om twee uur ‘s nachts was het in het Stony Brook-reservaat zo warm en benauwd als in een sauna. Rizzoli en Korsak zaten in Rizzoli’s auto, dicht bij het struikgewas aan de rand van het bos. Vanaf hun standplaats konden ze iedere auto zien die vanuit het oosten Stony Brook binnenreed. Andere surveillanceauto’s stonden opgesteld langs de Enneking Parkway, die slingerend het park doorsneed. Iedere auto die vanaf de hoofdweg een van de ongeplaveide parkeerterreinen opreed, kon binnen een mum van tijd ingesloten worden door aanstormende auto’s. Een fuik waar geen enkele wagen aan zou kunnen ontkomen.
Rizzoli zat te zweten in haar vest. Ze draaide het raampje open en ademde de geur van rottende bladeren en vochtige aarde in. Boslucht.
‘Hé, je haalt allemaal muggen binnen,’ klaagde Korsak.
‘Ik heb behoefte aan frisse lucht. Het stinkt hier naar sigaretten.’
‘Ik heb er maar één gerookt. En ik ruik niks.’
‘Mensen die roken, ruiken het zelf ook niet.’
Hij keek naar haar. ‘Jezus, waarom zit je zo te katten? Als je ergens mee zit, wil ik het graag weten.’
Ze staarde uit het raampje naar de weg die er donker en stil bij lag. ‘Het heeft niets met jou te maken,’ zei ze.
‘Met wie dan wel?’
Toen ze geen antwoord gaf, gromde hij begrijpend. ‘Met Dean zeker. Wat heeft hij nou weer gedaan?’
‘Een paar dagen geleden is hij zich bij Marquette over mij gaan beklagen.’
‘Wat heeft hij gezegd?’
‘Dat ik niet de juiste persoon voor dit onderzoek ben. Dat ik wellicht baat zou hebben bij psychologische hulp vanwege onafgewerkte onderwerpen.’
‘Daarmee bedoelt hij de Chirurg?’
‘Ja, wat dacht je dan?’
‘Wat een hufter.’
‘En vandaag hoorde ik dat we zo ongeveer per omgaande antwoord hebben gekregen van CODIS over het DNA. Dat is nog nooit gebeurd. Dean hoeft maar met zijn vingers te knippen en iedereen vliegt in de houding. Ik wou dat ik wist wat hij hier wérkelijk te zoeken heeft.’
‘Ach joh, je weet toch hoe FBI-agenten zijn? Zeggen ze niet dat informatie macht is? Dus houden ze informatie voor ons achter, alsof het een of ander machospel is. Hij zal zichzelf wel een soort James Bond vinden. Jij en ik zijn voor die lul alleen maar pionnen.’
‘Je bent in de war met de CIA.’
‘CIA, FBI.’ Hij schokschouderde. ‘Al die alfabetorganisaties zijn dol op geheimen.’
De radio kwam krakend tot leven. ‘Wachtpost Drie. We zien een auto, nieuw model personenwagen, hij rijdt zuidwaarts op Enneking.’
Rizzoli verstrakte, wachtte op de melding van de volgende wachtpost.
De stem van Frost, in de volgende auto: ‘Wachtpost Twee. We zien hem. Nog steeds zuidwaarts. Mindert geen vaart, zo te zien.’
Seconden later meldde een derde team zich: ‘Wachtpost Vijf. Hij is zojuist het kruispunt met de Bald Knob Road gepasseerd. Hij rijdt het park uit.’
Niet onze jongen dus. Zelfs op dit late uur was er nogal wat verkeer op de Enneking Parkway. Ze waren de tel al kwijt van het aantal auto’s dat het park door was gereden onder het argwanende oog van de agenten. Te vaak al had een vals alarm het saaie wachten doorbroken en een aanslag gedaan op Rizzoli’s adrenaline en nu dreigde ze door slaapgebrek in snel tempo weg te zakken in apathie.
Ze leunde met een teleurgestelde zucht achterover. Door de voorruit zag ze de donkere wand van het bos, waar vuurvliegjes de enige lichtpuntjes waren. ‘Vooruit, klootzak,’ mompelde ze. ‘Schiet een beetje op…’
‘Koffie?’ vroeg Korsak.
‘Graag.’
Hij schonk een bekertje vol uit zijn thermosfles en gaf het haar. Het was smerige koffie, zwart en bitter, maar ze nam er toch maar een slokje van.
‘Ik heb extra sterke koffie gezet,’ zei hij. ‘Twee lepeltjes Folgers in plaats van een. Krijg je haar van op je borst.’
‘Dat is misschien precies wat mij nog ontbreekt.’
‘Ik denk wel eens dat als ik maar genoeg van dit spul drink, een deel van dat haar misschien weer op mijn hoofd komt te zitten.’
Ze keek weer naar het bos, waar de duisternis rottende bladeren en scharrelende dieren aan het oog onttrok. Dieren met tanden. Ze herinnerde zich het aangevreten skelet van de vrouw met de Engelse ziekte, en dacht aan wasberen die op ribben kloven en honden die met schedels speelden alsof het ballen waren, en zag echt geen Bambi’s toen ze naar de bomen staarde.
‘Ik kan niet eens meer over Hoyt praten,’ zei ze. ‘Iedere keer dat ik iets over hem zeg, kijken de mensen me medelijdend aan. Toen ik gisteren over de parallellen begon tussen de Chirurg en de nieuwe moordenaar, zag ik Dean denken: ze is nog steeds bezig met de Chirurg. Hij denkt dat ik geobsedeerd ben.’ Ze zuchtte. ‘Misschien is dat ook wel zo. Misschien zal dat altijd zo blijven. Zal ik alleen maar zíjn werkmethoden zien wanneer ik op een plaats delict ben. Zal iedere verdachte zíjn gezicht hebben.’
Ze keken allebei naar de radio toen de centrale zei: ‘Assistentie verzocht op Fairview Cemetery. Vermoedelijke ongeoorloofde toetreding tot het kerkhof. Eenheid Twaalf, ben je daar nog in de buurt?’
‘Eenheid Twaalf. We zijn nog bezig met het verkeersongeluk in River Street. Er zijn gewonden. We kunnen dus niet reageren.’
‘Ontvangen. Eenheid Vijftien? Wat is je positie?’
‘Eenheid Vijftien. West Roxbury. Nog steeds bezig met de echtelijke ruzie. De mensen weigeren te kalmeren. We kunnen op z’n vroegst over een halfuur tot een uur bij Fairview zijn.’
‘Andere eenheden?’ vroeg de centrale, de radiogolven afdreggend naar een beschikbare surveillancewagen. Op een warme zaterdagavond had een verzoek om naar indringers op een kerkhof te gaan kijken, geen voorkeur. De doden trokken zich niets aan van minnende paartjes en baldadige tieners. Het waren de levenden die de voorrang kregen.
Opeens werd de radiostilte verbroken door een lid van Rizzo-li’s surveillanceploeg. ‘Eh, Wachtpost Vijf hier. We zitten op de Enneking Parkway, niet ver van Fairview Cemetery –’
Rizzoli greep de microfoon en drukte op de zendknop. ‘Wachtpost Vijf, hier Wachtpost Een,’ viel ze hem in de rede. ‘Je mag je post niet verlaten. Over.’
‘We hebben vijf eenheden op de uitkijk –’
‘Het kerkhof is voor ons geen prioriteit.’
‘Wachtpost Een,’ zei de centrale. ‘Alle eenheden zijn momenteel bezet. Kun je er echt niet eentje missen?’
‘Nee. Mijn hele team moet in positie blijven. Begrepen, Wachtpost Vijf?’
‘Ontvangen. We blijven in positie. Centrale, we kunnen niet reageren op het verzoek om assistentie op de begraafplaats.’
Rizzoli blies met bolle wangen haar adem uit. Je had kans dat ze hier morgenochtend klachten over zou krijgen, maar ze was niet van plan een van haar auto’s af te staan, niet voor een onbelangrijke melding.
‘Niet dat we het nou zo verschrikkelijk druk hebben…’ zei Korsak.
‘Wanneer het eenmaal zover is, zal alles heel snel gaan. Ik laat dit door niets en niemand in het honderd sturen.’
‘Waar hadden we het ook al weer over? Dat je geobsedeerd bent?’
‘Ga alsjeblieft niet weer beginnen.’
‘Ik kijk wel uit. Je bent in staat me op m’n sodemieter te slaan.’ Hij gooide het portier open.
‘Waar ga je naartoe?’
‘Ik moet plassen. Heb ik daar toestemming voor nodig?’
‘Ik vroeg het alleen maar.’
‘Die koffie zakt regelrecht naar beneden.’
‘Verbaast me niks. Jouw koffie kan een gat branden in gietijzer.’
Hij stapte uit de auto en liep het bos in, onderweg al aan zijn gulp frunnikend. Hij nam ook niet de moeite achter een boom te verdwijnen maar ging gewoon in de struiken staan plassen. Dat hoefde Rizzoli echt niet te zien, dus wendde ze haar hoofd af. In iedere klas zat een ongelikte beer, en Korsak was er vast zo eentje geweest. Die openlijk in zijn neus peuterde, met open mond boerde en de helft van zijn lunch op zijn shirt had zitten. Die zulke vochtige, weke handen had dat je alles deed om ze niet te hoeven aanraken, bang als je was dat je van hem een ziekte zou krijgen. Ze vond hem afstotelijk, maar had ook medelijden met hem. Ze keek naar de koffie die hij voor haar had ingeschonken en gootje het restant uit het raam.
Weer kwam de radio tot leven. Ze schrok ervan.
‘Er rijdt een auto in oostelijke richting op de Dedham Parkway. Ik geloof dat het een taxi is.’
Rizzoli antwoordde: ‘Een taxi om drie uur ‘s nachts?’
‘Kan ik het helpen?’
‘Waar gaat hij naartoe?’
‘Hij slaat nu noordwaarts af naar Enneking.’
‘Wachtpost Twee?’ zei Rizzoli, de volgende eenheid op de route oproepend.
‘Wachtpost Twee,’ antwoordde Frost. ‘We zien hem. Hij rijdt langs ons…’ Een stilte. Toen, op gespannen toon: ‘Hij mindert vaart…’
‘Hoe?’
‘Hij remt. Hij lijkt te gaan stoppen –’
‘Waar?’ vroeg Rizzoli fel.
‘Het parkeerterrein. Hij rijdt het parkeerterrein op!’
Dat is hem.
‘Korsak, hij is er!’ siste ze door het open raam. Ze hing haar zendertje aan haar riem en zette het koptelefoontje op, iedere zenuw zoemend van de opwinding.
Korsak ritste zijn gulp dicht en hobbelde terug naar de wagen. ‘Wat gebeurt er?’
‘Een auto is zojuist gestopt op het parkeerterrein aan de Enneking Parkway – Wachtpost Twee, wat doet hij?’
‘Hij staat daar alleen maar. Met de lichten uit.’
Ze leunde naar voren, drukte gespannen de koptelefoon strakker tegen haar oor. De seconden tikten weg, de radio zweeg, iedereen wachtte op wat de verdachte zou doen.
Hij loert de omgeving af. Hij wil weten of het veilig is en hij zijn gang kan gaan.
‘Zeg het maar, Rizzoli,’ zei Frost. ‘Gaan we eropaf?’
Ze aarzelde, woog de mogelijkheden af. Bang om de val te vroeg dicht te gooien.
‘Wacht,’ zei Frost. ‘Hij heeft de lichten weer aangedaan. Jezus, hij rijdt achteruit. Hij is blijkbaar van gedachten veranderd.’ ‘Heeft hij je gezien? Frost, heeft hij je gezien?’
‘Weet ik niet! Hij rijdt de Enneking weer op, in noordelijke richting –’
‘We hebben hem afgeschrikt!’ In die fractie van een seconde zag ze heel duidelijk wat de enige oplossing was. Ze blafte in haar mondmicrofoontje: ‘Alle eenheden, eropaf! Sluit hem in!’
Ze startte de motor en zette de pook op Drive. Haar banden slipten, groeven een geul in de zachte aarde en gevallen bladeren, takken sloegen tegen de voorruit. Ze hoorde de staccatoberichten van de anderen en in de verte het janken van vele sirenes.
‘Wachtpost Drie. We hebben de Enneking in noordelijke richting geblokkeerd –’
‘Wachtpost Twee. Wij achtervolgen de wagen –’
‘Daar komt hij aan! Hij remt af –’
‘Sluit hem in! Sluit hem in!’
‘Benader de verdachte niet zonder back-up!’ beval Rizzoli. ‘Wacht op back-up!’
‘Ontvangen. De auto is gestopt. We behouden onze huidige positie.’
Tegen de tijd dat Rizzoli met krijsende remmen tot stilstand kwam, stond de Enneking Parkway vol patrouillewagens met blauwe zwaailichten. Rizzoli werd een ogenblik verblind toen ze uit haar auto stapte. Adrenaline had hen allen opgezweept tot een koortsachtige opwinding. Ze kon het horen aan de stemmen, voelde de bijna knetterende spanning onder de mannen die op de rand van geweld verkeerden.
Frost rukte het portier van de taxi open. Vijf, zes wapens werden op het hoofd van de bestuurder gericht. De taxichauffeur zat er met zijn ogen knipperend en verward bij, blauw licht pulserend op zijn gezicht.
‘Uitstappen,’ beval Frost.
‘Wat… wat heb ik gedaan?’
‘Uitstappen.’ Op deze met adrenaline doordrenkte nacht zag zelfs Barry Frost er angstaanjagend uit.
De taxichauffeur kwam langzaam de auto uit, zijn handen hoog opgeheven. Zodra hij beide voeten op de grond had, grepen ze hem vast, draaiden hem om en drukten hem met zijn gezicht tegen de motorkap van de auto.
‘Wat heb ik gedaan?’ riep hij toen Frost hem fouilleerde.
‘Naam!’ zei Rizzoli.
‘Ik snap echt niet wat –’
‘Naam!’
‘Wilensky.’ Er ontsnapte hem een snik. ‘Vernon Wilensky.’
‘Klopt,’ zei Frost, die het rijbewijs van de taxichauffeur bekeek. ‘Vernon Wilensky, geboren 1955.’
‘Klopt ook met de vervoersvergunning,’ zei Korsak, die zich had gebukt om het kaartje te bekijken dat aan de zonneklep van de taxi zat.
Rizzoli keek om zich heen, haar ogen toegeknepen tegen het felle licht van aankomende koplampen. Zelfs om drie uur ‘s nachts was er nog verkeer in het park, en nu de politie de hoofdweg had afgezet, zouden ze zo dadelijk aan beide zijden een opstopping krijgen.
Ze keek naar de taxichauffeur, greep hem bij zijn overhemd en draaide hem om. Ze scheen met haar zaklantaarn in zijn ogen. Ze zag een man van middelbare leeftijd met vlassig blond haar en een in het meedogenloze licht van de zaklantaarn gelige huid. Dit was niet het gezicht dat ze zich bij hun verdachte had voorgesteld. Ze had vaker in de ogen van het kwaad gekeken dan haar lief was en droeg in haar geheugen alle gezichten met zich mee van de monsters met wie ze tijdens haar carrière te maken had gehad. Deze bange man hoorde niet in die galerie thuis.
‘Wat doet u hier, meneer Wilensky?’ vroeg ze.
‘Ik… ik moest een vrachtje ophalen.’
‘Wat voor vrachtje?’
‘Een man die om een taxi had gebeld. Hij zei dat hij op de Enneking Parkway zonder benzine was komen te staan.’
‘Waar is hij dan?’
‘Dat weet ik niet! Ik ben gestopt waar hij zei dat hij zou wachten, maar hij was er niet. Er moet een vergissing in het spel zijn. Echt waar! Belt u mijn standplaats maar, dan zult u het zelf horen!’
Rizzoli zei tegen Frost: ‘Doe de kofferbak open.’
Toen ze naar de achterkant van de auto liep, kreeg ze een hol gevoel in haar maag. Ze duwde het deksel omhoog en scheen met haar Maglite in de kofferbak. Vijf volle seconden staarde ze naar de lege ruimte en het holle gevoel sloeg om in misselijkheid. Ze trok handschoenen aan. Voelde een hete gloed over haar gezicht trekken en kreeg een krimpend gevoel van wanhoop in haar borst toen ze de grijze bekleding oplichtte. Ze zag een reservewiel, een krik, wat gereedschap. Ze begon aan de bekleding te rukken, die op te lichten, met verbeten woede geconcentreerd op het verwijderen van iedere centimeter van de stof, op het blootleggen van de donkere holte die eronder verborgen zat. Als een waanzinnige klauwde ze aan de flarden van haar verlossing. Zelfs toen er niets meer weg te rukken viel en de kofferbak geheel was blootgelegd, bleef ze naar de lege ruimte staren, niet in staat te accepteren wat voor iedereen duidelijk was. Het onweerlegbare bewijs dat ze op een ongelooflijke manier de mist in was gegaan.
Een val. Het was een val, om hen af te leiden. Maar waarvan?
Het antwoord presenteerde zich met duizelingwekkende snelheid. Een melding kraakte uit hun radio’s.
‘Alle eenheden, Fairview Cemetery. Alle eenheden, 10-54. Fairview Cemetery.’
Frosts ogen vonden de hare en het besef sloeg op hen beiden gelijktijdig in als een bom: 10-54 was de code voor een moord.
‘Blijf bij de taxi!’ beval ze Frost en ze sprintte zelf terug naar haar auto. In het kluwen van voertuigen kon ze met die van haar het snelst wegkomen, het snelst keren. Vloekend om haar stommiteit sprong ze achter het stuur en draaide ze het contactsleuteltje om.
‘Hé! Hé!’ riep Korsak. Hij holde met de auto mee en sloeg op het portier.
Ze remde af, stopte nauwelijks lang genoeg om hem de gelegenheid te geven in te stappen en het portier dicht te trekken. Toen gaf ze zo’n dot gas dat hij tegen zijn stoelleuning werd gedrukt.
‘Je was toch niet van plan me achter te laten, hè?’ schreeuwde hij.
‘Doe je riem om.’
‘Ik ben niet voor spek en bonen mee, als je dat soms denkt!’
‘Doe je riem om!’
Hij trok de veiligheidsgordel over zijn schouder en klikte hem dicht. Boven de over en weer flitsende berichten op de radio uit hoorde Rizzoli zijn zware ademhaling, vochtig, met slijmerige gepiep.
‘Wachtpost Een, ik reageer op de 10-54,’ meldde ze aan de centrale.
‘Wat is je positie?’
‘Enneking Parkway. Ik ben net het kruispunt Turtle Pond overgestoken. Ik kan over één minuut bij het kerkhof zijn.’
‘Dan kom je daar als eerste aan.’
‘Wat is de situatie?’
‘Geen verdere informatie. Ga uit van 10-58.’
Gewapend en gevaarlijk.
Rizzoli gaf plankgas. De afslag naar Fairview Cemetery dook zo plotseling op dat ze hem bijna voorbijreed. De banden krijsten toen ze afsloeg. Ze had moeite de macht over het stuur te bewaren.
‘Ho!’ loeide Korsak toen ze bijna tegen een rij zwerfkeien sloegen die langs de kant van de weg lagen. Het smeedijzeren hek van het kerkhof stond open. Ze reden naar binnen. De begraafplaats was onverlicht. Haar koplampen gleden over glooiende gazons waar grafstenen uitstaken als witte tanden.
Een auto van een bewakingsfirma stond ongeveer honderd meter van het hek geparkeerd. Het portier aan de kant van de bestuurder stond open en het binnenlicht brandde. Rizzoli stopte en reikte naar haar wapen terwijl ze uitstapte, zo automatisch dat ze niet eens bewust in de gaten had dat ze het deed. Te veel andere details kwamen op haar af: de geur van pas gemaaid gras en vochtige aarde. Het bonken van haar hart tegen haar borstbeen.
En de angst. Terwijl ze de duisternis afzocht, voelde ze de ijzige tong van de angst aan zich likken, omdat ze wist dat als de taxi een list was geweest, ook dit een list kon zijn. Een bloederig spel waarvan ze niet had geweten dat ze eraan meedeed.
Ze bleef doodstil staan, haar ogen gericht op een vormeloze schaduw aan de voet van een obelisk. Ze richtte haar zaklantaarn erop en zag het roerloze lichaam van de bewaker.
Toen ze op hem afliep, rook ze het bloed. Die heel specifieke geur van bloed die primitieve alarmschellen deed rinkelen in haar brein. Ze knielde op gras dat er nat van was, dat er nog warm van was. Korsak kwam naast haar staan en richtte zijn zaklantaarn erop, en ze hoorde zijn snuivende ademhaling, de varkensachtige geluidjes die hij altijd maakte wanneer hij zich inspande.
De bewaker lag op zijn buik. Ze rolde hem met zijn gezicht naar boven.
‘Jezus!’ kefte Korsak en hij deinsde met zo’n ruk achteruit dat zijn zaklantaarn een wilde zwaai maakte naar de hemel.
Rizzoli’s lichtstraal trilde toen ze naar de bijna volledig doorgesneden hals keek, naar de knobbeltjes bot die wit glansden tussen het rauwe vlees. Een dodelijk slachtoffer, ja dat kon je wel zeggen. Zijn hoofd zat nog maar amper vast aan zijn lichaam.
Draaiende blauwe lichtbundels sneden door de duisternis, een surreële caleidoscoop die zich in hun richting bewoog. Ze stond op, haar broek kleverig van het bloed, plakkend aan haar knieën. Met half toegeknepen ogen tegen het licht van de naderende politiewagens, draaide ze zich om naar de weidse duisternis van de begraafplaats. En precies op dat moment, terwijl de naderende koplampen door de duisternis zwiepten, bevroor een beeld op haar netvlies: iemand die zich tussen de grafstenen voortbewoog. Het was slechts een glimp, een fractie van een seconde, en bij de volgende zwaai van de lampen was de gedaante verdwenen in de zee uit de grond stekend marmer en graniet.
‘Korsak,’ zei ze. ‘Ik heb iemand gezien – schuin rechts vooruit.’
‘Ik zie niks.’
Ze tuurde. Zag hem weer, op de grashelling, op weg naar de dekking van de bomen. Meteen sprintte ze achter hem aan, zigzaggend over de hindernisbaan van grafstenen, haar voeten roffelend over de slapende doden. Ze hoorde Korsak aanvankelijk achter zich, piepend als een accordeon, maar hij kon haar niet bijhouden. Al na een paar seconden was ze alleen, benen pompend op de raketbrandstof van adrenaline. Ze was bijna bij de bomen, dicht bij de plek waar ze de gedaante de tweede keer had gezien, maar zag geen bewegende schaduw, geen wegschietende gedaante in de duisternis. Ze minderde vaart, bleef staan, liet haar blik heen en weer gaan, zoekend naar beweging in de schaduwen.
Hoewel ze nu stilstond, versnelde haar hartslag nog meer, opgezweept door angst. Door de huiveringwekkende zekerheid dat hij dichtbij was. Dat hij naar haar keek. Toch wilde ze niet haar zaklantaarn aandoen, want die zou als een vuurtoren aangeven waar ze was.
Er knapte een twijg. Ze zwenkte met een ruk naar rechts. De bomen doemden voor haar op, een ondoordringbaar zwart gordijn. Boven het razen van haar eigen bloed, het ruisen van de adem in haar longen uit, hoorde ze bladeren ritselen en nog meer twijgen breken.
Hij komt naar me toe.
Ze zakte op een knie, haar pistool in de aanslag, haar zenuwen tot het uiterste gespannen.
Abrupt kwamen de voetstappen tot stilstand.
Ze knipte haar zaklantaarn aan en scheen recht vooruit. Zag hem staan, geheel in het zwart gekleed, tussen de bomen. Gevangen in de lichtbundel draaide hij zich half om en hief zijn arm op om zijn ogen te beschermen.
‘Halt!’ riep ze. ‘Politie!’
De man bleef doodstil staan, zijn gezicht afgewend, zijn hand opgeheven naar zijn gezicht. Hij zei doodkalm: ik ga mijn nachtbril afnemen.’
‘Nee, klootzak! Je blijft staan zonder ook maar een vin te verroeren!’
‘En dan, rechercheur Rizzoli? Gaan we dan elkaars penningen bekijken? Elkaar fouilleren?’
Ze staarde naar de man en herkende opeens de stem. Langzaam, opzettelijk, nam Gabriel Dean de bril af en draaide zich naar haar toe. Met het licht in zijn ogen kon hij haar niet zien, maar zij hem wel. Hij zag er volkomen kalm en beheerst uit. Ze liet de lichtbundel snel op en neer gaan over zijn gestalte, zag zwarte kleren, een wapen in een heupholster. En in zijn hand de nachtbril die hij had afgezet. Korsaks woorden drongen zich aan haar op: Hij zal zichzelf wel een soort James Bond vinden.
Dean deed een stap naar haar toe.
Meteen kwam haar wapen iets omhoog. ‘Staan blijven.’
‘Rustig aan, Rizzoli. Het is echt niet nodig op me te schieten.’
‘Nee?’
‘Ik kom alleen maar wat dichterbij. Zodat we kunnen praten.’
‘We kunnen vanaf deze afstand ook praten.’
Hij keek naar de zwaailichten van de politiewagens. ‘Wie denk je dat de melding over de moord heeft doorgegeven?’
Ze bleef op hem richten, het pistool volkomen stil.
‘Gebruik je hersens. Ik neem tenminste aan dat je een goed stel hersens hebt.’ Hij deed nog een stap naar voren.
‘Blijf staan of ik schiet.’
‘Goed, goed.’ Hij stak zijn handen op. Zei nogmaals, luchtig: ‘Goed.’
‘Wat doe je hier?’
‘Hetzelfde als jij. Uitzoeken wat hier aan de hand is.’
‘Hoe wist je dat hier iets aan de hand was? Je zegt dat jij de melding hebt doorgegeven, maar hoe wist je dat die man was vermoord?’
‘Dat wist ik niet.’
‘Je kwam toevallig langs en zag hem liggen?’
‘Ik had de oproep om assistentie voor Fairview Cemetery gehoord. De melding over een mogelijke indringer.’
‘Nou en?’
‘Ik vroeg me af of het onze jongen was.’
‘Dat vroeg je je af?’
‘Ja.’
‘Daar moet je een goede reden voor gehad hebben.’
‘Intuïtie.’
‘Niet lullen, Dean. Je bent volledig uitgerust voor een nachtelijke missie. Denk je nu werkelijk dat je mij kunt laten geloven dat je toevallig in de buurt was en alleen maar zo goed bent geweest even te gaan kijken wie zich op het kerkhof had gewaagd?’
‘Ik heb een erg goede intuïtie.’
‘Je moet ESP hebben om zo goed te zijn.’
‘We staan hier onze tijd te verkwisten, Rizzoli. Neem me in hechtenis of werk met me mee.’
‘Ik heb veel zin om je in hechtenis te nemen.’
Hij bekeek haar met een onbewogen gezicht. Er was te veel dat hij haar niet vertelde, te veel geheimen die ze nooit van hem los zou krijgen. Niet hier, niet vanavond. Ze liet haar wapen zakken, maar stak het niet in de holster. Gabriel Dean wekte lang niet genoeg vertrouwen in haar op.
‘Jij was hier dus als eerste. Wat heb je gezien?’
‘De bewaker was al dood. Ik heb zijn radioapparatuur gebruikt om de centrale te bellen. Het bloed was nog warm. Ik wist dat er een kans bestond dat onze jongen nog in de buurt was, dus ben ik gaan zoeken.’
Ze snoof minachtend. ‘Tussen de bomen?’
‘Ik had bij de begraafplaats geen andere auto’s gezien. Weet je welke wijken aan de begraafplaats grenzen?’
Ze aarzelde. ‘In het oosten ligt Dedham. In het noorden en zuiden Hyde Park.’
‘Klopt. Allemaal woonwijken met plek te over om een auto neer te zetten. Daarvandaan ben je te voet zó op de begraafplaats.’
‘Wat moest hij hier?’
‘Wat weten we over hem? Dat hij bezeten is van lijken. Dat hij hunkert naar de geur ervan, dat hij ze wil voelen, aanraken. Dat hij lijken bij zich houdt tot de stank te erg wordt, tot die niet meer te verdoezelen is. Dan pas geeft hij het op. Het is een man die al een stijve krijgt als hij maar in de buurt van een kerkhof komt. Hij is vanavond hierheen gekomen, in het donker, voor een erotisch avontuurtje.’
‘God, wat smerig.’
‘Je moet in zijn hoofd kruipen, in zijn wereld. Wij vinden het smerig, maar voor hem is deze plek een paradijs. De plaats waar de doden worden begraven. Precies de plek waar je de Heerser kunt verwachten. Hij loopt hier rond en beeldt zich in dat er een heel harem aan dode vrouwen onder zijn voeten ligt.
Maar dan wordt hij gestoord, verrast door een patrouillerende bewaker. Een bewaker die hier op z’n hoogst wat tieners had verwacht, uit op een nachtelijk avontuurtje.’
‘En de bewaker laat een man zomaar naar zich toekomen en hem de keel doorsnijden?’
Dean gaf geen antwoord. Daarvoor had hij geen verklaring. En Rizzoli ook niet.
Tegen de tijd dat ze de helling weer opliepen, pulseerden er nog meer blauwe lichten in de nacht en was haar ploeg bezig politielint tussen paaltjes te spannen. Rizzoli staarde naar de lugubere wirwar van activiteiten en was opeens te moe om zich ermee te bemoeien. Ze had tot nu toe zelden haar eigen oordeel, haar eigen intuïtie in twijfel getrokken. Maar vanavond, nu ze zo jammerlijk had gefaald, vroeg ze zich af of Gabriel Dean soms gelijk had – dat het beter zou zijn als niet zíj de leiding over dit onderzoek hield. Dat het trauma dat Warren Hoyt haar had bezorgd, zo op haar had ingehakt dat ze niet meer als agent kon functioneren. Ze had vanavond de verkeerde beslissing genomen toen ze had geweigerd iemand van haar ploeg af te staan om in te gaan op een melding over verdachte personen. We zaten er nog geen twee kilometer bij vandaan. We zaten in onze auto’s, wachtend op niets, terwijl deze man stierf.
De reeks flaters woog zo zwaar dat ze het gevoel had dat haar schouders letterlijk naar beneden gedrukt werden, alsof er stenen op gestapeld waren. Ze keerde terug naar haar auto en klapte haar mobieltje open; Frost nam op.
‘De centrale van Yellow Cab heeft het verhaal van de taxichauffeur bevestigd,’ meldde hij. ‘Het telefoontje was om zestien over twee binnengekomen. Een man zei dat hij op de Enneking Parkway zonder benzine was komen te staan. Meneer Wilensky is erop uitgestuurd. We proberen nu het nummer te achterhalen van de man die heeft gebeld.’
‘Onze jongen is niet dom. Dat nummer zal niks opleveren. Een telefooncel. Of een gestolen mobieltje. Shit.’ Ze gaf een mep tegen het dashboard.
‘Wat moet ik met de taxichauffeur? Hij heeft niks gedaan.’
‘Laat hem maar gaan.’
‘Zeker weten?’
‘Het is één groot spel, Frost. De moordenaar wist dat we op hem zaten te wachten. Hij speelt met ons. Hij laat zien dat hij de baas is. De Heerser. Slimmer dan wij.’ En dat had hij zojuist bewezen.
Ze hing op en bleef zitten tot ze voldoende energie zou hebben om uit de auto te stappen en het hoofd te bieden aan alles wat hierop zou volgen. Het onderzoek naar alweer een moord. Alle vragen die gesteld zouden worden over de beslissingen die ze vannacht had genomen. Ze dacht na over hoe fel ze erop had gehoopt dat de dader zijn vaste patroon zou volgen. In plaats daarvan had hij dat patroon gebruikt om een loopje met haar te nemen. Om het fiasco te creëren waar ze nu middenin zat.
Sommigen van de agenten die bij het politielint stonden keken om in haar richting – een teken dat ze zich, hoe moe ze ook was, niet langer in haar auto kon verstoppen. Ze herinnerde zich Korsaks thermos met koffie; hoe smerig het brouwsel ook was, ze was hard toe aan een dosis cafeïne. Ze tastte achter haar stoel naar de thermosfles, maar stopte opeens.
Ze keek naar de mensen die tussen de patrouillewagens stonden. Ze zag Gabriel Dean langs de rand van het afgezette terrein lopen, slank en soepel als een zwarte kat. Ze zag agenten de grond afzoeken, lichtbundels van zaklantaarns heen en weer glijden. Maar ze zag Korsak niet.
Ze stapte uit de auto en liep naar agent Doud, die in een van de surveillanceauto’s had gezeten. ‘Heb jij rechercheur Korsak ergens gezien?’ vroeg ze.
‘Nee.’
‘Was hij er niet toen je hier aankwam? Stond hij niet bij het lijk?’
‘Ik heb hem hier helemaal niet gezien.’
Ze staarde naar de bomen waartussen ze Gabriel Dean had gezien. Korsak was achter me aan gehold. Maar hij heeft me helemaal niet ingehaald. En hij is niet teruggekomen hiernaartoe…
Ze liep terug naar de bomen, via dezelfde route die ze daarnet sprintend had afgelegd. Tijdens die sprint was ze zo geconcentreerd geweest op de achtervolging dat ze weinig aandacht had besteed aan Korsak, die was achtergebleven. Ze herinnerde zich haar angst, haar bonkende hart, de nachtwind die langs haar gezicht was gestroomd. Ze herinnerde zich hoe hij had gehijgd in zijn pogingen haar bij te houden. Toen was hij teruggezakt en had ze hem verder niet gezien.
Ze liep sneller, haar zaklantaarn voor zich uit heen en weer zwaaiend. Was dit haar route van daarstraks? Nee, nee, ze was langs een andere rij grafstenen gelopen. Ze herkende een obelisk die links opdoemde.
Ze verlegde haar koers naar de obelisk en struikelde bijna over Korsaks benen.
Hij lag ineengedoken naast een grafsteen, de schaduw van zijn omvangrijke torso samengesmolten met die van het graniet. Ze liet zich meteen op haar knieën vallen, schreeuwend om hulp, en rolde hem op zijn rug. Eén blik op zijn gezwollen, grauwe gezicht vertelde haar dat hij een hartstilstand had.
Ze legde haar vingers in zijn nek, wilde zo graag een pols voelen dat ze het razende kloppen in haar eigen vingers bijna aanzag voor zijn hartslag. Maar hij had geen pols.
Ze beukte met haar vuist op zijn bost. Maar de stomp bracht zijn hart niet tot leven.
Ze trok zijn hoofd achterover en zijn slappe kin omlaag om een luchtweg vrij te maken. Zoveel dingen aan Korsak hadden haar tegengestaan. De geur van zijn zweet en zijn sigaretten, zijn luidruchtige gesnuif, zijn mollige handdruk. Maar ze dacht aan geen van die dingen toen ze haar mond op de zijne legde en lucht in zijn longen blies. Ze voelde zijn borst uitzetten, hoorde een luidruchtig gepiep toen zijn longen de lucht weer lieten gaan. Ze zette haar handen op zijn borst en begon te drukken, het werk te doen dat zijn hart zelf niet meer deed. Ze bleef drukken toen andere agenten erbij kwamen om haar te helpen, tot haar armen begonnen te trillen en zweet in haar vest drong. Terwijl ze zwoegde, gaf ze zichzelf er in stilte van langs. Waarom had ze er geen erg in gehad, waarom had ze hem niet zien liggen? Waarom was het haar niet opgevallen dat hij ontbrak? Haar spieren brandden en haar knieën deden pijn, maar ze weigerde te stoppen. Het was het minste wat ze voor hem kon doen en ze was niet van plan hem een tweede keer in de steek te laten.
De jankende sirene van een ziekenauto kwam op hen af.
Ze was nog steeds aan het drukken toen het ambulancepersoneel naast haar knielde. Pas toen iemand haar arm pakte en haar hardhandig wegtrok, gaf ze het op. Op trillende benen bleef ze van een afstandje staan kijken toen de paramedici haar rol overnamen, een infusienaald in Korsaks arm staken en er een zakje met zoutoplossing aan bevestigden. Ze kantelden zijn hoofd achterover en staken een laryngoscoop in zijn keel.
‘Ik zie de stembanden niet!’
‘Jezus, wat een dikke nek.’
‘Help me even hem te verleggen.’
‘Oké. Probeer het nog een keer!’
Weer stak de paramedicus de laryngoscoop naar binnen, zwoegend om het gewicht van Korsaks hoofd achterover te houden. Met zijn massieve nek en gezwollen tong had de rechercheur veel weg van een pas geslachte stier.
‘Oké, hij zit erin!’
Ze reten Korsaks overhemd open en zetten de defibrillatorpaddels op de dikke vacht van het borsthaar. Op de EKG-monitor was een lijn met onregelmatige pieken zien.
‘Hij is in V-tach!’
De paddels lieten een stroomstoot door Korsaks borst gaan. De schok was zo groot dat zijn zware torso van het gras werd opgelicht en als een bonk slap vlees weer neerkwam. De vele zaklantaarns van de agenten onthulden wreed ieder detail, van de bleke bierbuik tot de bijna vrouwelijke borsten waar dikke mannen mee gestraft worden.
‘Hartritme zichtbaar. Sinustach –’
‘Bloeddruk?’
De band zat strak om de vlezige arm. ‘Negentig. Hij kan mee.’
Zelfs nadat ze Korsak in de ziekenwagen hadden geladen en de achterlichtjes knipperend in de nacht verdwenen waren, verroerde Rizzoli zich niet. Verdoofd van vermoeidheid staarde ze de auto na, zich inbeeldend wat hem nog te wachten stond. De felle lampen van de eerstehulpafdeling. Meer naalden, meer slangetjes. Ze bedacht dat ze zijn vrouw zou moeten bellen, maar ze wist haar naam niet. Ze wist bijna niets over zijn privé-leven en vond het opeens ondraaglijk triest dat ze veel meer over de dode Yeagers wist dan over de levende man die met haar had samengewerkt. De man tegenover wie ze tekort was geschoten.
Ze keek naar de plek in het gras waar hij had gelegen. De afdruk van zijn gewicht was nog te zien. Ze beeldde zich in hoe hij achter haar aan was gekomen, maar zo buiten adem was geraakt dat hij haar niet had kunnen bijhouden. Hij had het natuurlijk wel geprobeerd, voortgedreven door mannelijke ijdelheid, door zijn eergevoel. Had hij zijn borst vastgegrepen voordat hij was neergestort? Had hij geprobeerd om hulp te roepen?
Ik zou hem sowieso niet gehoord hebben. Ik had het te druk met het najagen van schaduwen. Met pogingen mijn eigen eergevoel te redden.
‘Rechercheur Rizzoli?’ zei agent Doud. Hij was zo zachtjes naar haar toe gekomen, dat ze niet had gemerkt dat hij naast haar stond.
‘Ja?’
‘Het spijt me, maar we hebben er nog een gevonden.’
‘Wat?’
‘Nog een lijk.’
Ze was zo verbijsterd dat ze niets kon zeggen toen ze met Doud meeliep over het vochtige gras, achter het licht van zijn zaklantaarn aan dat de weg wees door de duisternis. Bewegende lichtjes in de verte gaven hun bestemming aan. Tegen de tijd dat ze de eerste vleug rottingsgeur opving, waren ze een paar honderd meter verwijderd van de plek waar de bewaker was vermoord.
‘Wie heeft het gevonden?’ vroeg ze.
‘Agent Dean.’
‘Waarom zocht hij daarginds helemaal?’
‘Ik neem aan dat hij de hele begraafplaats wilde afzoeken.’
Dean draaide zich naar haar toe toen ze naderbij kwam. ‘Ik geloof dat we Karenna Ghent hebben gevonden,’ zei hij.
De vrouw lag op een graf, het zwarte haar rondom haar uitgespreid, dotjes bladeren over de donkere lokken gestrooid als in een spottende decoratie van het dode vlees. Haar gezwollen buik en de lichaamssappen die uit haar neusgaten waren gedropen, gaven aan dat ze al geruime tijd dood was. Maar de betekenis van al deze details vervaagden bij het nog grotere afgrijzen over wat haar onderbuik was aangedaan. Rizzoli staarde naar de gapende wond. Eén enkele snede, dwars over de buik.
Het was alsof de grond onder haar voeten wegzakte. Ze deinsde struikelend achteruit, blindelings naar iets grijpend waaraan ze zich kon vasthouden. Maar ze greep alleen lucht.
Dean was degene die haar opving, haar stevig bij de elleboog pakte. ‘Het is geen toeval,’ zei hij.
Ze zei niets, hield haar blik gericht op de afgrijselijke wond. Ze herinnerde zich vrouwen met soortgelijke wonden. Herinnerde zich een zomer die nog heter was geweest dan deze.
‘Hij volgt de nieuwsberichten over de zaak,’ zei Dean. ‘Hij weet dat jij het onderzoek leidt. Hij weet hoe hij de bordjes moet verhangen, hoe hij het spel van kat en muis kan omdraaien. Dat is dit nu voor hem. Een spel.’
Hoewel ze zijn woorden hoorde, snapte ze niet wat hij haar probeerde te vertellen. ‘Wat voor spel?’
‘Heb je de naam niet gezien?’ Hij richtte zijn zaklantaarn op de woorden die in de granieten grafsteen stonden gekerfd:
Geliefde echtgenoot en vader
Anthony Rizzoli
1901 – 1962
‘Hij spot met ons,’ zei Dean. ‘Hij spot met jou.’