15
Ze reden samen in Deans auto, westwaarts naar de stad Shirley, zestig kilometer van Boston. Dean zei onderweg weinig, maar de stilte tussen hen leek haar meer bewust te maken van zijn geur, zijn kalme zelfverzekerdheid. Ze keek amper naar hem, uit angst dat hij in haar ogen de verwarring zou zien die hij aanrichtte.
In plaats daarvan keek ze naar beneden en zag ze donkerblauwe vloerbedekking onder haar voeten. Ze vroeg zich af of het nylon 6-6 was, nummer 802 blauw, en hoeveel auto’s soortgelijke bekleding hadden. Zo’n populaire kleur; het leek wel of ze overal waar ze keek opeens blauw tapijt zag, beeldde zich in hoe talloze schoenen nylonvezels nummer 802 met zich meesleepten door de straten van Boston.
De airconditioning stond te koud; ze deed het roostertje bij haar knieën dicht en staarde naar de velden met hoog gras, verlangend naar de warmte buiten hun veel te sterk gekoelde blikken cocon. Ochtendmist hing als een waas boven groene weiden en bomen stonden er roerloos bij, zonder dat ook maar een zuchtje wind hun bladeren beroerde. Rizzoli waagde zich zelden op het platteland van Massachusetts. Ze was een echt stadsmens en voelde zich niet aangetrokken tot de wereld buiten de stad, tot al die grote, open ruimten vol stekende insecten. Ook vandaag niet.
Ze had niet goed geslapen. Ze was een paar keer wakker geschrokken en iedere keer met bonkend hart blijven liggen luisteren of ze voetstappen hoorde, de fluisterende ademhaling van een indringer. Om vijf uur was ze met een dronken, onuitgeslapen gevoel uiteindelijk maar uit bed gestapt. Pas na twee koppen koffie had ze zich wakker genoeg gevoel om het ziekenhuis te bellen en naar Korsak te informeren.
Hij lag nog steeds aan een beademingsapparaat op de intensive care.
Ze draaide het raampje een kiertje open. Warme lucht blies naar binnen, geurend naar gras en aarde. Ze dacht na over de trieste mogelijkheid dat Korsak nooit meer zou kunnen genieten van dergelijke geuren, nooit meer de wind op zijn gezicht zou voelen. Ze probeerde zich te herinneren of de laatste woorden die ze hadden uitgewisseld, goede, vriendelijke woorden waren geweest, maar ze wist het niet meer.
Na Exit 36 volgde Dean de borden naar MCI-Shirley. Souza-Baranowski, de streng beveiligde gevangenis waar Warren Hoyt had gezeten, doemde rechts van hen op. Hij zette de auto op het parkeerterrein voor de bezoekers en draaide zich naar haar toe.
‘Als je op welk moment dan ook aandrang voelt om naar buiten te gaan,’ zei hij, ‘moet je dat vooral doen.’ ‘Waarom denk je dat ik dit niet aankan?’ ‘Omdat ik weet wat hij je heeft aangedaan. Iedereen zou in jouw plaats moeite hebben met deze zaak.’
Ze zag oprechte bezorgdheid in zijn ogen en moest daar niets van hebben; het bekrachtigde alleen maar hoe broos haar moed was.
‘Laten we nu maar gewoon gaan,’ zei ze en ze gooide het portier open. Gedreven door eergevoel marcheerde ze met verbeten vastberadenheid het gebouw in. Doorstond ze grimmig de eerste veiligheidscontrole in de hal, waar zij en Dean hun penningen moesten laten zien en hun wapens afgeven. Terwijl ze wachtten op de persoon die hen zou begeleiden, las ze de kledingvoorschriften op het bord aan de muur van de wachtkamer:
Bezoekers mogen niet naar binnen wanneer zij blootsvoets zijn of de volgende kledij dragen: Badkleding en korte broek. Kleding die duidt op lidmaatschap van een bende. Kleding die lijkt op die van de gevangenen en/of het gevangenispersoneel. Gevoerde kleding. Kleding met veters. Kleding waaronder voorwerpen verborgen kunnen worden. Overdreven wijde, loszittende, dikke of zware kleding…
Het was een eindeloze lijst met gedetailleerde beschrijvingen, tot haarlintjes en beugelbeha’s aan toe.
Eindelijk kwam er een gevangenbewaarder bij hen, een dikke man in het zomeruniform van het MCI. ‘Rechercheur Rizzoli en agent Dean? Mijn naam is Curtis. Loopt u mee?’
Curtis deed vriendelijk, zelfs joviaal, toen hij hen via de eerste gesloten deur voorging naar de bezoekersfuik. Rizzoli vroeg zich af of hij ook zo aardig zou zijn als ze niet voor de politie werkten, niet deel uitmaakten van dezelfde broederschap. Hij zei dat ze hun riem, schoenen, jas, horloge en sleutels moesten verwijderen en op de tafel leggen zodat hij ze kon inspecteren. Rizzoli deed haar Timex af en legde hem naast Deans glanzende Omega. Toen liet ze haar jasje van haar schouders glijden, net als Dean. De procedure had iets onaangenaam intiems. Toen ze haar riem losmaakte en door de lussen trok, voelde ze dat Curtis naar haar staarde, zoals een man kijkt naar een vrouw die zich uitkleedt. Ze had pumps met lage hakken aan, die ze nu naast Deans schoenen zette en keek agent Curtis koeltjes aan. Toen pas wendde hij zijn ogen af. Vervolgens leegde ze haar zakken en liep ze achter Dean aan door een metaaldetectorpoortje.
‘U boft,’ zei Curtis toen ze erdoorheen stapte. ‘U bent aan de dagelijkse fouillering ontkomen.’
‘Hoe bedoelt u?’
‘De dienstdoende commandant kiest iedere dag een willekeurig aantal nummers en de bezoekers met die nummers worden gefouilleerd. U bent net aan de dans ontsnapt. De volgende die door dit poortje stapt, is de klos.’
Rizzoli zei droog: ‘Goh, mijn dag zou echt helemaal goed zijn geweest als ik hier even lekker gefouilleerd was.’
‘U mag alles weer aan- en omdoen. Ook uw horloge.’
‘U zegt het alsof dat een voorrecht is.’
‘Alleen advocaten en agenten mogen vanaf dit punt hun horloge houden. Alle anderen moeten hun sieraden achterlaten. Nu krijgt u van mij een stempel op uw linkerpols en dan mag u de nor in.’
‘We hebben om negen uur een afspraak met directeur Oxton,’ zei Dean.
‘Hij loopt iets achter op zijn schema en heeft gezegd dat ik u eerst de cel van de gevangene moet laten zien. Daarna breng ik u naar het kantoor van de directeur.’
Het Souza-Baranowski complex was het allernieuwste onderdeel van het MCI, een ultramoderne gevangenis met een sleutelloos bewakingssysteem dat werd bediend door middel van tweeënveertig computers met grafische interface, vertelde agent Curtis. Hij wees naar de vele beveiligingscamera’s.
‘De camera’s draaien dag en nacht. De meeste bezoekers krijgen niet eens een gevangenbewaarder te zien. In plaats daarvan wordt hun via de intercom verteld wat ze moeten doen.’
Toen een stalen deur openzwaaide en ze een lange gang met hier en daar traliehekken doorliepen, was Rizzoli zich er sterk van bewust dat alles wat ze deed op film werd vastgelegd. Met een paar tikjes op de toetsenborden van de computers konden de bewakers iedere gang, iedere cel afsluiten zonder hun controlekamer te verlaten.
Bij de ingang van Cell Block C vertelde een stem hun via de intercom dat ze hun pasjes ter inspectie voor het raampje moesten houden. Ze gaven nogmaals hun namen en agent Curtis zei: ‘Deze twee bezoekers komen de cel van gedetineerde Hoyt bekijken.’
De stalen deur gleed open. Ze betraden het dagverblijf van Cell Block C, de ruimte waar de gevangenen zich overdag ophielden. Alles was er in een deprimerende tint ziekenhuisgroen geverfd. Rizzoli zag een televisietoestel dat aan de muur was bevestigd, een bank en stoelen en een pingpongtafel waaraan twee mannen het balletje heen en weer sloegen. Al het meubilair zat vastgeschroefd. Zeker twaalf mannen in blauwe gevangeniskleding keken gelijktijdig om en bekeken hen.
Ze keken in het bijzonder naar Rizzoli, de enige vrouw in de kamer.
De twee mannen die aan het pingpongen waren, hielden abrupt op. Een paar ogenblikken was het enige geluid dat er te horen was, dat van de tv, die stond afgestemd op CNN. Ze keek keihard terug naar de gevangenen, zonder zich te laten intimideren, hoewel ze wel kon raden wat elk van de mannen dacht. Zich inbeeldde. Ze had er geen erg in dat Dean dichterbij was gekomen tot ze zijn mouw langs de hare voelde schuren en besefte dat hij vlak naast haar stond.
Een stem zei door de intercom: ‘Bezoekers, u mag zich vervoegen bij Cell C-8.’
‘Deze kant op,’ zei agent Curtis. ‘We moeten één etage hoger zijn.’
Ze bestegen de trap. Hun schoenen galmden op de metalen treden. Vanaf de galerij die langs de cellen liep, konden ze in de put kijken waar het dagverblijf was. Curtis ging hen voor over de metalen loopruimte tot ze bij nummer 8 waren.
‘Dit is ‘m. De cel van gedetineerde Hoyt.’
Rizzoli bleef bij de ingang staan en keek de kleine ruimte in. Ze zag niets wat deze cel onderscheidde van de andere – geen foto’s of geen persoonlijke bezittingen die haar vertelden dat Warren Hoyt hier had verbleven – en toch gingen de haartjes in haar nek overeind staan. Hijzelf was weg, maar zijn aanwezigheid was als het ware in de lucht blijven hangen. Als het mogelijk was kwaadwilligheid achter te laten, zou deze cel zonder meer besmet zijn.
‘U mag er wel in, als u wilt,’ zei Curtis.
Ze stapten naar binnen. Rizzoli zag drie kale muren, een slaapplank met een matras, een wastafel, een toilet. Een kaal hok. Zo had Warren Hoyt het graag. Hij was een geordende man, een nauwgezette man die had gewerkt in de steriele wereld van een medisch laboratorium, een wereld waar de enige kleur afkomstig was van de buisjes bloed waar hij dag in dag uit mee werkte. Hij vond het ook niet nodig zich te omringen met lugubere prenten; de beelden die hij in zijn hoofd met zich meedroeg, waren huiveringwekkend genoeg.
‘Deze cel is nog niet aan een andere gevangene toegewezen?’ vroeg Dean.
‘Nee, nog niet.’
‘En er heeft ook geen andere gevangene gezeten sinds Hoyt is ontsnapt?’
‘Nee.’
Rizzoli liep naar het matras en tilde een hoek op. Dean greep de andere hoek. Ze tilden ze hem op en keken eronder. Ze vonden niets. Ze draaiden het matras helemaal om en zochten de stof af naar scheurtjes, naar plekjes waar hij iets had kunnen verstoppen. Ze vonden alleen aan de zijkant een scheurtje van ongeveer anderhalve centimeter. Rizzoli stak haar vinger erin, maar vond niets.
Ze richtte zich op en bekeek de cel, nam alles in zich op waar Hoyt naar had gekeken. Ze stelde zich voor hoe hij op dat matras had gelegen, zijn ogen gericht op het kale plafond, terwijl hij dingen verzon die een normaal mens de haren te berge zouden doen rijzen. Hoyt zou er opgewonden van raken. Hij zou gaan transpireren, geil van de kreten van vrouwen die in zijn hoofd echoden.
Ze wendde zich tot agent Curtis. ‘Zijn spullen. Waar zijn die? Zijn persoonlijke bezittingen? Correspondentie?’
‘Op het kantoor van de directeur. Daar gaan we nu naartoe.’
‘Nadat u vanochtend had gebeld, heb ik de spullen van de gevangene meteen bij me laten brengen, zodat u ze zou kunnen bekijken,’ zei directeur Oxton met een gebaar naar een grote kartonnen doos op zijn bureau. ‘We hebben ze al bekeken. Er zit niets bij wat ongeoorloofd was.’ Hij legde op dat laatste extra nadruk, alsof het hem ontsloeg van alle verantwoordelijkheid voor wat er was misgegaan. Oxton kwam op Rizzoli over als een man die geen overtredingen duldde, die meedogenloos zou toezien op de naleving van de regels en voorschriften. Hij zou zonder pardon smokkelwaar in beslag nemen, probleemfiguren afzonderen, ervoor zorgen dat de lichten iedere avond stipt op tijd uitgingen. Een vluchtige blik op zijn kantoor, met foto’s van een fel kijkende jonge Oxton in een legeruniform, vertelde haar dat dit het domein was van iemand die behoefte had aan een machtspositie. Maar ondanks dat alles was er tóch een gevangene ontsnapt en dus voelde Oxton zich in de verdediging gerukt. Hij had hen welkom geheten met een stijve handdruk en nauwelijks een zweem van een glimlach in zijn afstandelijke blauwe ogen.
Hij deed de doos open, haalde er een plastic zak met plakstrip uit en gaf die aan Rizzoli. ‘Dit zijn de toiletartikelen van de gevangene,’ zei hij. ‘Normale artikelen voor de persoonlijke hygiëne.’
Rizzoli zag een tandenborstel, kam, washandje en zeep. En Vaseline Intensive Care Lotion. Ze zette de zak snel op het bureau, walgend van het idee dat Hoyt deze spullen iedere dag had gebruikt om zich presentabel te maken. Ze zag een paar lichtbruine haartjes tussen de tanden van de kam.
Oxton haalde andere spullen uit de doos. Ondergoed. Een stapeltje tijdschriften en kranten: National Geographic en de Boston Globe. Twee Snickers, een blocnote met geel papier, witte enveloppen en drie plastic balpennen. ‘En dit is zijn correspondentie,’ zei Oxton en hij haalde een ander plastic zakje met plakstrip uit de doos. Deze bevatte een bundeltje brieven.
‘We hebben de brieven en documenten nauwkeurig bekeken,’ zei Oxton. ‘De State Police heeft de namen en adressen van alle mensen die hem iets hebben gestuurd.’ Hij gaf het bundeltje aan Dean. ‘Maar dit is alleen de post die hij had bewaard. Hij heeft waarschijnlijk ook dingen weggegooid.’
Dean maakte het plastic zakje open en haalde de inhoud eruit. Het waren een stuk of twaalf brieven, elk nog in de envelop.
‘Censureert het MCI de post van de gedetineerden?’ vroeg Dean. ‘Leest u de brieven voordat de gevangenen ze krijgen?’
‘Dat mogen we wettelijk wel. Het hangt af van het soort post.’
‘Hoe bedoelt u?’
‘Vertrouwelijke stukken mogen door de bewakers niet gelezen worden. Ze mogen alleen in de enveloppen kijken om te zien of er verboden waar bij zit. Wanneer de brieven of documenten vertrouwelijk zijn, mag de inhoud ervan alleen de afzender en de geadresseerde onder ogen komen.’
‘U weet dus niet wat men hem schreef.’
‘Wat de vertrouwelijke post betreft, weten we dan niet, nee.’
‘Wat is het verschil tussen vertrouwelijke en niet-vertrouwelijke post?’ vroeg Rizzoli.
Oxton reageerde op haar tussenkomst met een vonk van ergernis in zijn ogen. ‘Niet-vertrouwelijke post is die van vrienden, familie en andere gewone mensen. Een aantal van onze gedetineerden heeft bijvoorbeeld penvrienden of -vriendinnen, die denken dat ze een goede daad doen.’
‘Door te corresponderen met moordenaars? Ze lijken wel gek.’
‘Het zijn veelal naïeve en eenzame vrouwen. Die zich snel in de maling laten nemen. Dat soort brieven is niet-vertrouwelijk en dus mogen de bewakers ze lezen en censureren. Maar we hebben soms geen tijd om ze allemaal te lezen. We krijgen hier erg veel post. In het geval van gedetineerde Hoyt moest er voortdurend veel post geïnspecteerd worden.’
‘Van wie? Ik wist niet dat hij veel familie had,’ zei Dean.
‘Hij heeft vorig jaar nogal in de publiciteit gestaan. Men heeft belangstelling voor hem. Allerlei mensen schrijven hem.’
Rizzoli wist niet wat ze hoorde. ‘Bedoelt u dat ook hij fanmail kreeg?’
‘Ja.’
‘Jezus. Dat is krankzinnig.’
‘Veel mensen vinden contact met een moordenaar opwindend. Vooral als hij beroemd is. Manson, Dahmer, Gacy, ze kregen allemaal fanmail. Onze gedetineerden krijgen huwelijksaanzoeken. Vrouwen sturen geld of foto’s van zichzelf in bikini. Er zijn ook mannen die brieven sturen. Die willen weten hoe het voelt om een moord te plegen. De wereld zit vol morbide hufters die er geil van worden – sorry dat ik het zo uitdruk – om een heuse moordenaar van nabij te kennen.’
En één van hen had het niet bij correspondentie gelaten. Een van hen was lid geworden van Hoyts exclusieve club. Rizzoli staarde naar het stapeltje enveloppen, diep verbolgen om dit tastbare bewijs dat de Chirurg een beroemdheid was. Een moordenaar met de bekendheid van een popster. Bij de gedachte aan de littekens die hij in haar handen had gekerfd, was elk van de brieven als een nieuwe snee van zijn scalpel.
‘En de vertrouwelijke post?’ vroeg Dean. ‘U zei dat die niet wordt gelezen noch gecensureerd. Welke brieven worden als vertrouwelijk beschouwd?’
‘De post van overheidsinstanties. Ook die van advocaten of de procureur-generaal. Brieven van de president, de gouverneur of de politie.’
‘Ontving Hoyt dergelijke brieven?’
‘Zou kunnen. We houden niet bij wat er allemaal binnenkomt.’
‘Hoe weet u of een brief echt vertrouwelijk is?’ vroeg Rizzoli.
Oxton bekeek haar met een ongeduldig gezicht. ‘Dat heb ik u net verteld. Als het gaat om post van de overheid of –’
‘Nee. Ik bedoel, hoe weet u dat het geen vervalste of gestolen envelop is? Ik zou een ontsnappingsplan kunnen maken en dat in een envelop van bijvoorbeeld het kantoor van senator Conway kunnen opsturen aan een van uw gedetineerden.’ Ze had met opzet dat voorbeeld gekozen. Ze hield Dean in de gaten en zag zijn kin omhooggaan toen hij Conways naam hoorde.
Oxton aarzelde. ‘Zoiets is niet onmogelijk. Er staat ook straf op –’
‘Het is dus al eens voorgekomen.’
Oxton knikte met tegenzin. ‘Er zijn een paar gevallen geweest. Criminele informatie die was verstuurd alsof het om overheidsdocumenten ging. We doen ons best, maar af en toe ontsnapt er iets aan onze aandacht.’
‘En hoe zit het met de uitgaande post? De brieven die Hoyt verstuurde? Hebt u die bekeken?’
‘Nee.’
‘Niet één?’
‘Daar hadden we geen reden toe. Hij werd niet beschouwd als een probleemgeval. Hij was altijd meegaand. Erg rustig en beleefd.’
‘Een voorbeeldige gevangene,’ zei Rizzoli. ‘Ik snap het.’
Oxton bekeek haar met een ijzige blik. ‘We hebben hier mannen die je lachend een arm uit je lijf kunnen rukken, rechercheur. Mannen die een gevangenbewaarder de nek kunnen omdraaien als ze het eten niet lekker vinden. Een gevangene als Hoyt stond niet hoog op onze lijst van probleemgevallen.’
Dean bracht hen kalm terug op het onderwerp van gesprek. ‘We weten dus niet wie hij allemaal geschreven heeft?’
De nuchtere vraag leek de groeiende ergernis van de directeur wat te temperen. Oxton keerde Rizzoli de rug toe en wendde zich weer tot Dean, mannen onder elkaar. ‘Nee, dat weten we niet,’ zei hij. ‘Gedetineerde Hoyt kon brieven sturen aan wie hij wilde.’
In een vergaderkamer een paar deuren bij Oxtons kantoor vandaan trokken Rizzoli en Dean latexhandschoenen aan en spreidden de enveloppen die aan Warren Hoyt geadresseerd waren uit op de tafel. Ze zag een verscheidenheid aan enveloppen, waaronder een pastelkleurige, een met bloemetjes en eentje waarop Jezus redt gedrukt stond. De allerbelachelijkste was die met afbeeldingen van spelende poesjes. Ja, dat was nou écht iets om de Chirurg te sturen. Dat had hij vast amusant gevonden.
Ze maakte de envelop met de poesjes open en haalde er een foto uit van een glimlachende vrouw met hoopvolle ogen. Er zat een brief bij, geschreven in een meisjesachtig handschrift en vrolijke rondjes op de i’s:
Aan: meneer Warren Hoyt, Gedetineerde
Massachusetts Correctional Institute
Beste meneer Hoyt,
Ik heb u vandaag op de televisie gezien, toen u naar de rechtbank werd gebracht. Ik heb veel mensenkennis en toen ik naar uw gezicht keek, zag ik zoveel droefenis en leed. Zoveel leed! Er zit goedheid in u; dat weet ik zeker. Had u maar iemand die u kon helpen die goedheid in uzelf te ontdekken…
Rizzoli merkte opeens dat ze de brief van woede bijna verfrommelde. Ze wilde het domme wijf dat deze woorden had geschreven door elkaar schudden. Ze wilde haar dwingen naar de autopsiefoto’s van Hoyts slachtoffers te kijken, het rapport te lezen van de patholoog-anatoom over wat die allemaal hadden moeten doorstaan tot de dood genadig een einde had gemaakt aan hun lijden. Ze moest zich dwingen de rest van de brief te lezen, een suikerzoet beroep op Hoyts menselijkheid en de ‘goedheid die wij allen in ons hebben’.
Ze pakte de volgende envelop. Geen poesjes ditmaal, maar een gewone witte envelop met daarin een brief op lijntjespapier. Alweer van een vrouw die haar foto had meegestuurd, een te fel belicht kiekje van een wat loensende geblondeerde troela.
Beste meneer Hoit,
Mag ik u hantekening? Ik heb al heel veel hantekeningen van mensen als u. Ik heb er zelfs eentje van Jeffrey Dahmer. En ik zou het vet cool vinden als u me zou schrijven. U goede vriendin, Gloria.
Rizzoli staarde naar de woorden en kon nauwelijks geloven dat iemand met een normaal gezond verstand ze had kunnen schrijven. Vet cool. U goede vriendin. ‘Jezus Christus,’ zei ze. ‘Die mensen zijn écht niet goed snik.’
‘Het komt door de verlokkingen van de roem,’ zei Dean. ‘Ze hebben zelf geen interessant leven. Ze voelen zich waardeloos, naamloos. Dus proberen ze aan te pappen met iemand die wél beroemd is. Ze willen dat iets van de betovering op hen afstraalt.’
‘De betovering?’ Ze staarde Dean aan. ‘Noem jij het zo?’
‘Je weet wel wat ik bedoel.’
‘Nee, dat weet ik niet. Ik snap niet waarom vrouwen brieven schrijven aan monsters. Zijn ze op zoek naar romantiek? Een wilde affaire met een man die vervolgens hun ingewanden uit hun lichaam snijdt? Moet dat hun armzalige levens geur en kleur geven?’ Ze duwde haar stoel achteruit, stond op en liep naar de muur met de hoge smalle ramen. Ze bleef staan met haar armen strak over elkaar, starend naar de smalle streep zonlicht, een stukje blauwe hemel in de vorm van een rechthoek. Ieder uitzicht, zelfs dit nietszeggende, was beter dan naar Warren Hoyts fanmail te moeten kijken. Hoyt had natuurlijk genoten van al die aandacht. Hij moest iedere brief hebben beschouwd als een bewijs dat hij nog steeds macht had over vrouwen, dat hij zelfs hier, achter de tralies, hun hoofden op hol kon brengen, hen kon manipuleren. Hen tot zijn eigendom maken.
‘Dit heeft geen zin,’ zei ze bitter. Ze zag een vogel langs de gebouwen zeilen waar mannen degenen waren die in kooien zaten, waar achter de tralies alleen monsters te vinden waren, geen vogelgezang. ‘Hij is niet achterlijk. Hij heeft natuurlijk alles vernietigd wat hem in verband kan brengen met de Heerser. Hij zal zijn nieuwe partner beschermen. Hij heeft niets bruikbaars achtergelaten waardoor we hen op het spoor kunnen komen.’
‘Misschien niet iets bruikbaars,’ zei Dean, achter haar met papier ritselend. ‘Maar wel iets verhelderends.’
‘Ja, heel verhelderend. Ik heb echt zin om nóg een paar brieven van die geschifte wijven te lezen. Jezus, ik word er niet goed van.’
‘Zou het hem daarom te doen zijn?’
Ze draaide zich om en keek naar hem. Een streep licht viel door het hoge raam over zijn gezicht, deed een van zijn helderblauwe ogen oplichten. Ze had hem van het begin af aan knap gevonden, maar nog nooit zo knap als hij er nu uitzag daar aan de tafel. ‘Wat bedoel je?’
‘Zijn fanmail maakt je van streek.’
‘Die maakt me woest. Dat lijkt me nogal duidelijk.’
‘Dat is ook hém duidelijk.’ Dean knikte naar het stapeltje brieven. ‘Hij wist dat je ervan zou griezelen.’
‘Denk jij dat deze brieven bedoeld zijn om mij gek te maken?’
‘Het is een kat-en-muisspel, Jane. Hij heeft ze voor jou achtergelaten. De mooiste brieven van zijn grootste bewonderaars. Hij wist dat je uiteindelijk hierheen zou komen en zou lezen wat ze hem hebben geschreven. Misschien wilde hij je laten zien dat hij wel degelijk bewonderaars heeft. Dat er vrouwen zijn die zich tot hem aangetrokken voelen, ondanks dat jij niets dan verachting voor hem voelt. Hij is als een afgewezen minnaar die probeert je jaloers te maken. Je uit je evenwicht te brengen.’
‘Ga jíj alsjeblieft niet ook met mijn kop zitten klooien.’
‘En het werkt. Zeg nou zelf. Hij werkt je zo op je zenuwen dat je niet eens kunt blijven zitten. Hij weet precies hoe hij je naar zijn hand kan zetten, hoe hij met je kop moet klooien.’
‘Je slaat hem veel te hoog aan.’
‘Ja?’
Ze wapperde met de brieven. ‘Dit zou allemaal bedoeld zijn om mij gek te maken? Wat denk je nou eigenlijk? Dat ik het middelpunt van zijn gedachten ben?’
‘Is hij niet het middelpunt van jouw gedachten?’ vroeg Dean zachtjes.
Ze staarde hem aan, niet in staat hem van repliek te dienen, omdat ze plotseling besefte dat wat hij zei de onweerlegbare waarheid was. Warren Hoyt was het middelpunt van haar gedachten. Hij heerste als een kwade macht over haar nachtmerries en beheerste haar ook overdag, altijd op het punt uit de kast te komen, haar gedachten binnen te dringen. In de kelder had hij haar gebrandmerkt als zijn eigendom, zoals ieder slachtoffer wordt gebrandmerkt door de dader, en ze kon zijn eigendomsstempel niet uitwissen. Dat stond gekerfd in haar handen, gebrand in haar ziel.
Ze keerde terug naar de tafel en ging zitten. Staalde zich voor het vervolg van de taak.
Op de volgende envelop stond de naam van de afzender getypt: Dr. J.P. O’Donnell, 1634 Brattle Street, Cambridge, MA 02138. Het was het adres van een mooie wijk niet ver van Harvard, een villawijk voor de beter geschoolde elite, waar professoren en gepensioneerde industriëlen broederlijk op de stoepen jogden en elkaar boven zorgvuldig geschoren heggen toezwaaiden. Geen buurt waar je een fan van een monster zou verwachten.
Ze haalde de brief uit de envelop en vouwde hem open. De datum was van zes weken terug.
Beste Warren,
Hartelijk dank voor je laatste brief en voor het ondertekenen van de twee machtigingsformulieren. Ik ben erg blij met de details die je me hebt gegeven; daardoor krijg ik meer inzicht in de problemen die je het hoofd hebt moeten bieden. Ik heb nog veel meer vragen voor je en ben blij dat je nog steeds bereid bent met me te praten, zoals we gepland hadden. Als je er geen bezwaar tegen hebt, neem ik het gesprek op video op. Je weet vermoedelijk wel dat je hulp absoluut noodzakelijk is voor mijn project.
Met vriendelijke groet,
Dr. O’Donnell
‘J.P. O’Donnell? Wie zou dat zijn?’ zei Rizzoli. Dean keek verrast op. ‘Joyce O’Donnell?’ ‘Op de envelop staat alleen Dr. J.P. O’Donnell. Cambridge, Massachusetts. Ze heeft vraaggesprekken gevoerd met Hoyt.’
Hij keek fronsend naar de envelop. ‘Ik wist niet dat ze naar Boston was verhuisd.’ ‘Ken je haar?’
‘Ze is neuropsycholoog van beroep. We hebben elkaar onder vijandige omstandigheden leren kennen, zou je kunnen zeggen, namelijk aan weerskanten van het middenpad in een rechtszaal. Advocaten van eisende partijen zijn dol op haar.’
‘Ik snap het al. De deskundige in de getuigenbank, die in de bres springt voor de slechteriken.’
Hij knikte. ‘Wat je cliënt ook heeft gedaan, hoeveel mensen hij ook heeft vermoord, O’Donnell weet altijd verzachtende omstandigheden aan te dragen.’
‘Waarom zou ze met Hoyt corresponderen?’ Ze las de brief nogmaals. Die was in bijzonder respectvolle termen opgesteld, met lof voor zijn medewerking. Ze kreeg meteen een hekel aan dr. O’Donnell.
De volgende envelop op de stapel was ook van O’Donnell, maar bevatte geen brief. In plaats daarvan kwamen er drie polaroidfoto’s uit – erg amateuristische kiekjes. Twee ervan waren buiten genomen, overdag; de derde binnen. Een ogenblik staarde ze er alleen maar naar, terwijl de haartjes in haar nek overeind kwamen en haar ogen registreerden wat haar hersens weigerden te aanvaarden. Toen ging ze met een ruk rechtop zitten en liet ze de foto’s vallen alsof het hete kolen waren.
‘Jane? Wat is er?’
‘Dat ben ik,’ fluisterde ze.
‘Wat?’
‘Ze heeft me geschaduwd. Foto’s van me genomen. En die naar hém gestuurd.’
Dean stond op en liep om de tafel heen. Hij keek over haar schouder. ‘Ik zie je niet –’
‘Hier! Hier!’ Ze wees naar de foto van een donkergroene Honda die op straat geparkeerd stond. ‘Dat is mijn auto.’
‘Je kunt het kentekennummer niet zien.’
‘Ik herken mijn eigen auto nog wel!’
Dean draaide de polaroidfoto om. Op de achterkant had iemand een smile-poppetje getekend en er met blauwe viltstift bij gezet: mijn auto.
Angst roffelde als een trom in haar borst. ‘Kijk eens naar de volgende,’ zei ze.
Hij pakte de tweede foto. Ook die was overdag genomen: een foto van een flatgebouw. Hij hoefde niet te vragen welk gebouw het was; hij was er gisteravond geweest. Hij draaide de foto om en zag de woorden: mijn huis. Met eronder alweer zo’n smiley.
Dean pakte de derde foto, die in een restaurant was gemaakt.
Op het eerste gezicht leek het niet meer dan een slechte foto van mensen aan tafeltjes, een serveerster die er onscherp op stond omdat ze met een koffiepot door de zaal liep. Rizzoli had er een paar seconden voor nodig gehad om de vrouw net links van het centrum eruit te pikken, een vrouw met donker haar, haar gezicht en profile, de trekken vervaagd door het licht van het raam achter haar. Ze wachtte tot Dean zag wie de vrouw was.
Hij vroeg zachtjes: ‘Weet je waar deze foto is genomen?’
‘In het Starfish Cafe.’
‘Wanneer?’
‘Dat weet ik niet.’
‘Kom je daar vaak?’
‘Iedere zondag. Dan ga ik daar ontbijten. Het is de enige dag in de week dat ik…’ Haar stem stierf weg. Ze staarde naar de foto van haar eigen profiel, de ontspannen houding van de schouders, haar gezicht schuin naar beneden, ogen gericht op een open krant. Het moest de zondagkrant zijn. Zondag was de dag dat ze zichzelf trakteerde op ontbijt bij Starfish. Een ochtend van wentelteefjes, bacon en de stripverhalen.
En een stalker. Ze had er geen idee van gehad dat iemand haar beloerde. Foto’s van haar nam. En die opstuurde aan de man die haar nog steeds nachtmerries bezorgde.
Dean draaide de polaroid om.
Op de achterkant stond ook ditmaal een lachebekje. En eronder, in een hartje, slechts één woord: Ik.