11
Jane Rizzoli en symfonieën gingen niet echt samen. Haar kennis van muziek beperkte zich tot haar verzameling easy-listening cd’s en de twee jaar dat ze op de middelbare school trompet had gespeeld, een van slechts twee meisjes die voor dat instrument waren gekozen. Ze had zich ertoe aangetrokken gevoeld, omdat de trompet harder en brutaler klonk dan alle andere instrumenten, een heel verschil met de jodelende klarinetten en de tjirpende blokfluiten van de andere meisjes. Rizzoli wilde gehoord worden en dus had ze schouder aan schouder gezeten met de jongens van het koper. Ze had het prachtig gevonden wanneer de noten naar buiten knalden.
Helaas waren het vaak de verkeerde noten geweest.
Nadat haar vader haar naar de achtertuin verbannen had om te oefenen en de honden van de buren prompt protesterend waren gaan janken, had ze haar trompet voorgoed opgeborgen. Zelfs zij begreep dat louter enthousiasme en sterke longen gebrek aan talent niet konden compenseren.
Sindsdien was muziek voor haar niet meer geweest dan neutrale achtergronddeuntjes en bonkende bassen in voorbijrijdende auto’s. Ze was in haar hele leven slechts twee keer in de Symphony Hall op de hoek van Huntington en Mass Ave geweest, beide keren toen ze op de middelbare school met de hele klas een repetitie van het Boston Symphony Orchestra hadden moeten bijwonen. In 1990 was de Cohen-vleugel aan het gebouw toegevoegd en in dat deel van de Symphony Hall was Rizzoli nog nooit geweest. Toen zij en Frost de nieuwe vleugel binnengingen, keek ze ervan op hoe modern die eruitzag – hij had niets van het duistere, krakende gebouw dat ze zich herinnerde.
Ze lieten hun penningen zien aan de oude bewaker, die zijn gebochelde ruggengraat wat rechter trok toen hij zag dat de twee bezoekers rechercheurs waren van Moordzaken.
‘Bent u hier vanwege meneer en mevrouw Ghent?’ vroeg hij.
‘Ja,’ zei Rizzoli.
‘Wat vreselijk, hè? Ik heb ze vorige week ontmoet, nadat ze hier waren aangekomen. Toen ze de zaal kwamen bekijken.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Zo’n aardig stel.’
‘Had u dienst op de avond van hun optreden?’
‘Nee, mevrouw. Ik werk hier alleen overdag. Ik moet elke dag om vijf uur mijn vrouw ophalen uit het verzorgingscentrum. Ze moet vierentwintig uur per dag in de gaten gehouden worden, ziet u. Ze vergeet nog wel eens het gas uit te doen…’ Hij stopte en kreeg een kleur. ‘Maar u bent natuurlijk niet gekomen om mijn sores aan te horen. U wilt Evelyn zeker spreken?’
‘Ja. Waar is haar kantoor?’
‘Daar is ze niet. Ik zag haar een paar minuten geleden de zaal binnengaan.’
‘Is het orkest aan het repeteren?’
‘Nee, mevrouw. Het is het stille seizoen. Het orkest is ‘s zomers in Tanglewood. In deze tijd van het jaar hebben we alleen wat gastoptredens.’
‘We kunnen dus gewoon de zaal ingaan?’
‘Mevrouw, u hebt een penning. U mag gaan en staan waar u wilt.’
Ze zagen Evelyn Petrakas niet meteen. Toen Rizzoli de gedempt verlichte zaal binnenging, zag ze aanvankelijk alleen een zee van lege stoelen, schuin aflopend naar het verlichte podium. Aangetrokken door het licht, begonnen ze het gangpad af te dalen. De houten vloer kraakte als het dek van een oud schip. Ze waren al bij het podium toen een stem zwakjes riep: ‘Kan ik u ergens mee helpen?’
Met haar ogen half toegeknepen tegen de felle lampen, draaide Rizzoli zich om naar de schemerige schouwburgzaal. ‘Mevrouw Petrakas?’ ‘Ja?’
‘Ik ben rechercheur Rizzoli. Dit is rechercheur Frost. Mogen we u even spreken?’
‘Ik zit op de achterste rij.’
Ze liepen over het middenpad naar haar toe. Evelyn stond niet op, maar bleef ineengedoken in haar stoel zitten, alsof ze het licht niet kon verdragen. Ze knikte dof tegen de rechercheurs toen die in de twee stoelen naast haar plaatsnamen.
‘Ik heb al met iemand van de politie gesproken. Gisteravond,’ zei Evelyn.
‘Met rechercheur Sleeper?’
‘Ik meen dat hij zo heette, ja. Een al wat oudere man, erg vriendelijk. Ik weet dat ik had moeten blijven en met nog meer rechercheurs had moeten praten, maar ik wilde weg. Ik kon geen minuut langer in dat huis blijven…’ Ze staarde naar het podium, alsof ze geboeid was door een voorstelling die alleen zij kon zien. Zelfs in het schemerige licht kon Rizzoli zien dat het een knappe vrouw was, van een jaar of veertig, met voortijdig grijs in haar donkere haar. ‘Ik heb mijn verantwoordelijkheden hier,’ zei Evelyn. ‘De mensen die kaartjes hadden gekocht, moesten hun geld terugkrijgen. En toen kwam de pers. Ik moest hier zijn om dat allemaal te regelen.’ Ze lachte kort, vermoeid. ‘Brandjes blussen. Dat is mijn taak.’
‘Wat behelst uw werk hier precies, mevrouw Petrakas?’ vroeg Frost.
‘Mijn taakomschrijving?’ Ze haalde haar schouders op. ‘Officieel heet het “programmacoördinator voor bezoekende musici”. Dat houdt in dat ik voor ze moet zorgen tijdens hun verblijf in Boston. Het is onvoorstelbaar hoe hulpeloos sommigen van hen zijn. Ze zitten constant in schouwburgen en studio’s. De buitenwereld is hun een raadsel. Dus geef ik adviezen over hotels. Laat ik ze afhalen op het vliegveld. Fruitmand op de hotelkamer. Spulletjes die ze nodig hebben. Kortom, ik hou hun hand vast.’
‘Wanneer hebt u meneer en mevrouw Ghent voor het eerst ontmoet?’ vroeg Rizzoli.
‘Op de dag nadat ze in de stad waren aangekomen. Ik was ze bij het huis gaan afhalen. Ze konden geen taxi nemen omdat de cellokist van Alex net te groot is. Ik heb een SUV met een inklapbare achterbank.’
‘Hebt u hen steeds gereden tijdens hun bezoek hier?’
‘Alleen heen en weer tussen het huis en het concertgebouw.’
Rizzoli keek in haar notitieboekje. ‘Ik heb begrepen dat het huis in Beacon Hill eigendom is van een lid van het bestuur van het symfonieorkest. Ene Christopher Harm. Nodigt hij vaak musici uit gebruik te maken van zijn huis?’
‘In de zomer, ja, wanneer hij in Europa is. Het is veel prettiger dan naar een hotel te moeten. Meneer Harm heeft het volste vertrouwen in klassieke musici. Hij weet dat ze bij hem thuis geen gekke dingen zullen doen.’
‘Hebben zijn gasten ooit geklaagd over problemen?’
‘Problemen?’
‘Indringers. Inbrekers. Dingen die hun een onaangenaam gevoel gaven.’
Evelyn schudde haar hoofd. ‘We hebben het over Beacon Hill, rechercheur. De beste wijk van de stad. Ik weet dat Alex en Karenna het daar erg naar hun zin hadden.’
‘Wanneer hebt u hen voor het laatst gezien?’
Evelyn slikte. En zei, heel zacht: ‘Gisteravond. Toen ik Alex daar zag…’
‘Ik bedoel toen ze nog leefden, mevrouw Petrakas.’
‘O.’ Evelyn glimlachte gegeneerd. ‘Natuurlijk. Neemt u me niet kwalijk. Ik dacht niet na. Ik kan me zo moeilijk concentreren.’ Ze schudde haar hoofd. ‘Eerlijk gezegd weet ik niet eens waarom ik vandaag hierheen ben gekomen. Maar ik had het gevoel dat ik het moest doen.’
‘Wanneer hebt u hen voor het laatst gezien?’ vroeg Rizzoli nogmaals.
Ditmaal klonk Evelyns stem wat fermer. ‘Eergisteravond. Na hun optreden heb ik ze teruggebracht naar Beacon Hill. Om een uur of elf.’
‘Hebt u ze alleen afgezet? Of bent u mee naar binnen gegaan?’
‘Ik heb ze vlak voor het huis afgezet.’
‘Hebt u ze naar binnen zien gaan?’
‘Ja.’
‘Ze hebben u niet uitgenodigd binnen te komen?’
‘Ik geloof dat ze nogal moe waren. En een beetje gedeprimeerd.’
‘Waarom?’
‘Ze hadden zich erg verheugd op hun optredens in Boston, maar er was lang niet zoveel publiek komen opdagen als ze hadden verwacht. En Boston heeft nog wel de naam de stad van de muziek te zijn. Als er hier al zo’n schrale opkomst was, wat konden ze dan in Detroit en Memphis verwachten?’ Evelyn keek met een ongelukkig gezicht naar het toneel. ‘We zijn dinosaurussen, rechercheur. Dat zei Karenna zelf nog, in de auto. Wie weet klassieke muziek nog te waarderen? De meeste jonge mensen kijken liever naar videoclips. Rondhopsende figuren met allerlei metalen voorwerpen in hun gezicht. Seks en glitter en belachelijke kledij. Waarom steekt die zanger, hoe heet hij ook alweer, aldoor zijn tong uit? Wat heeft dat nu met muziek te maken?’
‘Niets,’ antwoordde Frost, die warm begon te lopen. ‘Weet u dat mijn vrouw en ik het daar onlangs nog over hebben gehad? Alice houdt erg van klassieke muziek, ziet u. Ze is er echt dol op. We nemen dan ook ieder jaar een abonnement op het symfonieorkest.’
Evelyn keek hem aan met een triest glimlachje. ‘Dan vrees ik dat ook u dinosaurussen bent.’
Toen ze opstonden, zag Rizzoli op een stoel in de rij voor haar een glossy programmaboekje. Ze bukte zich om het te pakken. ‘Staan de Ghents hierin?’ vroeg ze.
‘Op pagina vijf,’ zei Evelyn. ‘Kijk, dat zijn ze. Dat is hun pr-foto.’
Het was een foto van een verliefd stel.
Karenna, slank en elegant in een zwarte japon met blote schouders, keek op naar de glimlachende ogen van haar man. Ze had lang, zwart haar, als van een Spaanse, en haar gezicht straalde. Alexander keek op haar neer met een jongensachtige glimlach, een weerbarstige lok blond haar over zijn voorhoofd.
Evelyn zei zachtjes: ‘Was het geen prachtig stel? Het gekke is dat ik niet eens de tijd heb gehad een goed gesprek met ze te voeren. Maar ik kende hun muziek. Ik heb naar hun cd’s geluisterd. Ik heb ze zien optreden, daar op dat podium. Je kunt veel over iemand te weten komen door alleen maar naar hun muziek te luisteren. En wat ik me het beste herinner, is hoe gevoelig ze speelden. Ik geloof dat ik ze met dat woord het beste kan beschrijven. Het waren gevoelige mensen.’
Rizzoli keek naar het podium en stelde zich Alexander en Karenna voor op de avond van hun laatste optreden. Haar zwarte haar glanzend in de spotlichten, zijn blinkend gepoetste cello. En hun muziek, als de stemmen van twee geliefden die elkaar toezongen.
‘U zei dat er op de avond van hun optreden teleurstellend weinig publiek was,’ zei Frost.
‘Ja.’
‘Hoeveel mensen waren er gekomen?’
‘Ik meen dat we ongeveer vierhonderdvijftig kaartjes hadden verkocht.’
Vierhonderdvijftig paar ogen, dacht Rizzoli, allemaal gericht op het podium waar een verliefd stel gevangen werd in de schijnwerpers. Welke emoties hadden de Ghents opgewekt bij hun publiek? Genot, om goed gespeelde muziek? Blijdschap, om te kunnen kijken naar twee jonge, verliefde mensen? Of hadden ze andere, duistere emoties losgemaakt in het hart van iemand die in deze zaal had gezeten? Begeerte. Afgunst. Het bittere verlangen naar wat een andere man bezat.
Ze keek weer naar de foto van de Ghents.
Was het haar schoonheid, die je was opgevallen? Of het feit dat ze zo verliefd waren?
Ze dronk zwarte koffie en staarde naar de doden die zich op haar bureau opstapelden. Richard en Gail Yeager. De vrouw met de Engelse ziekte. Alexander Ghent. En de Vliegtuigman die weliswaar niet langer werd beschouwd als het slachtoffer van een misdrijf, maar die haar desalniettemin niet losliet. Dat gold trouwens voor alle doden. Een nimmer ophoudende toevoer van lijken, die allemaal haar aandacht opeisten, allemaal een horrorverhaal vertelden, als Rizzoli maar diep genoeg groef om de beenderen van hun verhalen bloot te leggen. En ze was al zo lang aan het graven dat alle doden die ze had gezien één groot geheel dreigden te worden, als lijken in een massagraf.
Toen het DNA-laboratorium haar rond het middaguur oppiepte, was ze blij dat ze de beschuldigende stapel dossiers even kon ontvluchten, al was het maar voor korte tijd. Ze verliet de recherchekamer en liep de gang door naar de zuidelijke vleugel.
Het DNA-laboratorium was gevestigd in kamer S253 en de criminoloog die haar had opgepiept was Walter de Groot, een blonde Nederlander met een bleek, vlak gezicht. Meestal keek hij nogal benauwd wanneer hij haar zag, omdat ze over het algemeen alleen bij hem kwam om hem op te jutten of te paaien om sneller een DNA-profiel betreffende een of andere zaak los te krijgen. Vandaag begroette hij haar echter met een brede grijns.
‘Ik heb het autorad ontwikkeld,’ zei hij. ‘Het hangt daar.’
Een autorad, ofwel autoradiogram, was een röntgenfilm die het patroon van DNA-fragmenten weergaf. De Groot nam de film, die te drogen hing, van de lijn en hing hem op een lichtbox. Parallelle rijen donkere vlekken strekten zich uit van de boven- tot de onderrand.
‘Wat we hier zien, is het VNTR-profiel,’ zei hij. ‘VNTR staat voor “variable numbers of tandem repeats”, een bepaalde sequentie van basisparen, die tientallen tot honderden keren achtereen – in tandem – wordt herhaald. Ik heb uit de verschillende bronnen die je me hebt geleverd, het DNA gehaald en de fragmenten van de loci die we aan het vergelijken zijn, geïsoleerd. Dit zijn geen genen, maar delen van de DNA-keten die worden herhaald zonder duidelijk doel. Ze zijn erg geschikt voor identificatie.’
‘En wat zijn deze patronen? Waarmee komen die overeen?’
‘Van links naar rechts zijn de eerste twee banden het besturingstoestel. Nummer één is een standaard DNA-ladder die ons helpt de relatieve posities van de afzonderlijke monsters in te schatten. Band twee is een standaard celrij, en ook die wordt gebruikt als besturingstoestel. Banden drie, vier en vijf zijn bewijskrachtige sequenties, genomen uit bekende bronnen.’
‘Welke bronnen?’
‘Band drie is verdachte Joey Valentine. Band vier is dokter Yeager. Band vijf is mevrouw Yeager.’
Rizzoli liet haar blik rusten op band vijf. Ze probeerde haar brein het gegeven te laten accepteren dat dit een onderdeel was van de blauwdruk die Gail Yeager had gecreëerd. Dat een uniek menselijk wezen, vanaf de schakeringen van haar blonde haar tot en met het geluid van haar lach, gedistilleerd kon worden tot deze rij donkere vlekken. Ze zag niets menselijks in dit autorad, niets van de vrouw die van een man had gehouden en om een moeder had gerouwd. Zijn we alleen maar dit? Een halsketting van chemicaliën? Waar, voor de drommel, zit de ziel?
Ze verschoof haar blik naar de laatste twee banden. ‘En wat zijn dat?’ vroeg ze.
‘Dat zijn de banden van de nog ongeïdentificeerde personen. Band zes is van de spermavlek op het tapijt van de Yeagers. Band zeven is het verse sperma uit Gail Yeagers vagina.’
‘De laatste twee lijken identiek.’
‘Dat klopt. Beide ongeïdentificeerde DNA-monsters zijn afkomstig van een en dezelfde man. En zoals je ziet is het niet dokter Yeager of meneer Valentine. Daarmee kunnen we meneer Valentine definitief schrappen als de bron van het sperma.’
Ze staarde naar de twee ongeïdentificeerde banden. De genetische vingerafdruk van een monster.
‘Dat is de dader,’ zei De Groot.
‘Heb je CODIS gebeld? Denk je dat we ze kunnen overhalen een beetje voort te maken met de datasearch?’
CODIS was een nationale DNA-bank. De genetische profielen van duizenden gevonniste misdadigers lagen erin opgeslagen, evenals ongeïdentificeerde profielen uit plaatsen delict uit het hele land.
‘Dat is eerlijk gezegd de reden waarom ik je heb opgepiept. Ik heb ze vorige week het DNA van de vlek op het tapijt gestuurd.’
Ze zuchtte. ‘Met andere woorden, over een jaartje of zo kunnen we antwoord verwachten.’
‘Nee, agent Dean heeft daarnet gebeld. Het DNA van deze moordenaar zit niet in CODIS.’
Ze keek hem verrast aan. ‘Heeft agent Dean je dat verteld?’
‘Hij heeft daar zeker zijn zweep laten knallen. Zolang als ik hier werk, heb ik het nog nooit meegemaakt dat een verzoek aan CODIS zo snel werd behandeld.’
‘Heb je een bevestiging gekregen van CODIS zelf?’
De Groot fronste zijn voorhoofd. ‘Eh, nee. Ik nam aan dat agent Dean wel zou weten –’
‘Bel ze even. Ik wil hiervan een bevestiging.’
‘Bestaat er twijfel aan Deans betrouwbaarheid?’
‘Ik wil gewoon van alle kanten gedekt zijn.’ Ze keek weer naar de lichtbox. ‘Als het waar is dat onze jongen niet in CODIS zit…’
‘Dan is het een nieuwe speler. Of iemand die erin is geslaagd onzichtbaar te blijven voor dit systeem.’
Ze staarde gefrustreerd naar de rijtjes vlekken. We hebben zijn DNA, dacht ze. We hebben zijn genetische profiel. Maar we weten nog steeds niet hoe hij heet.
Rizzoli stopte een cd in haar cd-speler en zakte op de bank neer terwijl ze met een handdoek haar natte haar droogwreef. De volle klanken van een eenzame cello stroomden uit de speakers als gesmolten chocola. Hoewel ze geen liefhebber was van klassieke muziek, had ze in de cadeauwinkel van de Symphony Hall een van Alex Ghents eerste cd’s gekocht. Als ze ieder aspect van zijn dood wilde onderzoeken, moest ze meer over zijn leven te weten komen. En zijn leven had hoofdzakelijk om muziek gedraaid.
Ghents strijkstok gleed over de cellosnaren, bracht de melodie van Bachs Suite no. 1 in G majeur ten gehore, rijzend en dalend als de deining van een oceaan. Hij was pas achttien geweest toen de cd was opgenomen; toen hij in een studio had gezeten, zijn vingers warm vlees die op de snaren drukten en de strijkstok hanteerden. De vingers die nu wit en koud in een lade in het mortuarium lagen, hun muziek verstomd. Ze was die ochtend bij zijn autopsie aanwezig geweest en had naar de mooie, lange handen gekeken en zich voorgesteld hoe die over de hals van de cello op en neer waren gevlogen. Dat mensenhanden zich met doodgewoon hout en snaren konden verenigen om zulke prachtige klanken voort te brengen, leek een wonder.
Ze pakte het hoesje van de cd en bekeek de foto van Ghent, die was genomen toen hij nog maar een tiener was. Zijn ogen waren neergeslagen, zijn linkerarm lag om het instrument, de rondingen omvattend, zoals hij later zijn vrouw, Karenna, zou omvatten. Rizzoli had in de winkel naar een cd gezocht waarop ze allebei speelden, maar al hun gezamenlijke cd’s waren uitverkocht. Ze hadden alleen de solo-cd’s van Alexander nog op voorraad gehad. De eenzame cello, die om een wijfje riep. Waar was ze nu? Werd ze levend gemarteld, met de ultieme angst voor de dood voor ogen? Of voelde ze al geen pijn meer en bevond ze zich reeds in het beginstadium van ontbinding?
De telefoon ging. Ze zette de cd zacht en nam op.
‘Je bent thuis,’ zei Korsak.
‘Ik ben naar huis gegaan om te douchen.’
‘Ik heb een paar minuten geleden ook al gebeld. Toen nam je niet op.’
‘Dan heb ik blijkbaar de telefoon niet gehoord. Hoe gaat-ie?’
‘Dat wil ík juist weten.’
‘Als er iets gebeurt, bel ik je meteen.’
‘Ja? Vandaag heb je me anders nog niet één keer gebeld. Het nieuws over Joey Valentine moest ik van die man van het lab horen.’
‘Ik heb geen tijd gehad je te bellen. Ik werk me uit de naad.’
‘Vergeet niet dat ik degene ben die je bij deze zaak heeft gehaald.’
‘Dat vergeet ik ook niet.’
‘Er zijn al bijna vijftig uur verstreken sinds hij haar heeft meegenomen,’ zei Korsak.
En Karenna Ghent was vermoedelijk al twee dagen dood, dacht ze. Maar haar moordenaar zou zich door haar dood niet laten ontmoedigen. Het zou zijn begeerte juist aanwakkeren. Hij zou naar haar dode lichaam kijken en een begerenswaardig object zien. Iemand die hij volledig in zijn macht had. Ze stribbelt niet tegen. Ze is koel, passief vlees geworden, dat zich alle vernederingen laat welgevallen. Ze is de perfecte minnares.
De cd stond nog op, zachtjes. Alexanders cello vlocht zijn droefgeestig betoverende melodie. Ze wist waar dit naartoe ging, wat Korsak wilde. En ze wist niet hoe ze hem kon afpoeieren. Ze stond op en zette de cd af. Zelfs in de stilte leken de klanken van de cello te blijven hangen.
‘Als het net zo gaat als de vorige keer, zal hij haar vannacht dumpen,’ zei Korsak.
‘We zijn er klaar voor.’
‘En? Mag ik mezelf onderdeel van het team noemen of niet?’
‘We hebben een volledige surveillanceploeg.’
‘Maar je hebt mij niet. Je kunt vast wel een extra man gebruiken.’
‘We hebben alle taken verdeeld. Maar ik bel je meteen als er iets –’
‘Schei alsjeblieft uit met dat “ik bel je meteen”. Ik ben niet van plan als een muurbloempje bij de telefoon te gaan zitten. Ik ken deze kerel langer dan jij, langer dan alle anderen. Hoe zou jij het vinden als iemand je opzijschoof? Je de arrestatie onthield? Denk daar eens even over.’
Dat deed ze. En ze kende de razernij die in zijn binnenste woedde. Ze kende die beter dan anderen, omdat dit ook haar was overkomen. Dat ze was buitengesloten, een bittere positie aan de zijlijn had moeten accepteren terwijl anderen naar voren liepen om haar victorie op te eisen.
Ze keek op haar horloge. ‘Ik ga over een paar minuten van huis. Als je erbij wilt zijn, kun je er het beste rechtstreeks naartoe gaan.’
‘Wat is jouw positie daar?’
‘Het parkeerterrein tegenover Smith Playground. Ik kan wel bij de golfbaan op je wachten.’ ik kom eraan.’