32

 

Findo Gask stond afzijdig van de andere demonen en overwoog zijn opties toen zijn leger was weggevaagd. Hij had het allemaal van een hoger gelegen plek zien gebeuren, zo ver weg van het slachtveld dat hij geen moment in gevaar was geweest. Tot nu toe, uiteraard. Want nu kregen zijn onderdanen in de gaten dat hij allesbehalve onfeilbaar was. Een demon die door toedoen van een jongen een heel leger ooit- mensen kon kwijtraken, was niet zo oppermachtig als ze hadden gedacht. Een demon die zo veel volgelingen opofferde, terwijl dat om welke reden dan ook op niets uitliep, was aantoonbaar minder machtig dan ze hadden aangenomen.

Hij keek ze beschuldigend aan, en sommigen, maar niet allemaal, keken de andere kant op. Die impertinentie maakte hem razend. Dwazen, dacht hij. Geen van hen kon aan hem tippen. Geen van hen kon zijn macht zo gebruiken. Zij waren leerlingen in het bijzijn van een meester, en hij kon ze missen als kiespijn.

Maar hij zou ze scherp in de gaten houden.

Hij wendde zich weer naar de nu verlaten vlaktes, op een paar groepjes overlevenden na die als angstige schapen bij elkaar kropen. Het kon hem niet veel schelen dat hij zijn leger kwijt was. Het was slechts een regiment van een veel grotere troepenmacht, en het was nooit een probleem om aan ooit-mensen te komen. Hoeveel hij er ook nodig had, ze waren altijd te vinden, in elk geval tot hij er geen meer nodig had en zich ervan kon ontdoen. Voorlopig kon de karavaan misschien ontsnappen, maar in het gunstigste geval was dat slechts tijdelijk.

Wat er nu toe deed, was de jongen, die zwerfmorf die met al die magie rondstrooide.

Het feit dat hij nog leefde was het duidelijke bewijs dat de Klee had gefaald. Findo Gask had dat al dagen gedacht, wel wetende dat de Klee de jongen nu wel gevonden had moeten hebben maar nog niet was teruggekeerd. Het was onvoorstelbaar dat de Klee had gefaald. Delloreen, ja. Maar de Klee niet. Dat iets of iemand zo sterk was dat het hem kon vernietigen - want hij moest wel dood zijn - ging zijn verstand te boven. Alleen hij had de macht om zo'n reusachtige demon als de Klee te vermoorden. Hij kon zich niet voorstellen dat een van die mensen - zelfs niet een Ridder van het Woord - zoiets voor elkaar had kunnen krijgen. Een gedaantewisselaar, een bedrieger, een reusachtig sluw, oersterk schepsel, dat keer op keer had bewezen onoverwinnelijk te zijn.

Maar nu was het weg. Daar was geen twijfel over mogelijk.

En hier was die jongen, die zwerfmorf, die nog leefde.

De jongen lag roerloos languit op de grond. Hoe zwaar was hij gewond? Waarschijnlijk niet heel erg, oordeelde Findo Gask. Hij was tijdens de aanval nauwelijks met een vinger aangeraakt. Nee, hij was eerder uitgeput van zijn magische oefening. Wat hem niet verbaasde, gezien de kracht die het moest hebben gekost om de aarde zo in beweging te krijgen. De demon keek toe hoe de vrouwelijke Ridder van het Woord, die in de buurt lag, zichzelf overeind hees, terwijl ze haar staf als hefboom gebruikte. Maar ook zij werd door uitputting overmand en viel terug. Toen, alsof ze de wanhoop nabij was, ging ze kruipen.

Findo Gask had genoeg gezien. Hij moest voor eens en voor altijd korte metten met die toestand maken. De zwerfmorf moest vernietigd worden, en nu deed zich de perfecte kans voor. Verzwakt als hij was, terwijl zijn magie uitgeput was, zou hij weinig weerstand bieden. Hij zou niet alleen de morf doden, maar ook de Ridder ombrengen. Dit kon hij niet aan iemand anders overlaten, anderen zouden maar wat graag de eer opstrijken van zo'n prestatie, maar dat zou hij niet toestaan. Hij zou dit zelf afhandelen, want dit moest als voorbeeld dienen voor zijn verraderlijke onderdanen en zijn enigszins aangetaste status als leider versterken.

Dan kon hij opnieuw zijn leger samentrekken en alsnog de rest van die sjofele bende mislukkelingen die de morf had aangevoerd - mensen, Elfen en anderen - opjagen.

Hij wenkte de paar in de buurt bij elkaar zittende skrails naar zich toe. Ze kwamen ogenblikkelijk, grepen hem bij de schouders en stegen op. Binnen een paar seconden waren ze in de lucht en vlogen ze naar de jongen en de Ridder van het Woord. Hij keek naar de overkant van de rivierbedding, waar de karavaan zich op de oever had verzameld en hem aan zag komen. Een paar schreeuwden al waarschuwingen. Geen, merkte hij op, deed een poging terug te gaan. Hij zou ze de kans niet geven om van gedachten te veranderen. Hij zou snel met hun dierbare leiders afrekenen, met deze jongen en zijn beschermer. Hij genoot nu al van het moment dat de morf onder het verpletterende gewicht van zijn magie vermorzeld zou worden. Ze geloofden dat de jongen zo machtig was, maar ze hadden geen benul van wat echte macht kon aanrichten. Ze hadden geen benul van wat hij kon.

De Ridder van het Woord had zich omgedraaid en keek naar hem terwijl hij naar haar toe vloog. Op een of andere manier had ze weten op te staan en ze leunde nu zwaar op haar zwarte staf. Die zou geen makkelijke dood sterven. Ze had jarenlang uit zijn greep weten te blijven, gevochten voor de nederzettingen in Zuid-Californië, talloze kinderen uit de puinhopen gered, ze voor de kampen en zijn experimenten behoed. Hij vermoedde dat zij op een of andere manier Delloreen om zeep had geholpen, voorwaar geen sinecure. Nee, zij zou geen makkelijke dood sterven. Maar sterven zou ze.

Angel Perez zag door een sluier van pijn en vermoeidheid de oude man neerdalen. Zoals ze er nu aan toe was, was ze geen partij voor hem, maar ze had weinig keus. Achter haar lag Havik bewusteloos op de grond, niet in staat zichzelf te verdedigen. Ze was het enige wat hij had, en ze had gezworen hem te beschermen. Ook al wist ze dat ze daarin niet zou slagen, ze moest het toch proberen.

Ze had zo veel kracht bij elkaar gesprokkeld dat ze kon opstaan toen ze de skrails met de oude man naar haar toe zag vliegen. Ze had ogenblikkelijk geweten wie hij was en waarom hij kwam. Zijn leger was vernietigd en hij moest iets uit zijn nederlaag zien te redden. Haar vermoorden was een begin. De zwerfmorf vernietigen zou het einde van alles zijn. Hij wist wellicht niet waarom, maar ergens voelde hij dat dat de waarheid was. Anders zou hij niet op de morf jagen, zou hij geen demonen op hen hebben afgestuurd, zoals dat vrouwelijke schepsel dat haar had opgespoord of dat monsterlijke ding dat het op Havik had voorzien.

Een enorme wanhoop ging door haar heen bij het idee dat het voor niets was geweest. Sterven was een gegeven in het leven van een Ridder van het Woord. Dat had ze altijd geweten. Johnny was voor net zo'n zaak gestorven, terwijl hij anderen probeerde te redden, omdat hij een verschil wilde maken in een verwilderde wereld. Ze begreep en accepteerde dat, zoals hij dat volgens haar ook had gedaan. Maar een falen waarbij door de teloorgang van de zwerfmorf er een einde zou komen aan het menselijk ras, was ondenkbaar.

Ik moet er iets op zien te vinden,' fluisterde ze bij zichzelf.

De skrails zetten de oude man op de grond, op zo'n vijftien meter afstand van de plek waar zij stond, en trokken zich toen terug, wel beter wetend dan zich hierin te mengen, misschien voelden ze wel dat hij hun hulp niet wilde of nodig had. Hij wilde haar alleen tegemoet- treden. Het was voor hem een persoonlijke zaak geworden.

Hij bleef even staan waar hij stond. Zelfs in het zonlicht dat door de nevel heen filterde, was hij een spichtige figuur die eruitzag alsof hij uit rook en as was ontstaan. Hij hield zijn lichaam licht gebogen, misschien door ouderdom, misschien door het gewicht van iets wat niet te meten valt, maar in beide gevallen ondermijnend. Hij had een doorgroefd en verweerd gezicht, maar zelfs op deze afstand kon ze het felle en dwingende licht in de vreemde ogen zien.

Zijn aandacht werd afgeleid door beweging aan de overkant van de rivier. Een handvol jongeren, met inbegrip van de Schimmen en Kirisin, stormden over de dam terug, waren eindelijk bij zinnen gekomen, vastbesloten om haar te helpen. De oude man keek even naar ze, en er stond een mengeling van nieuwsgierigheid en minachting op zijn gezicht te lezen. Toen keek hij haar heel even aan, draaide zich bijna achteloos om, stak een arm in de lucht en wees. Vuur explodeerde van zijn vingertoppen en schoot over de bovenkant van de damwand. Vlammen rezen tientallen meters omhoog, van begin tot eind brandend op brandstof die er ogenschijnlijk niet was.

De vlammen blokkeerden de overtocht, en degenen die naar Havik en haar toe hadden willen gaan, moesten zich terugtrekken. De reddingspoging viel in duigen.

De oude man wendde zich weer tot haar en liep naar voren. 'Geef me de jongen, dan laat ik je gaan!' zei hij tegen haar.

Hij maakte een lichte schijnbeweging, alsof hij om haar heen wilde lopen, maar ze versperde hem onmiddellijk de weg. 'Denk je werkelijk dat je me ervan kunt weerhouden hem te pakken te nemen?' vroeg hij haar.

'Ik weet niet wat ik kan,' zei ze. Plotseling had ze weer pijn, het gevolg van die paar simpele passen. Ze keek omlaag naar de pijlen die als spijkers uit haar lijf staken. 'Waarom probeer je dat niet uit?'

'Ik ga je doden, dat weet je. Dat zou ik zelfs kunnen als je fit en ongedeerd zou zijn. Ik zou het zelfs kunnen als je hulp had.' Hij keek haar onderzoekend aan. 'Ik ben niet als de anderen waarmee je hebt afgerekend. Begrijp je dat? Weet je wie ik ben?'

Ze knikte. 'Jij bent de ene.'

Ze zei het zonder wrok, maar het bracht heel wat meer over dan in de toon te beluisteren viel. Ze riep de magie op en keek hoe de runen zwak onder haar vingers opgloeiden. Te weinig, dacht ze. Ik heb niet meer genoeg magie over om dit te volbrengen. Ik kan hem niet tegenhouden.

'Ik ben de ene,' zei hij. Hij bleef haar bestuderen, alsof hij iets zag wat hij eerder niet had opgemerkt. 'Waarom denk je niet na over de voordelen ervan?'

'Me bij je aansluiten, bedoel je?'

Hij schokschouderde. 'Waarom niet? Als je in leven blijft, kun je nog wat doen. Anderen hebben het ook gedaan, je bent heus niet de eerste.'

Ze bloedde nu door haar doorweekte kleren heen en haar gezicht zat onder het zweet en vuil. Ze was zich ervan bewust dat ze er voor hem verschrikkelijk kwetsbaar uitzag. Als er al een aanleiding voor was geweest, dan zou ze erover hebben nagedacht. Maar die was er natuurlijk niet.

'Ik zou nog eerder met wilde honden paren,' antwoordde ze.

Hij lachte zachtjes. 'Dat is niet nodig. Meer heb ik van jou niet nodig. Ik had de valse hoop dat de rede boven trots zou uitstijgen. Ik had

het kunnen weten. Jullie soort doet daar niet aan.'

'Beter trots boven de rede, dan minachting voor de heiligheid van het leven laten uitstijgen boven een gevoel van goed en kwaad.'

Ze was nu tijd aan het rekken, vocht voor een kans om een stapje te winnen, alles wat in haar voordeel zou werken. Ze zou hem zolang ze kon aan de praat houden.

Hij deed weer een paar stappen naar haar toe en bleef toen opnieuw staan. 'Jullie zijn allemaal hetzelfde, jullie Ridders van het Woord. Gepassioneerd in je overtuigingen, toegewijd aan de zaak, blind voor al het andere, in een o zo rechtschapen geloof waardoor je vanaf het begin verdoemd was. Mensen kunnen zo'n geloof niet volhouden, vrouw, ook al zou jij dat misschien wel kunnen. Het ontbreekt mensen aan de ijzeren noodzaak om het te doorgronden. Ze zijn zo onvolmaakt en zo makkelijk te onderwerpen. Dat heb je zelf keer op keer gezien. Om die reden zijn we hier nu, jij en ik, op deze verlaten vlakte.'

'Sommigen van ons zien dat anders. Mensen zijn niet volmaakt, dat zou ik niet willen beweren. Maar door hun geloof onderscheiden ze zich van schepsels zoals jij. Ze geloven in het onmogelijke, in wat ze niet kunnen zien en aanraken. Ze geloven dat als je er niet naar streeft beter te zijn dan je bent, je leven zinloos is. Wat heeft het leven voor zin als je het niet voor jezelf en anderen wilt verbeteren?'

Hij lachte nogmaals. 'Het enige doel van het leven is zo lang mogelijk in leven blijven. Daar heb je macht voor nodig. Eeuwen geleden, toen ik mijn menselijke huid afwierp en een demon werd, heb ik dat gezien. Ik leerde magie te beheersen waar jij alleen maar van kunt dromen. Ik heb macht over mijn leven en over dat van anderen verworven. Al het andere geloof is verspilling. Daarin word je alleen maar teleurgesteld.'

'Je kunt hopen op een wereld waarin dingen groeien en bloeien, niet een waarin systematische vernietiging plaatsvindt. Je kunt hopen op een wereld waar macht om de macht wordt veracht. Je kunt hopen op een gemeenschappelijke wereld waarin compassie wordt gekoesterd en begrip ruimte biedt aan alle levende dingen.'

'Wat een mooi plaatje.'

'Dat begrijp je toch niet.'

'Wat ik begrijp is dat een wereld vol levende dingen zijn langste tijd heeft gehad.'

Ze voelde een verandering in zijn houding, in zijn gezichtsuitdrukking. Ze hield zichzelf overeind met haar magie, om haar afnemende kracht te ondersteunen, een beetje hier en een beetje daar.

'Je hebt zo hard in dienst van het Woord gevochten,' zei de oude man zachtjes. 'Uiteindelijk zul je toch sterven.'

Ze had wat magie opgeroepen om zichzelf te verdedigen, maar dat was niet genoeg. Het felle vuur van de oude man explodeerde met de kracht van een heimachine in haar en ze viel languit op de grond. Ze voelde dat al haar krachten het begaven, voelde de pijn door haar lichaam scheuren. Rook rees in kringeltjes uit haar kleren omhoog. Ze lag hulpeloos op de grond, de zwarte staf tegen haar aan geklemd.

Help me, Johnny, bad ze.

'Wat een verspilling,' zei de oude man, terwijl hij hoofdschuddend over de vlakte naar haar toe liep.

Plotseling ving ze een beweging op. Duizenden vreters sijpelden uit de grond, alsof de geesten van de doden weer tot leven waren gewekt. Ze kwamen als vreemde, verwrongen bomen tevoorschijn, als zwarte, vloeibare en kronkelende vormen, hun ogen schitterden van de honger. Ze kwamen om zich aan haar te goed te doen.

De oude man zag ze ook, en hij glimlachte goedkeurend, tot een plotselinge vuurexplosie, van een magie die niet van haar af kwam, hem vol in de rug trof en hem tegen de grond sloeg.

Simralin en Logan Tom zagen vol ongeloof hoe de jongen Havik met zijn zwerfmorfkrachten de aarde opende en hoe het hele demonenleger werd verzwolgen. Ze stonden boven op de oever tot de bevende aarde hen op de knieën dwong, en ze bleven zo zitten tot de schok van wat ze hadden aanschouwd ze korte tijd als verlamd had achtergelaten. Hoe kon een schepsel zo veel macht bezitten dat hij in staat was tot wat ze de jongen hadden zien doen?

Maar toen vlogen de skrails met de oude man over de verlaten vlaktes naar Angel Perez toe, en Logan Tom veerde ogenblikkelijk op. Hij kon nauwelijks geloven wat hij zag. Dit was de vijand naar wie hij al die jaren op zoek was geweest. Hij herkende hem onmiddellijk, alsof hij weer acht jaar oud was en midden tussen de lijken van zijn familie en de vernietiging van zijn huis stond, alsof hij weer naar die geniepige glimlach en die kille, harde ogen keek, alsof hij opnieuw de stilzwijgende instemming voelde toen hij de ooit-mensen met de Tyson flechette doodde.

Hij draaide zich onmiddellijk naar Simralin om en ze zag alles wat hij haar over de oude man had verteld op zijn gezicht weerspiegeld. 'Is dat 'm?' vroeg ze.

'Dat is 'm. Ik moet erheen en hem uitdagen. Wacht tot hij door mij wordt afgeleid, en dan moet je om ons heen glippen en met Angel en 1 havik die brug oversteken. Kun je dat?'

Ze knikte. 'Maar ik wil met je mee.'

Hij schudde zijn hoofd en liep bij haar weg. 'Ik wil me geen zorgen hoeven maken als ik daarmee bezig ben. Ik moet er niet aan denken dat hij jou ook nog iets aandoet. Verlang dat niet van me.'

Ze liet hem gaan, niet omdat ze geen keus had, maar omdat ze begreep dat hij nu zo vastbesloten werd voortgedreven dat het geen zin had ertegenin te gaan. Ze begrepen elkaar nu al zo goed dat hij het haar niet hoefde te vertellen, ze wist zo ook wel dat het echt waar was. Op het laatste moment, net voordat ze zich omdraaide, was er iets in haar ogen, maar hij had geen tijd om stil te staan bij wat het betekende. Hij keek niet achterom, maar haastte zich langs de oever de vlaktes op, op weg naar de oude man, die al met de skrails was geland en nu naar Angel toe liep. Hij voelde de adrenaline door zich heen jagen, hij was bijna licht in het hoofd door wat komen ging. Dit was de beloning die de Vrouwe hem al die weken geleden had beloofd. Als hij de zwerfmorf zou opsporen en beschermen, zou hij deze kans grijpen om zijn familie te wreken. Hij had zich al die tijd afgevraagd wat de belofte had ingehouden, of ze zich eraan zou houden. Nu vroeg hij zich af of hij haar zelf gestand kon doen.

Hij moest nog een heel eind toen de demon de dam in brand zette om de vergeefse reddingspoging vanaf de oostelijke oever van de rivierbedding tegen te houden. Hij was nog steeds te ver weg om iets te kunnen uitrichten toen de demon om Angel heen probeerde te komen, en ook al was ze duidelijk gewond en waren haar krachten weggesijpeld, toch wist ze hem de weg te versperren. En hij was nog niet veel opgeschoten toen de twee met elkaar stonden te praten en de vreters tevoorschijn kwamen. Hij zag dit allemaal in een glimp toen hij door rookflarden en ronddwarrelende as verder liep. Het tafereel werd als het ware in kleine momentopnamen afgespeeld, alsof het om losse foto's ging. Hij moest er steeds maar aan denken dat hij te laat zou zijn om Angel of de jongen te redden, dat de oude man ze zou doden voor hij zo dichtbij was dat hij dat kon voorkomen.

Maar plotseling was hij door alle mistflarden heen en zag hij de confrontatie tussen de oude man en Angel Perez pal voor zijn neus. Geen van beiden zag hem, en hij wachtte niet tot dat het geval zou zijn. Hij hief de zwarte staf op, riep de magie op, gaf haar tijd om zich op te bouwen tot die zich zo compact in hem had gebundeld, dat hij ervan overliep. Toen liet hij haar in een verblindende explosie los, het geluid scheurde door de stille middag alsof staal uiteen werd gereten.

De aanval kwam als een volslagen verrassing voor de demon omdat hij zich op Angel had geconcentreerd. Hij had geen verdediging opgetrokken, op zijn bovennatuurlijke instincten na, die hij op het laatste moment kon oproepen. Het vuur van het Woord sloeg op hem in, wierp hem omver en gooide hem verschroeid en rokend op de grond. Logan vertraagde niet. Hij bleef komen, liep naar de neergestorte gedaante, ving een vluchtige glimp op van het harde, kille gezicht toen dat zich naar hem toe keerde, voelde die afschrikwekkende ogen priemen.

Hij stuurde opnieuw het reinigende vuur van het Woord op hem af, een lange, aanhoudende straal die de man in de grijze cape helemaal omwikkelde en hem in brand zette. Logan zag hoe hij brandde toen hij dichterbij kwam, terwijl hij zich een weg baande door de rook- en asgolven. Hij was vervuld van een uitzinnige, verschrikkelijke vreugde. Voor mijn vader en moeder, dacht hij. Voor Tyler en Megan. Hij liet de magie van zijn staf in de man doorbranden tot hij zijn krachten voelde afnemen. Toen, en pas toen, staakte hij even zijn aanval om te kijken hoe hij eraan toe was.

Hij stond nu heel dicht bij hem, maar vlammen en rook verborgen het grootste deel van wat hij wilde zien. Hij kwam nog wat dichterbij, intuïtief voelde hij dat het nog niet voorbij was, dat hij de dingen wellicht minder duidelijk zag dan ze waren.

Zijn intuïtie had gelijk. Op het moment dat hij besefte dat de rokende, vlammende klomp voor hem slechts uit lege gewaden bestond, kreeg hij van achteren een verschrikkelijke klap en schoot hij over de grond. Hij wist zich aan zijn staf vast te klampen, maar slechts ternauwernood. Toen hij op de grond duikelde, ving hij een glimp op van de skeletachtige vorm die achter hem had gestaan, zo mager als een lat en voorovergebogen, de demon opnieuw in oude mannengedaante.

Daarop brandde zijn moordende vuur in hem, en had hij al zijn concentratie nodig om genoeg magie op te roepen om dat af te weren. Dat ging zwaar ten koste van zijn eigen reserves en hij wist de vlammen maar nauwelijks op afstand te houden. De demon had hem om de tuin geleid, gedaan alsof hij hulpeloos op de grond lag terwijl hij na de eerste aanval was weggeglipt. Hij wilde te graag geloven wat zijn ogen dachten te zien. Door die gretigheid was hij blind voor de waarheid.

Het vuur van de demon nam af en Logan draaide weg van een verschroeide plek op de aarde die zo heet was dat hij het uitgilde. Hij wilde opstaan, maar dat lukte niet. In zijn ooghoeken zag hij de rondhangende vreters die ineengedoken afwachtten. Zijn zwarte staf als schild gebruikend, keek hij vanuit zijn liggende positie naar de demon, op zoek naar een manier om hem tegen te houden. Opnieuw had hij zich misrekend. Deze demon was zo veel sterker dan welke andere ook, en hij was niet voldoende voorbereid geweest om zich ertegen te verdedigen.

De demon liep nu met een vreemde uitdrukking op zijn gezicht naar hem toe. Hij deed nog een stap verder naar Logan, alsof hij hem beter wilde zien.

Ik ken jou,' zei hij, als een fluistering die uit de diepten van een bodemloze put kwam. Zijn akelige groene ogen weerspiegelden verbazing. ‘Jij bent die jongen uit de nederzetting, jaren geleden...'

Logan slaakte een woedende kreet en zette de tegenaanval in. Alleen al zijn woede over de wetenschap dat de ander hem herkende, verschafte hem daartoe de kracht. Hij had het gevoel dat de demon hem als zijn eigendom opeiste en dat kon hij niet verdragen. Maar het was vergeefse moeite, de ander reageerde ogenblikkelijk met zijn macht, en die van hem werd weggespoeld, zijn verdediging werd teruggedrongen, zijn schild stortte in. Zelfs toen hij al bijna door de vlammen van de demon werd verzwolgen en zijn huid voelde verschroeien, vocht hij wankelend op zijn benen om overeind te komen, worstelde om op te staan.

Het was niet genoeg. Hij kon zichzelf niet redden. De vreters wervelden nu overal om hem heen en rukten op. Hij voelde dat zijn magie het begaf. Ondanks alles zou hij gaan sterven.

Toen sloeg een golf blauw vuur van achteren over de demon heen, een vuur zo fel en puur dat Logan bijna door de intense gloed werd verblind. Hij zag hoe zijn aanvaller erdoor werd omwikkeld en de geschrokken verbazing die over het weerzinwekkende gezicht schoot. Eerst dacht hij dat Angel hem te hulp schoot. Maar dit was geen vuur van het Woord en Angel lag nog steeds waar ze was neergevallen, zich nauwelijks op een elleboog overeind houdend.

Hij verschoof zijn blik en door de kolkende stofwolken en rook zag hij Simralin.

Ze stond nog geen vier meter van hen af, met de Elfstenen in beide handen en haar gezicht een masker van pure concentratie. Blauw vuur schoot uit haar vingers en brandde op de oude man in. Logan was verbijsterd. Ze had niet gedaan wat hij had gezegd en was toch achter hem aan gegaan. Ze had besloten dat ze zou helpen. En tegen alle verwachtingen in had ze op een of andere manier de macht van de Stenen weten op te roepen.

Vechtend tegen de pijn en woede wendde de demon zich naar haar, wendde zijn magie aan om zichzelf tegen haar te verdedigen. Het Elfenvuur lichtte zijn botten op alsof ze doorzichtig waren en hij hield zijn hoofd geconcentreerd achterover. Zodra hij zich omdraaide, kwam Logan overeind. Hij gooide zijn vermoeidheid en faalangst van zich af, raapte zijn gebroken vastberadenheid bij elkaar en liep op de demon af. Toen hij bij hem was, stootte hij de punt van zijn zwarte staf in de rug van de ander, doorboorde huid, spieren en bot, en riep de magie op.

Het vuur van het Woord reageerde onmiddellijk, schroeide door de demon heen, een explosie van macht kwam vrij vanuit een plek in hemzelf, waarvan hij niet wist dat die bestond.

In een vloedgolf van donkere gedaanten krioelden de vreters over Findo Gask heen.

De demon draaide zich ingeklemd tussen de moordende vuren half om, met felle ogen van waanzin en haat. Hij trok zijn lippen over zijn puntige tanden op en uit zijn blik op Logan Tom sprak een intense afkeer. Maar Logan hield vol, hij verhevigde zijn aanval zelfs. Hij drukte net zolang op de staf totdat die het enige was wat van hem over was, tot de hele wereld verdween onder het gewicht van zijn voornemen om de demon te vernietigen.

Op een bepaald moment voelde Logan de getijden verschuiven: liet momentum van de strijd. De demon kronkelde en ging als een razende tekeer, veranderde intussen in iets onuitsprekelijks, en eindelijk kwam er een einde aan een schepsel uit een ver verleden. De vreters klampten zich aan hem vast, rukten en scheurden aan hem, dreven hem tot waanzin.

Toen barstte hij in vlammen, rook en as uit en was Findo Gask voor altijd verleden tijd.