20

 

Na het gevecht met de skrails wist Logan Tom niet wat er met Kirisin was gebeurd. Eerst dacht hij dat de jongen de duisternis in was gevlucht om daar dekking tegen de aanval te zoeken, en dat Praxia daarom achter hem aan was gegaan. Hij had niet gezien dat de skrails de jongen ontvoerden omdat zijn aandacht werd opgeëist door de lager vliegende zwerm en de strijd die rondom de AV was losgebarsten. Maar toen Praxia met het zakje van de Loden Elfsteen in haar handen kwam aanrennen en naar hem riep dat Kirisin weg was, drong de waarheid tot hem door.

Alweer eentje weg, dacht hij gefrustreerd en wanhopig.

Praxia stak het zakje als een klein wapen naar hem uit. 'Zonder Kirisin kunnen we hem niet gebruiken!' zei ze kortaf. 'Ons hele volk zit daarbinnen opgesloten tot hij ze bevrijdt!'

Een ogenblik stond hij daar alleen maar, ziedend van woede. Eerst was het die zwerfmorf en nu de Elfenjongen. In opdracht van de Vrouwe was hij voor beiden verantwoordelijk en hij had ze beiden in de steek gelaten. Het was een bittere pil, vooral omdat hij na zo veel jaren van aanhoudende, slopende inspanning om de onderwerping van kinderen in de demonenkampen tot staan te brengen, eindelijk een taak had gekregen waar een einde aan zou komen.

Bescherm de zwerfmorf - Havik de straatjongen - totdat hij een stoet mensen naar een toevluchtsoord kan brengen waar ze voor de ophanden zijnde vernietiging veilig zijn.

Bescherm Kirisin Belloruus, de Uitverkorene van de Ellcrys, in wiens handen het lot van een heel volk is gelegd.

Duidelijke opdrachten. Daaraan had hij moeten kunnen voldoen. En toch was hij Havik kwijtgeraakt aan de waanzin van de inwoners van de nederzetting en nu was Kirisin verloren vanwege een meute door demonen aangestuurde skrails. Gelukkig was Havik teruggekeerd, omdat er door middel van magie was ingegrepen, maar hij was er niet gerust op dat dat met Kirisin net zo zou gaan.

Integendeel, hij had er schoon genoeg van dat alles mislukte.

'Wat moeten we doen?' vroeg Praxia op dwingende toon. 'Die dingen zijn met hem weggevlogen! Er is geen spoor! We kunnen hem onmogelijk meer vinden!'

'Jawel, hoor,' zei hij zachtjes.

Hij zei haar dat ze voor haar metgezellen moest zorgen, hun wonden verbinden en kijken wat ze nodig hadden. Twee waren dood en de andere twee gewond. Ze aarzelde even en draaide zich daarna om om te doen wat hij haar gezegd had, iets mompelend van wee je gebeente als je het niet bij het rechte eind hebt.

'Zorg voor dekking!' snauwde hij haar na.

Zonder te kijken of ze hem had gehoord, liep hij naar de Ventra en werkte verder aan de zonnecelkoppelingen. De AV zou nagenoeg onverwoestbaar moeten zijn, en toch had hij het onverwacht door iets kleins begeven. Hij schudde zijn hoofd. Machines waren niet te vertrouwen, niet meer.

Toen de aanval begon, had hij met nog een half uurtje extra de schade bijna verholpen en hadden ze aan het hele gebeuren kunnen ontsnappen. Bij dit besef sloeg een golf van frustratie door hem heen, maar die zette hij snel van zich af om zich niet te laten afleiden. Het hielp niet als je iedereen de schuld gaf. Woede schoot ook niet op. Nog niet. Hij moest dat allemaal opsparen voor het moment dat hij de skrails had ingehaald.

'Hou je die dekking in de gaten?' riep hij weer naar Praxia.

Ze zat op haar knieën naast haar gewonde metgezel en keek naar hem, knikte maar zei niets.

Hij had Kirisin nooit alleen moeten laten, zei hij tegen zichzelf. Hij had hem in de Ventra moeten laten, waar de skrails een heel stuk moeilijker bij hem hadden kunnen komen. Hij had de jongen gewoon moeten opsluiten. Maar had Kirisin dat over zijn kant laten gaan? Hij vond zichzelf een man, geen jongen, en hij had het niet fijn gevonden als hij als minder dan de anderen was behandeld. Bovendien, als als geweest is, is hebben gedaan en dat soort dingen. Het was nu makkelijk achteraf praten.

Toen hij de AV gerepareerd had, glipte hij op de bestuurdersstoel draaide de startsleutel om en luisterde naar de zacht zoemende motor die langzaam op gang kwam. Alles werkte. Hij wachtte voor de zekerheid nog een minuut, stapte toen weer uit en liep naar de Elfen.

"Vertrek zodra je zover bent. Blijf op deze weg, houd tot de rivier het noorden aan en wacht daar op me. Blijf uit het zicht. Als ik morgen nog niet ben, ga je naar het kamp van de kinderen en hun verzorgers. Zoek de jongen Havik. Vertel hem wat er is gebeurd.'

'Rusla en Que'rue mogen gaan,' antwoordde Praxia, 'maar ik met jou mee.'

Hij schudde zijn hoofd. 'Nee, mooi niet. Je doet wat ik zeg.'

Haar gezicht werd hard. 'Van jou neem ik geen bevelen aan, 'het kan me niet schelen wie je bent.'

Hij knikte. 'Nee, daar heb je gelijk in. Maar je bent Kirisin wel verantwoording schuldig. Hij heeft jou de Loden Elfsteen in bewaring gegeven. Hij heeft hem bij jou in veiligheid gebracht en dat moet je houden tot hij terugkeert. Je kunt dat vertrouwen niet beschamen, als jij de Elfsteen hebt, kun je niet met me mee.'

Ze staarde hem even zonder een woord te zeggen aan. 'Je moet h vinden,' zei ze ten slotte. 'Je moet hem terugbrengen, anders is al voor niets geweest.'

Hij moest bijna lachen. Alsof hij dat vergeten was. 'Blijf op de w herhaalde hij. 'Ik haal hem en dan kom ik naar jullie toe.'

Hij stapte in de Ventra, deblokkeerde de wielen en reed zonder achterom te kijken de nacht in.

Hij was een kleine twintig kilometer onderweg, terug op de weg die ze na hun vlucht uit de Cintra hadden genomen, voor hij zichzelf t stond na te denken over hoe hopeloos zijn onderneming eigen was. Het zou misschien nog zes uur duren voor de dageraad aanbt dus hij had wel tijd om de skrails in te halen, die weliswaar efficiënt snel waren, maar moe zouden worden. Ze hadden de hele dag gevlogen en een moeilijke strijd geleverd, dus ze waren vast geland om te rusten voordat ze naar de demon terugvlogen die ze erop uit 1 gestuurd. In het beste geval zouden ze wachten tot de demon en zijn leger bij hen waren.

Daarmee had hij iets meer tijd om ze op te sporen. Maar dat was ook het enige. Hij had er niet veel hoop op iets te zullen vinden in de donkere deken die over het omliggende landschap lag. Tenzij de skrails zo stom waren om te laten merken dat ze er waren, had hij geen idee waar hij ze moest zoeken. Ze zouden heus niet op de weg bivakkeren waar hij over ze heen zou rijden, ze zouden in dicht struikgewas of hoger, tussen de rotsen zijn, waar ze zichzelf konden beschermen. Waarschijnlijk verwachtten ze niet dat iemand de jacht op ze zou openen, aangezien ze geen sporen hadden achtergelaten, maar ze waren niet zo stom dat ze zich lieten ontdekken omdat ze niet goed genoeg hadden opgelet.

Dus wat moest hij doen?

Bij wijze van antwoord schoot er een schaduw over de voorruit van de Ventra, die weer in de duisternis wegscheerde. Trim! Hij had de uil niet meer gezien sinds hij in de Cintra was aangekomen. Sterker nog, hij had geen moment meer aan de vogel gedacht.

De uil zweefde over de weg voor hem, alsof hij zijn voortgang markeerde, en verdween toen in het donker verderop. Trim was hier niet om Logan gezelschap te houden. Hij zou hem opnieuw naar Kirisin brengen. Hij wees hem de weg naar de plek waar de jongen door de skrails gevangen werd gehouden. Als hij de vogel in het oog kon houden en snel genoeg was, had hij misschien toch nog een kans om Kirisin op te sporen.

Hij ging harder rijden, hield een oog op de weg en een op de uil, terwijl een stoot adrenaline door hem heen joeg.

Op aanwijzingen van Trim reed hij verder door de nacht, terug naar de weg naar het zuiden, terwijl de grote Ventra grommend overal overheen hotste. Hij nam geen pauze en stopte ook niet om te kijken waar hij was. Hij zette doelbewust door, vast van plan terug te krijgen wat hij kwijt was, en niet alleen van die nacht, maar van de afgelopen paar weken. Of het trots, zelfvertrouwen of alleen maar een stukje eigenwaarde was, dat wist hij niet. En het maakte hem ook niet uit, behalve dat hij het gevoel terug wilde krijgen dat hij wel degelijk in staat was om te doen wat er van hem als Ridder van het Woord werd verwacht.

Het zou nog een paar uur duren voor de dag aanbrak, toen Trim hem van de weg naar ruwer terrein leidde, een hooggelegen woestijn van mesquitegras en dwergbegroeiing met in de verte rotsblokken en steile rotswanden. Daartussenin liepen ravijnen kriskras in een doolhof van diepe spleten door het landschap. Logan reed bijna met doodsverachting dit met obstakels bezaaide terrein op, minderde alleen vaart als de rotsen of ravijnen dat absoluut vereisten. De Ventra was voor dit soort terrein gebouwd en kon wel tegen een stootje. Trim cirkelde en scheerde in de lucht voor hem uit, wees Logan de weg, vertelde hem waar hij naartoe moest. Het leek bijna alsof hij anticipeerde op wat de Ridder van het Woord dacht: schiet op!

De wilde rit leek eindeloos lang te duren, en Logan kreeg het gevoel dat hij het uiteindelijk toch niet zou halen. Nog even en de dageraad zou aanbreken, en als het licht was, was de kans groot dat de skrails de jongen weer zouden verplaatsen. In het gunstigste geval zou het lastiger worden om ongezien naar hem toe te sluipen. Het gevaar zat 'm er niet in dat hij betrapt zou worden, maar in de jongen zelf. Ze konden hem eenvoudigweg vermoorden, of hem opnieuw verplaatsen zodat Logan niet achter ze aan kon gaan. Voor het licht werd moest hij Kirisin zien te bereiken.

Op dat moment vloog Trim plotseling uit de nacht naar hem toe, maakte een rondje en streek neer op de tak van een dode boom vlak voor hem. Logan bracht de Ventra 5000 tot stilstand, deed de motor uit en stapte uit. Hij liep naar de uil en keek naar hem op. Trim bewoog niet, keek hem alleen zwijgend aan. Logan begreep het. De uil had hem gebracht tot waar hij met de AV kon komen. Nu moest hij het voertuig laten staan en te voet verder gaan.

Heel even staarde hij in de donkere verte en dacht eraan om alles aan de wilgen te hangen wat hij als Ridder van het Woord was geworden en weer degene te worden wie hij bij Michael was geweest. Dat was een onverwachte opwelling, die voortkwam uit zijn frustratie over zijn huidige leven en spijt over de verloren delen uit zijn leven van toen. Zijn herinneringen aan zijn tijd met Michael - andere dan die aan Michaels verval en waanzin - waren nog steeds levendig. Mooie herinneringen. Een ervan was net zo'n situatie als deze, als ze vijandelijke patrouilles opspoorden die naar hen op zoek waren. Dan kleedden ze zich bijna helemaal uit, beschilderden zich met camouflagekleuren en openden met niets anders dan hun mes de jacht op de vijand. Ze achtervolgden ze, doodden ze en verdwenen weer in de nacht alsof ze er nooit waren geweest. Ze speelden een spel, legden zichzelf een gevaarlijke en verlokkelijke uitdaging op. Als ze het overleefden, was dat de bevestiging van wie en wat ze waren, dat ze in staat waren oog in oog te staan met de dood, die hun voortdurend op de hielen zat, en die te verslaan.

Naar binnen en weer naar buiten. Laat geen voetsporen achter. Elke keer dat ze het spel speelden waren dat Michaels waarschuwende woorden. Laat geen sporen na die verraden dat je daar ooit bent geweest. Dat je zelfs maar bestaat. Laat niets achter dan de lijken om aan te tonen dat de dood ook de vijanden op de hielen zit.

Logan Tom bedacht hoe het zou zijn om dat weer te voelen, de klok terug te draaien, zich uit te kleden en op jacht te gaan. Hij dacht erover om zijn staf te laten voor wat die was en in plaats daarvan een jachtmes mee te nemen. Hij zou daarmee zijn identiteit als Ridder van het Woord verdoezelen. Hij zou alleen voor die nacht een gezicht- loze, anonieme jager zijn - een roofdier, een krijger - zijn vijanden confronterend met niets anders dan zijn vaardigheden, kracht en wapens, zonder de magie waarop hij voor zijn verdediging kon vertrouwen.

Het was een belachelijk idee, maar het kwam wel in hem op. Hij speelde er nog even mee, koesterde zich in de vrijheid die het bood en de intense voldoening die het met zich meebracht, en verwierp het toen. Er stond te veel op het spel voor zulke waanzin, en hij was niet meer de jongen van toen, niet meer de leerling en Michael de leraar, niet langer de gewillige volgeling van een man die hem op een dag zou willen doden.

Hij ademde diep in en weer uit, terwijl hij zijn staf stevig beetpakte. 'Wijs me de weg maar, Trim,' zei hij tegen de uil.

Trim begreep het. Hij vloog van de dode tak op en scheerde weg. Logan Tom bleef nog even staan, hield de vogel in het oog, trok zijn jas uit en ging achter hem aan.

Ze bewogen zich zo geruisloos als een nachtelijke schaduw door het donker, Trim vloog voorop, Logan ging erachteraan. De Ridder van het Woord hield een gestage pas aan, rende soepeitjes, zijn ogen op het terrein gericht, de zwarte staf onder zijn arm. Hij zocht voorzichtig zijn weg, vermeed de ruwere gedeelten, waar hij kon struikelen en gewond kon raken, waar dood hout en rotsen verspreid lagen. Zweet parelde op zijn voorhoofd, de weerglans van zijn vastberaden wil om de skrails op te sporen. Hij maakte zich geen illusies over wat dat betekende, hij begreep wie hij was. Hij was getraind voor het gevecht, en hij keek ernaar uit om zichzelf in de strijd uit te testen. In de strijd kwam hij tot leven: die was opwindend én bevredigend. Hij was heel. Hij was ook bang, en dat was ook niet zo gek. Maar angst kon je overwinnen, dat was een ander soort vijand, daar rende je niet voor weg, daar ging je de confrontatie mee aan. Dat had hij zo vaak in zijn leven gedaan, en elke keer kwam hij er sterker uit, was zijn zelfvertrouwen gegroeid.

De minuten verstreken en hij zag nog steeds geen spoor van de skrails. Trim scheerde omhoog en dook weer, steeg op en liet zich vallen, een vluchtige schaduw in de lucht, altijd naar hem terug vliegend om er zeker van te zijn dat hij er nog was. In dit desolate landschap was er niets anders te bekennen dan zijzelf, geen beweging tussen de rotsen en het struikgewas, geen geluiden die de stilte doorbraken. Hij kreeg het gevoel dat ze alleen op de wereld waren, de laatste twee levende wezens, op de vlucht om het lot te ontlopen waar anderen al het slachtoffer van waren geworden.

En was dat, vroeg hij zich af, eigenlijk niet precies wat hij elke dag van zijn leven deed?

Voor hem maakte Trim een scherpe bocht naar hem terug en ging op een rots zitten. Logan Tom ging daarop langzamer lopen, voelde de verborgen aanwezigheid verderop, en bleef staan. Zwaar hijgend tuurde hij door de duisternis, zijn door magie verscherpte zintuigen registreerden dat er net buiten het zicht een skrail op wacht stond.

Hij had ze gevonden.

Felle voldoening stroomde door hem heen nu hij wist dat ze hem toch niet waren ontsnapt, dat hij terecht had verondersteld dat ze voor de nacht waren gestopt, dat ze niet aan gevaar dachten of dat ze gevolgd konden worden, en dat ze zich veilig waanden.

Hij bleef roerloos staan. Zijn ademhaling kwam gaandeweg tot bedaren, maar zijn hersens werkten koortsachtig terwijl hij de mogelijkheden overdacht. Hij zou Kirisin terughalen, dat was wel duidelijk. Maar hoe ging hij dat doen? Moest hij ze vernietigen, zodat hij er zeker van was dat hij niet achtervolgd zou worden? Of moest hij er zo veel vermoorden dat ze het wel uit hun hoofd lieten om achter hem aan te komen? Of moest hij eenvoudigweg hun leider zien te vinden en hem doden?

Of moest hij het heel anders aanpakken?

De nacht was als een zachte, zijdeachtige deken van stilte en duisternis, die hem insloot en hem onzichtbaar maakte voor degenen die hij had opgespoord. Die fluisterde hem bemoedigende woorden toe. Hij kon doen wat hij wilde. Hij kon elke keus maken, want geen ervan was fout. Hij kon alles doen. Hij was onoverwinnelijk.

En dus maakte hij zijn keus.

Kirisin lag te doezelen, gleed af en aan in een onrustige slaap, zijn handen en voeten waren weer vastgebonden en deze keer waren ze op zijn rug aan elkaar geknoopt, dus hij lag bijna naar achteren dubbel- geklapt op de harde grond. Eerst had hij niet eens kunnen wegdoezelen, zo folterend was de pijn en zijn ongelukkige houding, ware het niet dat hij al zo uitgeput was geweest.

Dus toen hij de handen voelde, duurde het even voor hij het begreep: een over zijn mond en de andere hield hem tegen de grond, zodat hij zich helemaal niet meer kon bewegen. Hij deed geschrokken zijn ogen open en keek in de ogen van de demon. Zijn gezicht en bovenlijf waren met zwarte en grijze strepen beschilderd, waardoor zijn menselijke vorm iets dierlijks en ongetemds kreeg. Zijn haren waren met een zwarte doek naar achteren gebonden en zijn ogen schitterden hongerig.

'Blijf liggen,' fluisterde Logan Tom. 'Niets zeggen.'

Kirisin staarde hem ongelovig aan.

'Weet je nu wie ik ben?' mimede de ander.

De jongen knikte, hoewel hij nauwelijks kon geloven wat hij zag.

De Ridder van het Woord - dat was hij nog steeds, veronderstelde Kirisin - trok zijn handen terug. Hij legde waarschuwend een vinger op zijn lippen, sneed hem los, haalde de koorden weg en wreef over zijn enkels en polsen. Opnieuw mimede hij: niet bewegen. Kirisin bleef stil liggen, zijn bloedsomloop kwam langzaam weer op gang. Hij keek om zich heen naar zijn overmeesteraars. Een van hen zat op nog geen vier meter bij hem vandaan tegen de rotsen. Het ging het verstand van de jongen te boven dat hij hen niet zag. Logan Toms vermomming was goed, hij ging bijna helemaal op in het nachtelijk landschap, maar terwijl hij met Kirisin bezig was, kroop hij open en bloot rond.

'Leun op mij,' fluisterde hij in zijn oor.

Toen trok hij hem voorzichtig overeind en hield hem vast. Daarna liep hij met hem het skrailkamp uit. Kirisin keek nogmaals naar de bewaker, maar die bewoog zich niet.

'Hij kan je niet zien,' fluisterde Logan Tom.

Kirisin begreep het niet. Toen keek hij er beter naar. De kop van de skrail lag in een onnatuurlijke hoek naar één kant. Hij was dood.

Zijn redder legde nogmaals een vinger op zijn lippen. Het merkwaardig gevlekte gezicht en de onnatuurlijk schitterende ogen weerspiegelden iets waar de jongen de vinger niet op kon leggen. Een ruwe hand greep hem bij de schouder.

'Laat geen voetsporen achter,' fluisterde de Ridder van het Woord en hij glimlachte stralend en trots.