30
De schemering viel in en de storm ging liggen. De wind nam af tot een briesje en daarna viel hij helemaal stil, waarna het stof en grit neerdaalde en de lucht opklaarde. Drie van de vier horizons vormden korte tijd een scherp silhouet tegen de diepblauwe hemel: de bergen in het oosten, de heuvels in het noorden en de vlaktes in het zuiden. Toen verzwolg de neerdalende duisternis alles, behalve de maan en de sterren.
De vermoeide mensen van de karavaan groeven zichzelf uit, veegden zich af, aten hongerig een maaltijd en maakten zich klaar voor de nacht. Her en der vormden zich groepjes waarin verhalen werden uitgewisseld, moed werd ingesproken, opnieuw werd opgerakeld wat er was gebeurd en gespeculeerd over de toekomst.
In de verte, ten westen van de plek waar zij waren neergestreken, raasde de storm onverminderd voort, een verblindende muur van wervelend puin en woedende stormen, tot het donker hem verhulde, maar zelfs daarna was hij nog te horen.
Ergens in die mist was het leger van de demonen en ooit-mensen. Ergens was daar ook een vermiste Ridder van het Woord.
Uil zat met Mus, Rivier en Vlam op gedempte toon over hun ongerustheid te praten.
'Ik denk dat hij hetzelfde heeft gedaan als wij,' zei Uil met onwrikbaar optimisme, zij was degene die altijd de zonnige kant zag. 'Hij is voor de storm gaan schuilen. Bij hem duurt die gewoon wat langer.'
Mus fronste haar wenkbrauwen. 'Ik weet het niet. Hij had hier nu wel zo'n beetje moeten zijn. Hij rijdt met de grote AV. Hij had door een stofstorm heen kunnen rijden.'
'Ik weet het niet...' zei Rivier, maar haar stem stierf weg.
'Ik hoop dat de demonen hem niet hebben gevonden,' zei Vlam zachtjes. 'Ik wil niet dat er nog meer gewonden vallen.'
Niemand zei iets, ze moesten aan Fiksit denken. Degenen die de brug hadden overleefd waren vlak voor de storm gearriveerd, maar het nieuws over wat er twee dagen eerder bij de brug was gebeurd, deed nu pas de ronde. Het was Kat geweest, die met de verdedigers was teruggekomen, die Uil had verteld dat Fiksit dood was en Logan Tom verdwenen. Toen was ze zelf weggegaan en niemand had haar meer gezien.
'Fiksit was zo dapper,' zei Rivier. 'Ik had nooit gekund wat hij heeft gedaan.'
'Het lijkt net alsof we geen familie meer zijn, nu hij en Krijt weg zijn,' voegde Mus eraan toe. 'We zijn niet meer compleet.'
'We zijn compleet,' benadrukte Uil. 'We moeten alleen opnieuw beginnen. We moeten doorgaan met ons leven. Dit is allemaal heel moeilijk en heel verdrietig. Geen van ons had er rekening mee gehouden dat we niet allemaal op de plaats van bestemming zouden komen. Drie van ons zijn er niet meer en daar kunnen we niets aan veranderen. Als we willen dat hun dood niet voor niets is geweest, mogen we niet opgeven, dat is niet de juiste manier. We komen hier alleen overheen als we doorgaan.'
'Ik zeg ook niet dat we moeten opgeven,' zei Mus verdedigend. 'Dat zou ik nooit willen beweren.'
Uil knikte. 'Dat weet ik wel. Ik denk alleen hardop. Ik voel me helemaal leeg en ik heb jullie nodig om me weer op te laden. Hebben jullie dat niet ook?'
Ze knikten, niemand zei iets. In het donker achter hen begon een baby te huilen. Ze hoorden dat zijn verzorger hem zachtjes troostte en toen hield het huilen op.
Mus woelde door haar blonde stekeltjeshaar. 'We zijn in elk geval van die demon af,' zei ze. 'We hoeven ons tenminste geen zorgen meer te maken over wat daar in het donker rondsluipt.'
Angel had de Schimmen verteld waarmee ze te maken hadden gehad, en hoe dapper ze waren geweest dat ze eropaf waren gegaan en aan zijn ondergang hadden meegeholpen. Uil vroeg zich daarna opnieuw af hoe kwaadaardig de wereld was geworden nadat de beschaving was verwoest. Misschien was het kwaad er altijd wel geweest, alleen in een andere gedaante. Waren er tenslotte niet altijd demonen in hun midden geweest, die elke vorm konden aannemen die ze wilden? Vast wel. Schepsels als demonen en ooit-mensen waren niet zomaar uit de lucht komen vallen. Als ze er niet al waren, was de kiem ervan al aanwezig geweest.
'Weet je dat Vlam ons heeft gered?' zei Mus plotseling. 'Zij was degene die ons waarschuwde dat Havik alleen naar buiten ging.
Zij was degene die Angel vond en met haar ons te hulp schoot.' Ze schonk het meisje een brede glimlach. 'Je gaven zijn weer terug, hè? Net als vroeger.'
Vlam bloosde en knikte. 'Ik weet niet wat me overkwam.'
'Het maakt niet uit wat je overkwam,' ging Mus door. 'Je bent weer de oude en je kunt ons nu weer waarschuwen als er gevaar dreigt. Dat is nogal wat, meissie.'
Vlam voelde zich plotseling slecht op haar gemak.
'Mus,' zei Uil zachtjes. 'Geef Vlam niet het gevoel dat ze zich anders clan anders moet gedragen. Ze heeft ons altijd geprobeerd te waarschuwen. Dat gebeurde gewoon een tijdje niet. En als dat weer niet gebeurt, is het ook goed.'
'Dat gebeurt niet meer,' verklaarde Vlam, haar ogen stonden vastbesloten. 'Ik laat het niet meer gebeuren.'
'Natuurlijk niet,' zei Mus instemmend. 'Alles is weer goed.'
Rivier wisselde snel een blik met Uil, ze dachten allebei hetzelfde. Alles was niet weer goed en zou nog een tijdje niet goed blijven, tot ze in hun beloofde toevluchtsoord waren aangekomen, waar ze eindelijk niet meer hoefden te denken aan nachtmerrieachtige demonen, ooit- mensen en monsters die hen in het verwoeste landschap waar ze eens woonden belaagden. Tot die tijd zeker niet.
'Heeft Havik nog iets gezegd over hoe ver het nog is?' vroeg Rivier.
Niemand zei iets. Toen zei Uil: 'Ik geloof niet dat hij al iets weet.'
'Hij is zichzelf niet,' merkte Mus plotseling op. 'Jullie hebben hem daar niet gezien, toen we in die storm met de demon vochten. Hij zag eruit alsof hij niet eens besefte wat er gebeurde. Ik heb hem nog nooit zo gezien. Hij stond daar maar, alsof hij zich niet kon verroeren.'
'Ik denk dat hij bang was,' zei Vlam.
'Nou, het was niets voor Havik.' Mus keek rond alsof ze bevestiging zocht, maar de anderen zwegen. 'Ik bedoel, hij staat altijd zijn mannetje voor ons.' Ze leek nog meer te willen zeggen, maar haalde alleen haar schouders op. 'Ik denk gewoon dat er wat aan de hand is.'
'Wat er aan de hand is, is dat hij een paar duizend mensen naar een veilige plek moet zien te brengen, en dat hij zelf niet eens weet waar die is; en dat er demonen en ooit-mensen achter hem aan zitten en hem willen vermoorden; en dan gaan wij zeuren dat er misschien iets met hem aan de hand is. Nou, daar zouden we ook wel eens mee op kunnen houden!' Vlam balde haar vuisten om haar woorden kracht bij te zetten. 'Ik zeg het alleen maar, Mus,' besloot ze terwijl ze een gezicht naar Panter trok.
Mus staarde haar even verbaasd aan en knikte toen. 'Je hebt gelijk. Ik help hem daar niet bepaald mee, hè?'
'Misschien moeten wij nu sterk zijn voor Havik,' stelde Uil voor. 'Misschien moeten we hem vertellen dat we nog steeds in hem geloven. Hij draagt een behoorlijk zware last op zijn schouders.'
Mus stond abrupt op. 'We gaan meteen naar hem toe. We moeten vertellen wat ons op 't hart ligt.'
Rivier, die naast haar zat, pakte haar bij de hand. 'Doe maar niet. Hij is bij Tessa. Ze zijn misschien liever alleen. We kunnen het hem morgen vertellen.'
Mus aarzelde en ging weer zitten. 'Oké. Morgen is vroeg genoeg.'
En daarna hadden ze het over andere dingen.
Panter zocht tussen de overwegend slapende kampbewoners naar Katalya. Het duurde een hele tijd voor hij haar vond. Ze zat in haar eentje op de bumper van een oude truck bijna voor aan de karavaan in haar grijze cape gewikkeld de nacht in te staren. Ze zag hem niet aankomen - dat wist hij zeker - maar ze leek zijn aanwezigheid wel te voelen.
'Ga slapen, Panter,' zei ze zonder hem aan te kijken en ze bedekte haar gezicht met de kap van haar cape.
Hij ging naast haar zitten. 'Hoe wist je dat ik het was?'
'Ik ruik je.'
'Ha, ha. Dat is grappig. Je maakt me aan het lachen als je zo grappig bent.'
Ze keek hem nu aan en hij was verbaasd toen hij haar afgetobde gezicht en verdrietige ogen zag. 'Ga naar bed,' zei ze.
Hij keek slecht op zijn gemak de andere kant op. 'Kan niet. Zit nog te vol van vanmiddag. Als je de dood in de ogen hebt gekeken, wil je een poosje liever niet slapen. Het lijkt zeker te veel op elkaar.'
Ze knikte. 'Je hebt geluk gehad.'
'Ha. Overleven is altijd een kwestie van geluk. Wist je dat niet?' Hij grijnsde even. 'Dat heb jij me geleerd, weet je nog? Toen we Logan lom uit handen van die losgeslagen Ridder van het Wat-dacht-ie- wel-niet-wat-ie-was gingen redden?'
'Dat was lang geleden,' zei ze, en ze keek weer de andere kant op.
'Niet zo heel lang. Hé, ik heb je gemist. Ik kan op niemand zo lekker vitten als op jou. En ik had ook best een beetje jaloers kunnen worden. Dat je liever bij Logan bleef in plaats van met mij mee te gaan, bedoel ik. Alleen zit ik zo niet in elkaar.'
Ze hield haar blik afgewend. 'Op mij hoef je heus niet jaloers te zijn. Daar is geen reden toe. Ga nu maar naar bed.'
'Denk je dat we al in de buurt komen van onze eindbestemming?' vroeg hij, haar negerend.
'Als ik ook maar enig idee had van waar we heen gaan, zou ik daar wel antwoord op geven. Vraag het je vriend Havik maar.'
'Ah, Vogelman zegt niets. Hij is nog niet over ons gevecht met de demon heen. Er is daar iets met hem gebeurd. Hij wil niet zeggen wat, maar er is iets. Dat zie je aan 'm. Toen we hem vonden, stond hij daar. Als volslagen verlamd. Hij kon zich niet verroeren, zich zelfs niet verdedigen. Alsof hij alle moed had verloren, dat had ik nooit gedacht. Hij stond daar gewoon maar op zijn dood te wachten.' Hij zweeg even. 'Ik weet 't niet met hem. Misschien weet hij nu ook de weg niet meer. Hij kijkt alsof alles hem een raadsel is en alsof niets helpt om dat op te lossen.'
'Misschien moet je hem daarbij helpen. Jij en de andere Schimmen. Jullie zijn toch zijn familie?'
'Nee, naar mij luistert-ie toch niet. Nooit gedaan. Zal-ie ook nooit doen.'
Ze keek hem aan, ze had een geïrriteerde trek op haar gezicht. 'Het is beter als je daar iets aan probeert te doen dan dat je mij hier zit te ergeren. Oké?'
'Hé, ik wil alleen maar...'
'Panter, luister je eigenlijk wel? Begrijp je niet wat ik je duidelijk wil maken? Ik zeg je dat ik met rust gelaten wil worden. Snappie?'
Hij verviel in stilte, staarde haar verward aan. Woede joeg als een hittegolf naar de oppervlakte, maar hij onderdrukte die snel. 'Tuur- lijk, gesnopen.' Hij tikte nonchalant tegen zijn hoofd. 'Geen probleem, Kittykat. 'k Zie je later.'
Hij stond op en liep weg, gekwetst door de uitbrander. Hij was een eindje op weg en keek achterom toen de woede wegebde en er bezorgdheid voor in de plaats kwam. Er was iets aan de hand. Hij was bijna teruggegaan, wilde weten wat er was en of hij haar kon helpen.
Maar hij wist hoe ze zou reageren, hoe ze hem zou behandelen, dus waagde hij het er maar niet op en liep door.
Morgen zou hij weer een poging wagen, zei hij tegen zichzelf.
Toen de dageraad aanbrak en het kamp tot leven kwam, ging Panter opnieuw op zoek naar Katalya, vastbesloten om dit tot op de bodem uit te zoeken. Als er iets mis was, zou hij erachter komen wat het was en wat hij eraan kon doen. Hij wist niet precies waarom hij zo dacht, behalve dat het hem hinderde als ze zo deed. Hij wist dat er dingen veranderd waren sinds ze in het kamp was aangekomen en hij haar een freak had genoemd. Hij wist dat dat nu achter hen lag, en dat hij oprecht om haar gaf. Maar hij wist niet waarom. Zo veel hadden ze nu ook weer niet met elkaar gemeen. Sterker nog, ze waren zo verschillend als maar zijn kon. Maar er was iets tussen hen. En hij wilde dolgraag weten wat dat dan was, hij wilde haar vriend zijn, wilde dat ze wist dat hij om haar gaf en liet merken dat hij wat te bieden had. Misschien had hij wel bewondering voor haar, een meisje dat zo veel kon, met zo veel moed, zelfbeheersing en vastberadenheid.
Hoe je het ook wendde of keerde, door haar voelde hij dingen die hij bij niemand anders voelde.
Hij nam de tijd, wilde dit niet overhaasten, maar was vastbesloten. Hij vond het maar niets zoals ze gisteravond uit elkaar waren gegaan. Hij vond het maar niets dat hij zich er zo rot over voelde. Hij had niet goed geslapen en erover liggen tobben, en was niet van plan om er de hele dag over door te blijven piekeren. Hij zou haar vinden, erachter komen wat het probleem was en dan zou alles weer zijn als voorheen.
Hij liep de hele karavaan langs en weer terug, en vond haar niet. Ze hield zich duidelijk ergens schuil, koesterde haar woede of frustratie of wat er ook aan haar vrat. Het ergerde hem dat ze het hem zo moeilijk maakte, en dat stond op zijn gezicht te lezen toen hij steeds kregeliger doorstapte. Iedereen die hem tegenkwam maakte zodra die zijn boze gezicht zag dat hij wegkwam, en hij vond het lastig dat bijna niemand met hem wilde praten.
Ten slotte ging hij naar Uil. Als iemand wist waar Kat was, dan was zij het wel.
Ze zat naast de AV terwijl ze toekeek hoe Mus en Rivier de laatste voorraden en het gereedschap in de kofferruimten en op het dak pakten. Vlam zat naast haar en hield haar hand vast.
'Hé, moeder Uil,' groette hij op gemaakt achteloze toon, terwijl hij snel naar haar toe liep. 'Ik heb je hulp nodig.'
Uil keek hem aan, zag zijn gezicht en wendde zich tot Vlam. 'Ik moet even alleen met Panter praten. Ga jij Mus en Rivier even helpen, liefje?'
Vlam liep weg terwijl ze Panter nieuwsgierig aankeek. Panter vond die blik vervelend, hij wist niet precies wat ze ermee bedoelde. Uil wachtte tot het meisje uit het zicht was en wenkte Panter dichterbij.
'Ik weet al wat je me gaat vragen,' zei ze.
'O ja?'
'Of ik iets van Kat weet.'
Panter knielde naast haar neer, zijn magere gezicht stond gespannen. 'Ja, inderdaad. Waar is ze?'
'Ze is weg.'
Panter staarde haar aan. 'Hoe bedoel je, ze is wég? Waarheen? Waar moet ze heen?' Hij maakte een nijdig gebaar. 'Waar heb je het over?'
Uil legde een hand op zijn schouder. 'Rustig nou maar. Ze is vannacht weggegaan, niet lang nadat ze met jou had gepraat. Ze is eerst naar mij toe gekomen en heeft verteld wat ze van plan was. Ik heb geprobeerd haar op andere gedachten te brengen, maar ze was vastbesloten. Ik kon er niets aan veranderen.'
'Is ze vertrokken? Zomaar?' Panter was verbijsterd. Gefrustreerd en wanhopig greep hij de leuningen van Uils rolstoel beet. 'Zonder reden? Gewoon weggegaan?'
Uil fronste haar voorhoofd en op dat moment wist Panter dat wat hij nu te horen kreeg, hem niet zou aanstaan. 'Ze had wel een reden, Panter. Voor haar een heel sterke reden, de reden waarom ik haar niet op andere gedachten kon brengen.'
Ze keek naar de drie meisjes, die nog altijd aan het werk waren, maar met gespitste oren luisterden naar wat zij en Panter bespraken. 'Ze is weer aan het muteren. Ze verandert in een hagedis.'
Panter schudde zijn hoofd. 'Wat? Dat is niet waar! Toch? Is ze aan het veranderen? Wanneer is dat begonnen? Waarom heeft ze daar niets over gezegd?'
'Ze heeft er tegen niemand iets over gezegd. Ze had er al moeite mee het mij te vertellen, maar ze wilde niet weggaan zonder dat iemand zou weten waarom. Ze was zo ongelukkig, Panter. Ze kon het niet verkroppen als jij het zou ontdekken.'
'Als ik het zou ontdekken?'
'Als iémand het zou ontdekken. Ze was ervan overtuigd dat daarmee alles zou veranderen. Dat niemand meer hetzelfde voor haar zou voelen. Ze geloofde dat we haar dan niet meer wilden. En anders dat we haar eenvoudigweg zouden gedogen, omdat we het haar niet recht in het gezicht zouden durven zeggen. We zouden doen alsof we om haar gaven, terwijl we in werkelijkheid van haar af wilden.'
Ze stak haar handen op om te voorkomen dat hij iets ging zeggen. 'Laat me uitpraten. Ik heb haar gezegd dat dat onzin was, dat we van haar hielden zoals ze vanbinnen was, niet om hoe ze eruitzag. Ik heb haar verteld dat het verkeerd was om zo weg te gaan zonder het uit te praten. Ik heb haar zelfs gevraagd te wachten tot Logan Tom terug was. Maar ze wilde niet. Ze zei dat ze haar besluit had genomen en daar viel niet aan te tornen. Ze vroeg mij om het aan jullie door te geven, om te vertellen dat het haar speet maar dat ze niet kon blijven. En toen is ze gegaan.'
Panter was buiten zichzelf. 'Wat een onzin is dit! Wat mankeert die meid? Ze heeft bepaald geen hoge pet van ons op, hè? Ze vertrouwt ons gewoon niet, dat we om haar geven..
'Ze is bang, Panter!' onderbrak Uil hem. 'Ze is als de dood! Ze heeft
ontdekt dat precies dat gebeurt wat ze nou juist niet wil, en ze kan er niets tegen doen! Bedenk eens wat voor leven ze heeft gehad. In de val bij de Senator, een slavin en misschien nog wel erger. Nadat Logan haar had meegenomen, heeft ze voor het eerst vrijheid gevoeld, en de Schimmen waren haar eerste echte familie. Nu denkt ze dat ze dat allemaal zal kwijtraken, en ze wil niet wachten tot het ook daadwerkelijk gebeurt. Ze doet dit om dat vóór te kunnen zijn.'
'Nou, ze heeft het mis!' Hij spuugde het er woedend uit. 'Ze heeft het helemaal mis!'
'Dat weet ik. Dat heb ik ook tegen haar gezegd.'
'Je had meteen naar me toe moeten komen!'
Ze keek hem verdrietig aan. 'Ik moest beloven dat ik dat niet zou doen, heb haar mijn woord gegeven.'
Ze staarden elkaar even aan. Achter hen stonden Mus, Rivier en Vlam ook te staren. Niemand verroerde zich.
Panter stond op. 'Ik ga achter haar aan.'
Uil schudde haar hoofd. 'Dat wil ze niet. Ze zei nadrukkelijk dat je haar beslissing moest respecteren.'
'Nou, dat doe ik niet!' Hij was zo boos dat hij nauwelijks helder kon denken, hij schreeuwde nu, stond met gebalde vuisten. 'Die is niet alleen aan haar!' Hij wist nu niet meer wat hij moest doen. Hij staarde hen allemaal aan, zocht nog naar woorden, maar vond ze niet en beende driftig weg.
'Panter, wacht!' riep Uil achter hem aan.
Hij liep door, maar toen stond Mus plotseling voor zijn neus. 'Weet je het zeker?' Ze keek hem recht aan en haar gezicht stond ook vastbesloten.'Echt zeker?'
I lij knikte. 'Ja. Dit ga ik doen.'
'Ze is naar het noorden gegaan.' Mus perste haar lippen op elkaar en wierp een snelle blik op Uil. 'Ik heb ze gehoord. Ik heb het de anderen al eerder verteld. We weten het allemaal.' Ze hield haar blauwe ogen op hem gericht. 'Ga je haar terughalen?'
'Ik zal mijn best doen.'
Ze sloeg haar armen om hem heen en hield hem dicht tegen zich aan. 'Je moet doen wat je moet doen, Panterpoessie.'
Eén voor één kwamen ze naar hem toe om hem te omhelzen. Hij
ontdooide wat en omhelsde hen ook, fluisterde een paar verontschuldigende woorden, kreeg een paar fluisterende woorden terug. Zelfs Uil reed in de rolstoel naar hem toe en hield hem in een lange omhelzing vast.
'We houden van je,' zei ze tegen hem. 'Altijd.'
Hij knikte met zijn hoofd tegen haar schouder. 'Ja, dat weet ik.' Hij maakte zich los. 'Ik ga wat spullen pakken. Je weet wel.'
Het huilen stond hem nader dan het lachen toen hij wegliep, maar hij keek niet achterom. Achteromkijken zou de genadeslag betekenen.
Hij vulde zijn rugzak met water en voedsel, bond er een deken op, stopte een kompas en een pak gifnaalden bij zich en bond zijn mes vast. Hij hing een Parkhanspray over zijn schouder, stak een prikstok bij zich en ging op weg. Onderweg door het kamp zorgde hij ervoor dat hij niet langs Uil en de anderen kwam en hij liep in noordelijke richting naar de vlaktes erachter. De karavaan vervaagde al in de verte toen hij zijn naam hoorde roepen.
Hij draaide zich om en zag Havik en Cheney naar zich toe komen. 'Wacht, Panter.' Havik liep snel op hem af en even stonden ze elkaar aan te kijken. 'Ik hoorde dat je wegging. En waarom. Ik wilde afscheid nemen.'
Panter knikte. 'Dat is bij ons niet nodig. We zijn broeders, Vogelman. Wij hoeven nooit afscheid te nemen.'
Havik knikte. 'Nee, dat zal wel niet. Maar toch.'
'Pas maar op, nu ik er niet meer ben om je te beschermen. Ik kan me geen zorgen meer maken dat je iets stoms doet als ik weg ben. Oké?'
'Oké. Hoe dan ook, je komt terug.'
Panter knikte. 'Ik kom terug.'
'Neem Cheney mee.' Havik keek naar de ruwharige hond. 'Hou hem maar zolang je hem nodig hebt.' Hij gaf Panter een kledingstuk. 'Dat is van Kat. Cheney kan haar hiermee opsporen.'
Panter nam het aan, een bloes, en hield die harkerig vast. 'Ja, dat is goed. Maar ik weet het niet. Cheney is van jou. Hij mag me niet eens.'
'Hij blijft bij je zolang het moet.' Havik boog zich voorover en fluisterde de grote hond iets in het oor. Toen kwam hij weer overeind. 'Je komt terug.'
Panter knikte. Toen, in een opwelling, omhelsde hij de andere jongen en hield hem stevig vast. 'Zorg dat ze allemaal veilig terechtkomen, Vogelman. Je kunt het. Niets kan je tegenhouden.'
Zonder iets te zeggen sloeg Havik ook zijn armen om hem heen.
'Allemachtig,' mompelde Panter.
Toen maakten ze zich van elkaar los, draaiden zich om en liepen weg. Ze keken geen van beiden achterom.