31

Bij zonsopgang kwam de karavaan opnieuw in beweging en vervolgde zijn weg naar de bergen in het oosten. De meeste voertuigen reden nog, hoewel ze een paar oudere exemplaren achter moesten laten omdat hun motor door zand en grit verstopt was geraakt en er geen tijd was om ze te repareren. Er konden gewoon minder personen per wagen worden vervoerd. De reisomstandigheden waren perfect. Het was een heldere dag, de storm hoorde tot het verleden. Zelfs in het westen, waar hij nog bijna de hele nacht had gewoed, was er geen spoor meer van te bekennen. Angel Perez, die wist dat het mooie weer voor de demonen en ooit-mensen net zo goed uitkwam als voor hen, vroeg aan Helen Rice om verkenners over de weg terug te sturen om te kijken of ze werden achtervolgd. Ze had weinig illusies dat hun vijanden zich zouden laten weerhouden en de Columbia niet over zouden steken. Het feit dat de brug was vernietigd, zou voor hen weinig uitmaken. Het leven van ooit-mensen deed er niets toe. Het leger zou hoe dan ook achter de karavaan aankomen. Als Angel en de andere verdedigers opnieuw de strijd moesten aanbinden voordat ze bij het beloofde toevluchtsoord zouden zijn, moesten ze voorbereid zijn.

Ze overlegde kort met Havik, die weer vooraan liep, samen met een paar van zijn familieleden. Ze wilde met hem praten over waar ze heen gingen, voor de zoveelste keer uitvinden of hij enig idee had hoe lang het nog zou duren. Maar de jongen schudde eenvoudigweg zijn hoofd en zei dat hij het niet wist, en de andere Schimmen gingen beschermend dichter naast hem lopen. Toen het duidelijk was dat ze niet welkom was, liet ze de zaak met rust en ging weg.

Daarna liep ze een poosje in haar eentje, in gedachten verzonken over wat ze te verwachten had, goed of slecht. Sinds ze die ochtend was opgestaan en ze op pad waren gegaan, werd ze geplaagd door bange voorgevoelens. Zo hoorde ze zich niet te voelen, sterker nog, haar zelfvertrouwen had na de vernietiging van de demon opgepept moeten zijn. De kinderen waren weer veilig en wel, en de karavaan was onderweg. En toch, ze kon niet verklaren waarom, voelde ze zich niet op haar gemak en was ze in een sombere stemming.

Uiteindelijk kwam Kirisin Belloruus naast haar lopen, die haar nogmaals vertelde hoe ongerust hij was over zijn zus. Een handvol Ellen die de slachting in de Cintra hadden overleefd, hadden de karavaan weten te vinden, maar zijn zus was daar niet bij geweest. Angel begreep het goed. Zij maakte zich ook zorgen om Simralin, om het maar niet te hebben over het feit dat Logan Tom al veel te lang weg was. Hij zou er net als de Elfenspoorzoeker al moeten zijn. Het was lastig dat ze allebei tegelijk vermist werden en dat ze ook niet wisten waar ze hen moesten zoeken. Niettemin beloofde Angel de jongen dat ze er een paar verkenners op zou zetten om te kijken of die een spoor van ze konden vinden.

'Heb je enig idee wat er met Havik en de Schimmen aan de hand is?'vroeg ze hem na een tijdje.'Toen ik vanochtend een praatje met ze wilde aanknopen, maakten ze me heel duidelijk dat ik niet welkom was.'

'De halfling, Katalya, is vannacht verdwenen en Panter is achter haar aan gegaan,' zei hij. 'De anderen wilden niet dat hij ging. Ze hebben geprobeerd het uit zijn hoofd te praten, maar hij is toch gegaan. Ik denk dat ze bang zijn dat ze hem nooit meer terug zullen zien.'

Ze zuchtte vermoeid. 'Ay, Dios mïo.' Haar stemming zakte nog verder in. 'Nou, ik zal vragen of de verkenners ook naar hen uitkijken.'

'Ik wou dat we op onze plaats van bestemming waren,' mopperde de jongen.

Angel knikte maar zei niets meer.

De ochtend verstreek en het was bijna middag toen ze de dam in het oog kregen.

Eerst leek het op een ondiepte met een groep vervallen gebouwen en omgevallen elektriciteitspalen. Maar toen ze dichterbij kwamen, zagen ze de gladde glooiing van een massieve betonnen muur die over een diepe kloof liep, en herkenden wat het was: een enorme constructie om de waterstroom in bedwang te houden van wat, als ze de kaarten mochten geloven, de noord-zuidtak van de Columbia-rivier moest zijn. Zo te zien zaten de hekken al een hele tijd op slot. Zelfs als je er vluchtig naar keek, kon je zien dat het water aan de stroomopwaartse kant van de dam zo'n zeventig meter hoger was dan stroomafwaarts.

De karavaan minderde vaart toen ze op de oevers van de rivierbedding waren. Angel zocht Helen Rice op en zorgde dat de meeste voertuigen en alle kinderen op veilige afstand bleven, terwijl zij vooruitliepen om te besluiten wat ze nu moesten doen. Daarna kwamen Helen, de Schimmen en zij op een hoge wal bij elkaar en keken naar de dam en de bedding omlaag. Van zo dichtbij kon Angel de scheuren in de gladde damwand zien, als spinnenwebben over het hele golvende oppervlak. Door een paar grotere spleten lekte water. Het lekken ging gestaag uit tientallen bronnen door, waarmee de rivier stroomafwaarts werd gevoed. Bergen puin lagen langs de oevers, met inbegrip van auto's, stukken plaatmetaal en oude machines, allemaal verroest.

'Kennelijk is hier heel lang niemand geweest,' zei Helen kalm. Ze keek naar Havik. 'Moeten we hier oversteken?'

Havik knikte zonder aarzeling. 'Ja.'

Helen keek naar Angel en sloeg haar ogen ten hemel. 'Ik stuur naar beide kanten AV's erop uit om te zien of er ergens een brug is.'

Ze draaide zich om en liep weg. Angel bleef waar ze was, al peinzend over welke alternatieven ze hadden. Boven op de damwal stonden behuizingen voor machines en bedieningspanelen, en er lagen ook ijzeren rails, die hier en daar kapot waren. Bovendien helde het gladde damoppervlak op verschillende plekken, zodat zich bulten en goten hadden gevormd. Waarschijnlijk konden de voetgangers van de karavaan er wel overheen komen, als ze voorzichtig waren en in een enkele rij liepen, maar voor voertuigen was het te smal. Ze had toch zo haar twijfels. Die scheuren in de betonnen muur stonden haar niet aan. De dam zag er verweerd, oud en onveilig uit, ook al hield die nog steeds al dat water tegen.

'Misschien kunnen we vlotten bouwen en de karavaan overvaren,' zei Helen toen die weer terug was.

Angel keek om zich heen naar het dorre heuvellandschap en trok een wenkbrauw op. 'Waarmee? Vuilnis en dood hout?'

Ze zwegen een poosje, allemaal staarden ze naar de brede rivier, peinzend over hoe ze die konden oversteken. Angel woelde door haar korte haar en dacht eraan hoe lang geleden het was dat ze het had kunnen wassen. Zich hoe dan ook had kunnen wassen, wat dat betrof. Dagen. Ze vond het vervelend om daarover na te denken. Het maakte haar niet uit dat de anderen net zo tot op het bot vervuild waren als zij. Ze wilde zich weer schoon voelen.

Ze schudde haar hoofd. Nou ja, er viel niets aan te doen. Ze keek nogmaals naar de bedding en de dam. Misschien was nergens iets aan te doen.

'Laten we eerst iedereen maar te eten geven,' stelde Helen voor.

Angel knikte instemmend. 'Ga jij je gang maar. Ik wil de dam van dichtbij gaan bekijken.'

Ze verliet de anderen en liep langs de oever naar een paar treden die uitkwamen op een smal looppad, dat naar de bovenkant van de muur leidde en tot de gebouwen doorliep. Ze bleef boven aan de trap staan en bestudeerde de structuur. Ze wist niets van dammen, dus ze had geen idee waar ze naar zocht, maar ze keek toch.

Tijdverspilling, dacht ze.

Ze keek over de damwal naar het water dat erachter gevangenzat. De rivier zat vol dood hout, en waar dat tegen het beton schuurde, had zich een akelige slijmlaag gevormd. Ze trok haar neus op. Daarin wilde ze zich niet wassen. Ze was nog altijd naar het moeras aan het kijken, toen Kirisin onverwacht naast haar opdook. Zonder een woord te zeggen wees hij naar de lucht. Ze keek en zag een paar gevleugelde schepsels boven de karavaan cirkelen.

'Skrails,' zei ze onmiddellijk, en een duister, onverbiddelijk gevoel maakte zich van haar meester.

'Vlam voelde hun aanwezigheid nog voordat we ze zagen,' zei de jongen. 'In het begin waren er meer, maar een paar zijn naar het zuiden gevlogen.'

'Om de anderen te waarschuwen. Ze zitten ons op de hielen.' Ze verstevigde haar greep om de zwarte staf. 'Ze komen eraan.'

'Helen Rice zei dat ik je moest vertellen dat ze de kinderen en verzorgers over de dam wil leiden als de verkenners geen brug vinden. Ze zei dat we moesten meenemen wat we konden dragen en de rest achterlaten. Zelfs de voertuigen.'

Angel vond dat om meer redenen dan waaraan ze zelfs maar wilde denken een uiterst onaangenaam vooruitzicht, maar dat hield ze voor zich.

'Wat doe je?' vroeg hij.

Ze glimlachte even naar hem. 'Dat weet ik zelf niet eens. Kom mee. Dan gaan we het samen uitzoeken.'

Ze stapten van de trap op de damwal en liepen naar de machinekamers. De deuren waren op slot, maar ze brandde met haar staf de sloten weg. Binnen was het donker en smal, en het zat er vol spinnenwebben en stof. De machines bestonden uit rijen schakelpanelen die er al lang geleden mee opgehouden waren, ook al werkten de zonnepanelen nog wel. De turbines die de op water draaiende elektriciteitscentrale voor de steden hadden aangedreven, zwegen, waren even levenloos als de steden zelf. Trappen leidden naar ruimten in de damwand, die op dezelfde hoogte lagen als de oever van de rivier, en daar vonden ze een hele reeks reusachtige tandwielen en aandrijfassen waarmee waarschijnlijk de damdeuren open en dicht werden gedaan. Maar de tandwielen en de ermee verbonden apparaten waren door de tijd heen vastgeroest, en waren misschien ook mechanisch vastgezet, maar geen van beiden kon er een touw aan vastknopen.

Hier hebben we helemaal niets aan, dacht ze.

Met Kirisin in haar kielzog liep ze de zon weer in. Havik dwaalde langs de hoge oever, bleef zo nu en dan staan, knielde en voelde op de grond. Hij was zo geconcentreerd bezig dat hij hen niet opmerkte. Met Kirisin naast zich sloeg ze hem een tijdje gade.

'Wat is hij aan het doen?' vroeg de jongen.

Ze schudde haar hoofd. 'Ik weet het niet.'

'Het lijkt wel of hij ergens naar zoekt. Waar zou hij hier nou naar moeten zoeken?'

Havik liet zich plotseling op zijn knieën vallen, legde beide handen op de grond en boog zich met zijn ogen dicht naar voren, alsof hij fysiek een klap had gekregen. Zo bleef hij lange tijd roerloos zitten. Toen kwam hij overeind, ging langzaam staan en bleef naar het zuiden staan staren.

'Laten we wat te eten gaan halen,' zei Angel, zich omdraaiend.

Ze had zich weer bij Helen Rice en de anderen gevoegd, een bord eten gehaald, een paar happen genomen en net bedacht dat het ondanks alles toch nog wel op zijn pootjes terecht zou komen, toen de verkenners die Helen er langs de Columbia-rivier op uit had gestuurd uit het noorden en zuiden binnendruppelden. Degenen die noord voor hun rekening hadden genomen, meldden dat de enige brug die ze hadden gezien in de rivier was gestort. De zuidelijke patrouille was op nog geen vijftien kilometer afstand op vooruitgeschoven posten van het demonenleger gestuit, die hen met grote snelheid naderden.

Helen stond onmiddellijk op. "Verzamel de kinderen. We steken nu de rivier over.'

Verder naar het westen toe, diep in de uitlopers van de bergen, die de vorige dag door de storm op het hardnekkigste struikgewas na helemaal waren schoongeveegd, reed Logan Tom uiterst voorzichtig met de Ventra 5000. De grote AV, die de stofstorm had overleefd en waarvan de draaiende gedeelten intact waren gebleven, liep op zijn laatste benen. Logan en Simralin waren die dag op pad gegaan in de verwachting dat ze tegen de avond bij de karavaan zouden zijn. Begraven onder bijna een meter stof en zand hadden ze zich bij zonsopgang uitgegraven. De storm was overgewaaid en de lucht was weer helder, en ze stonden klaar om te gaan. Eerst had alles prima in orde geleken, maar toen had Logan aan de controlelichtjes op het dashboard gezien dat de stroomcellen niet meer door de zonnepanelen werden opgeladen en dat de cellen bijna leeg waren. Hij stopte om te kijken naar wat hij al dacht: in beide panelen zat een scheur - veroorzaakt door rondvliegend puin of door de hitte - die niet gerepareerd konden worden en door reservepanelen vervangen moesten worden. Maar dat hielp niet, de lichtjes bleven branden en ook de nieuwe panelen leverden geen stroom aan de zonnecellen, en hij moest toegeven dat er meer aan de hand was.

Ze reden liever door dan nog meer tijd te verspillen, het aan het toeval overlatend hoe lang het zou duren voor de stroom in de cellen op was. Hij deed zijn best om zo zuinig mogelijk te rijden door de motor op een laag toerental te houden en de vlakste route te nemen. Als de motor ermee ophield, zou hij wel bedenken wat hij dan moest doen.

 Hij hoopte dat het niet zover zou komen.

'Enig idee waar we zijn?' vroeg Simralin nadat ze een poos zwijgend hadden doorgereden.

'Zo'n beetje. We zijn niet ver van de noord-zuidtak van de Columbia-rivier. De karavaan moet daar een oversteek maken, waarschijnlijk via een van de dammen of bruggen, als er nog een overeind staat.'

'Tenzij ze een andere kant op zijn gegaan,' zei ze.

'Ik denk niet dat ze dat doen. Volgens mij gaan ze naar de bergen.' Hij wees in oostelijke richting over de vlaktes. 'Je kunt ze hiervandaan niet zien, maar ze zijn er wel, achter de horizon. Weken geleden ben ik er vanuit het westen doorheen gekomen.'

'Ik ken die bergen,' zei ze.

Hij knikte. 'Nou, daar moet ergens dat toevluchtsoord zijn waar Havik naar op zoek is. Zo denk ik er tenminste over.'

Alsof het was afgesproken, stotterde de Ventramotor even en hield er vervolgens mee op, het voertuig bokte wat en kwam langzaam tot stilstand. Logan staarde naar de controlepanelen alsof zich daar als vanzelf te midden van de grote hoeveelheid gekleurde lichtjes en blinkende schakelaars een antwoord zou aandienen.

'En hoe denk je daarover?' vroeg Simralin schalks.

Zonder te antwoorden haalde hij een paar schakelaars en knoppen om, probeerde een paar keer de motor te starten en ging uiteindelijk achteroverzitten. 'Volgens mij is het met 'm gedaan. Ik moet de bedrading zien te repareren of we moeten lopen.'

'Wat duurt langer?'

Hij keek haar aan 'Moeilijk in te schatten.'

'Dan gaan we lopen.'

Hij knikte. 'Dan komen we tenminste vooruit.'

Ze pakten eten en drinken in, slaapspullen en wapens, en gingen op weg. Het was een stille, warme dag maar niet ondraaglijk, en zelfs midden op de dag was het prettig om te reizen. Logan vond het vreselijk om de grote AV achter te laten, de machine had hen tot nu toe trouw vervoerd en beschermd. Maar hij had wel steeds geweten dat hij hem op een bepaald moment achter zou moeten laten. Nu was het van belang dat ze de karavaan en Havik inhaalden, de jongen die hij behoorde te beschermen.

Hij grimaste inwendig. Niet dat hij dat tot nu toe zo geweldig had gedaan. Hij had niet kunnen voorkomen dat Havik van de muren van de nederzetting in Seattle werd gegooid, en het was de jongen geweest die zijn leven had gered toen hij in coma was geraakt na zijn gevecht met de schurken-Ridder van het Woord. Onmiddellijk daarna was Logan door de Vrouwe weggestuurd om de Elfen te gaan zoeken en Kirisin Belloruus in veiligheid te brengen, waardoor hij opnieuw van Havik werd gescheiden. Toen hij in de karavaan de jongen had teruggevonden, moest hij achterblijven om de brug tegen het demonen- leger te helpen verdedigen, en moesten ze opnieuw apart verder.

Nadat Twee Beren en de Vrouwe hem op het hart hadden gedrukt dat het van levensbelang was dat hij de zwerfmorf zou opsporen en beschermen, had hij verwacht dat hij daar zijn uiterste best voor moest doen. Maar op de keper beschouwd had hij nauwelijks iets gedaan. Hij gaf dat slechts schoorvoetend toe en wilde er liever niet over nadenken. Hij vond het maar niets dat hij zo weinig van zijn opdrachten had gebakken. De jongen vinden was niet moeilijk geweest, hem beschermen was nagenoeg onmogelijk gebleken.

Het was niet aan hem om aan de opdrachten te twijfelen die hij als Ridder van het Woord moest uitvoeren. Het was niet aan hem om te oordelen. Maar hij deed het toch. Dat had hij altijd gedaan. Dat had hem naar deze plek en dit moment voortgedreven. Zodra hij de kans had gekregen, had hij zijn leven als vernietiger van de slavenkampen en hun demonenleiders opgegeven, afgepeigerd als hij was door de strijd, het vechten moe, popelend om een nieuwe weg in te slaan. Deel van de afspraak was dat hij op zoek zou gaan naar de zwerfmorf. Zoek de morf en bescherm hem, had O'olish Amaneh hem gevraagd. Als je dat doet, krijg je de kans om af te rekenen met de oude man die je familie heeft uitgemoord, had de Vrouwe hem beloofd.

Hij had ogenblikkelijk ingestemd.

Maar waarom hadden ze hem gevraagd dat te doen? Wat verwachtten ze van hem als hij bijna voortdurend werd weggestuurd nadat hij de morf had gevonden?

Hij wist daar geen antwoord op, en het had geen zin er verder over na te denken. Hij schopte met zijn laars in de aarde, een scherpe reactie op zijn frustratie, en liet de zaak rusten. Ooit, ergens onderweg, zou hij wellicht beter begrijpen waarom hij hierbij betrokken was, wat zijn rol werkelijk was. Voorlopig moest hij er maar op vertrouwen dat hij een taak te vervullen had, of hij die nu begreep of niet.

Ze hadden nog geen vijftien kilometer gelopen of Simralin zei: 'Hoor jij ook iets?'

Hij bleef staan luisteren. 'Wapenvuur, geschreeuw. Daar verderop is een strijd aan de gang.'

Ze liepen door, sneller en doelgerichter nu. Logan voelde zijn borst van angst samentrekken bij het vooruitzicht op wat ze zouden zien. Hij was al een tijdje bang dat ze de karavaan te laat zouden bereiken, dat ze zouden terugkeren en slechts één grote verwoesting zouden aantreffen. Hij had die angst niet aan anderen laten merken, wilde er niet aan toegeven. Maar nu kwam die met volle kracht over hem heen en drukte hem als een enorm gewicht terneer.

Stofwolken vulden de lucht voor hen, kolkten uit de verschroeide aarde op en vormden een brede nevel tegen de horizon. Er werd hevig gevochten, van noord naar zuid over een breed gebied. Logan rende nu bijna en Simralin bleef dicht bij hem in de buurt.

'Kijk,' zei ze, wijzend.

Gevleugelde gedaanten schoten in en uit de nevel voor hen. Skrails, besefte Logan onmiddellijk. Als het skrails waren, dan waren er hoogstwaarschijnlijk ook ooit-mensen en demonen in de buurt.

Toen waren ze over een lange, lage richel en konden ze ten volle aanschouwen wat zich verderop ontvouwde.

De kleinste kinderen werden al over de smalle dam geleid, ze hielden elkaar bij de hand vast, een lange kronkelende ketting van kleine gedaanten, toen Angel tegen Helen zei dat ze voertuigen voor het kruispunt moest neerzetten, zodat ze een beschermende barrière vormden. Zij zou hier blijven voor het geval de vooruitgeschoven posten van het demonenleger hen bereikten en niet alle kinderen veilig waren overgestoken. Helen koos een paar volwassenen uit die de verdediging moesten vormen en deelde de wapens uit die ze hadden. De technici en explosievenexperts legden langs de rand van het slagveld verdedigingsbommen tegen de naderende vijand. Het was één pandemonium, een nauwelijks beheersbare chaos die Angel en Helen

door nauw toezicht en herhaaldelijk geruststellen in de hand hielden.

Toen de hagedissen, Elfen en nog een paar andere schepsels die met hen waren meegereisd naar de kop van de dam kwamen en hun hulp aanboden, nam Angel snel een beslissing.

'Helen, geef elke vrijwilliger een wapen, dan zet ik die bij de anderen op de barricade. We hebben zo veel verdedigers nodig als we maar kunnen krijgen. We mogen nu niet kieskeurig zijn.'

Helen Rice ging daar niet tegenin, maar deelde de overgebleven wapens uit, en toen die op waren stuurde ze de andere nieuwkomers naar de dam om met de kinderen te helpen. Angel zag het nog een paar minuten aan, liep toen naar de met voertuigen en wagens opgeworpen barricade en paste hier en daar nog iets aan. Zelfs Logan Toms Weerlicht stond ertussen, de wapens van het voertuig waren naar voren gericht en een van hun betere verdedigers, die uit Los Angeles kwam, zat aan het stuur. Ze wilde meer dan ze kon zeggen dat de andere Ridder van het Woord er was om te helpen. Ze miste zijn kalme vastberadenheid en onverwoestbare doorzettingsvermogen. Ze vroeg zich nogmaals af of ze hem ooit weer zou zien.

Kirisin kwam even bij haar, zijn gezicht asgrauw en zenuwachtig, en vroeg ten slotte hoe het nu met Simralin moest. Daar had ze geen antwoord op. Ze zei hem dat hij naar de Schimmen aan de overkant van de bedding moest gaan. In de Elfsteen onder zijn shirt droeg hij het lot van een volk met zich mee, dat mocht hij niet vergeten. Zijn zus zou hem precies hetzelfde te verstaan hebben gegeven, als ze er was geweest. Hij vertrok met tranen in zijn ogen, niet in staat haar aan te kijken.

Helen Rice dook weer op. 'Hoe zetten we de verdediging op als ze hier zijn?'vroeg ze.

Angel schudde haar hoofd. 'Stuur de bomexperts de dam over wanneer ze klaar zijn met het slagveld. Laat ze daar explosieven plaatsen. Zeg tegen ze dat ze alle zeilen moeten bijzetten. Wij proberen de aanval te vertragen en houden de ooit-mensen zo lang mogelijk tegen.' Ze greep de andere vrouw bij de arm. 'Om je eerlijk de waarheid te zeggen, Helen, hebben we weinig keus meer.'

'Dat weet ik. Dat weet ik al een tijdje.' Helen glimlachte dapper naar haar. 'Maar we geven niet op, Angel. Wat er ook gebeurt.'

'Nee, amiga, we geven niet op.'

Helen sloeg haar armen om zichzelf heen. 'Ik ben zo bang.'

Todos tenemos el derecho de sentir miedo, dacht Angel. We hebben allemaal het recht om bang te zijn. Ze gaf de andere vrouw een knuffel. 'Kom op, we gaan weer door.'

Ze ging verder met het tussen de trucks en wagens in stelling brengen van de gewapende voertuigen en verdedigers. Een paar van de laatste werden op hun kant gewerkt om beter dekking te geven. Van de rest had ze de wielen af laten halen in de hoop dat de vijand ze dan niet opzij zou kunnen schuiven. Ze wist niet meer wat ze nu nog kon doen. Ze verlieten zich allemaal op haar, Helen ook. Maar ze was niet de kundige en ervaren krijger die Logan Tom was.

Ze moest even aan Johnny denken, voor het eerst sinds dagen weer. Als hij er was geweest, had hij wel geweten wat er gedaan moest worden. Hij zou meteen weten wat nodig was en erop toezien dat het ook zou gebeuren. In vergelijking met hem verbleekte haar eigen inzicht en ze had het gevoel dat ze tekortschoot.

Bijna alle kinderen waren naar de overkant van de bedding overgestoken, toen aan de horizon stofwolken opdoemden en de voorste gelederen van het demonenleger in zicht kwamen. Wilde, rauwe ooit-mensen, haveloze figuren, eerst met honderden en later met duizenden, kwamen in drommen op hen af. Ze renden de vlaktes over... ze rénden! Ze hielden hun provisorische wapens boven hun hoofd en schreeuwden met schrille, uitzinnige stemmen. Er was geen sprake van een georganiseerde aanval. Ze gooiden zich simpelweg als een leger door bloeddorst gedreven beesten op hun prooi.

Duizenden vreters sprongen er als fretten tussendoor, hongerden naar wat komen ging.

'Ze blijven maar komen,' fluisterde Angel met opeengeklemde kaken tegen zichzelf, de vreters negerend en zich op de ooit-mensen concentrerend, terwijl ze de zwarte staf stevig beetgreep. Het zijn er zo veel! Zo veel kunnen we nooit tegenhouden!

De voorste gelederen bereikten nu de buitenste verdedigingslinies en de verstopte bommen ontploften en scheurden honderden ooit- mensen aan stukken. Kreten vermengden zich met de rookwolken en lichaamsdelen vlogen alle kanten op. Maar de aanval ging door, nieuwe golven aanvallers kwamen in de plaats van degenen die waren weggevaagd. Een tweede aanval werd ingezet en opnieuw verdwenen de aanvallers in rook en geschreeuw. Deze keer werd de aanval vertraagd, en de uiteengedreven en versplinterde ooit-mensen vochten om zich te hergroeperen.

Angel keek achterom naar de dam. De laatste kinderen staken over en de volwassenen die hen hadden geholpen begonnen nu ook aan de overtocht.

'Terugtrekken!' riep ze tegen de dichtstbijzijnde verdedigers en daarna ging ze de hele linie af. 'Terugtrekken! Over de dam!'

Alleen of met z'n tweeën begonnen ze zich terug te trekken, maar ze reageerden te traag op haar bevel. Gefrustreerd ging ze naar voren, want de ooit-mensen, weer volledig gehergroepeerd, gooiden zich in de verdedigingslinies en ze liet het vuur van het Woord uit haar zwarte staf op de aanvallers los. De voorste linies stortten in, maar ze bleven maar komen. Skrails doken vanuit de lucht en rukten aan haar met hun klauwen, probeerden haar af te leiden of te verwonden. Ze negeerde ze, schoot het vuur over de vlaktes op de daar overstekende vijandelijke horden.

Maar er waren er te veel, zelfs voor haar, en ze schreeuwde naar de laatste verdedigers dat ze naar de dam moesten rennen. Sommigen haalden het niet. Anderen werden van achteren gegrepen en meegesleurd. Ze probeerde dekking te geven aan de terugtrekmanoeuvre, maar de ooit-mensen kwamen nu van alle kanten op haar af, met op hun hielen de vreters als onzichtbare schaduwen. Een paar verdedigers schoten haar te hulp en vuurden met hun Parkhansprays op de dichtstbijzijnde aanvallers, moedig standhoudend, zelfs toen ze onder de voet werden gelopen. Ze racete naar de dam, overspoeld door de kreten van degenen die bij haar probeerden te komen, vechtend door rook en as van de bommen en vlammen.

Ze was net bij de oever van de bedding aangekomen en krabbelde nu naar de relatief veilige overkant, toen een zelfgemaakte pijl diep in haar schouder drong en ze zwenkte. Ze vermande zich en ging door, maar een andere trof haar in het been. Een derde begroef zich in haar zij en ze voelde een misselijke golf door zich heen gaan. Haar kracht liet haar in de steek en ze strompelde door, nu zwaar bloedend, en toen was ze op de rand van de oever, de damwal was pal onder haar en ze zag iemand op nog geen vier meter afstand bij haar vandaan staan, helemaal open en bloot, zijn gezicht naar de golf naderende horden toe gekeerd...

Havik!

Ze kon nauwelijks geloven wat ze zag. De jongen was toch achtergebleven en niet overgestoken, zoals de bedoeling was geweest, en stond daar nu alleen maar, in zijn eentje en onbeschermd.

Toen ging de jongen plotseling op zijn knieën zitten en legde beide handen plat op de aarde, en ze realiseerde zich dat dit precies de plek was waar ze hem dit eerder had zien doen, toen ze met Kirisin van haar damonderzoek terugkwam. Ondanks de horden aanvallers die op hem af kwamen, had hij net zo goed alleen op de wereld kunnen zijn geweest. Pijlen met stalen punten, en speren en kogels uit automatische wapens vlogen aan alle kanten om hem heen, maar hij verroerde zich niet.

Angel, die vlak bij hem was, draaide zich met een ruk om en richtte het dodelijke vuur uit haar zwarte staf op de voorste aanvallers. De golf ging onverminderd door. De vreters hadden de ooit-mensen ingehaald en waren nu bijna bij Angel en Havik. Ze zouden beiden sterven. Waarom was de jongen niet gevlucht, zoals de bedoeling was geweest? Waarom had hij zichzelf niet gered, nu er zo velen afhankelijk van hem waren?

Bij wijze van antwoord ging er een reusachtige rilling door de aarde heen, gevolgd door een reeks sidderingen die vanuit de oever naar de vlaktes eromheen rimpelden, waardoor de ooit-mensen op hun knieën vielen. De aanval kwam tot staan toen overal wezens op de grond stortten. De vreters braken hun aanval op haar af, plotseling in de war. De trillingen gingen door, rauw en krachtig, en kwamen vanuit de diepe aarde.

Maar dit was geen aardbeving, besefte Angel. Dit was Havik.

Een scherp krakend geluid steeg boven de rommelende bevingen en de schreeuwen en kreten van de aanvallers uit: een spinnenweb van kartelige spleten verscheurde de dorre grond, verspreidde zich van de plek waar Havik geknield zat en liep door tot zo ver het oog reikte, over de vlaktes en onder de voeten van de ooit-mensen. Het krakende geluid werd intenser, en de scheuren verbreedden zich tot enorme kraters en daarna tot donkere, peilloze afgronden. Overal stortten de aanvallers neer en werden verzwolgen. Ze probeerden te vluchten, maar steeds meer spleten, die grillig alle kanten op gingen, joegen ze achterna als waren ze een prooi. Eerst handenvol, daarna tientallen en ten slotte vielen de ooit-mensen met honderden tegelijk in de afgronden.

De vreters gooiden zichzelf erachteraan, kregen ze in hun val te pakken en duikelden in de peilloze diepten.

In een oogwenk waren de vlaktes helemaal schoongeveegd en was er nog een handvol over van de duizenden waaruit het demonenleger had bestaan, en die paar groepten lafhartig jammerend in kleine groepjes bij elkaar, zwaaiend als gerafelde bomen in het kielzog van een razende storm. En toen rommelde de aarde opnieuw en de myriade aan afgronden sloot zich als een stel reusachtige monden, de spleten smolten aaneen en over alles viel een diepe stilte, als een doodskleed over de lijken.